GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

IS DE VERKIEZING VAN AMBTSDRAGERS DOOR DE GEMEENTE EEN DAAD VAN REGEERMACHT ?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

IS DE VERKIEZING VAN AMBTSDRAGERS DOOR DE GEMEENTE EEN DAAD VAN REGEERMACHT ?

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

In de derde .plaiats wil ik met u nagaan, hoe onze Gereformeerde tbeoloigen in overeenstemming mét de Schriftigegevens en de Grereformeerde kerkinricliting eenzelfde lijn trokken. Na, tunrlijk behoeft ge niet bevreesd te zijn, dat ik u onder een lawine van citaten zal bedelven.. Ik zal slechts" de allerïoomaamste mannen noem'en en van hen slechts zeer enkele uitspraken (geven; niet alleen om''des tijds wille, doch ook omdat niet .a, an te nemen is, dat gereformeerde godgeleerden anders zouden spreken dan de Schrift, de Belijdenis en de Kerkenorde.

We beginnen natuurlijk m'et Calvijn. Prof. Rutgers heeft het in zijn rede over „De beteekenis der ! |«me€nteleden als zoodanig Volgens de l)eginselen, *üië Calvijn, toen hij openlijk optrad, heeft ontwikkeld en toegepiast" i) ons gemukkelijk gemaakt, de meening vian - odezen Hervormer ook over dit punt te weten te köm'on. De volgende .aanhalingen mogen mij vergund zijn: „De kerkelijke macht, die in dienst Tan den Koning der kerk te gebruiken is, en die geconcentreerd is in de miacht tot excommunicatie, berust b'ij de kerk zelve, d. i. bij de geloovigen, die haar samenstellen. Maar die maeht wordt niet uitgeoefend door hen allen gezamenlijk; want door Christus zelven zijn daarvoor kerkelijke diensten ingesteld, die in Zijnen naam en volgens Zijne opdracht te vervullen zijn. Eenigszins zooals bij den mensch onderscheidene vermogens aan zijn lichaam igegeven zijn, waar toch voor de werking dier vermogens niet alle leden, inalar bepaalde organen, zijn .aangewezen, terwijl tevens die organen op liet allernauwst met Jiet g'ansche lichaam vertonden zijn, en het lichaaini zelf door hen werkt." (blz. 22). , Voorts: .„Nog een ander punt, dat voor de beteekenis der gemeenteleden van niet minder belang was, werd in diezelfde regeling opgenomien; nl. do bepaling, dat de keuze van een Dienaar des Wocrds a.pproh(a.tie nooidig had, niet alleen van de overheid, miaar ook van (h'et volk, , , affin quil soit recue par •consentemtent commnn de la compagnye des fidelles"." (blz. '24). Na te hebben aangetoond, welk een wa.arde Calvijn aan de approbatie door de gemeente hechtte, die noodt tot een bloote kennisgeving verlaagd mjocht worden, zegt Prof. Rut-'ëers: „Voor het overige was de wijze, waaroip kerkedienaren benoemd werden, voor Ca.lvijn geene hoofdzaak'. Als het maar geschiedde onder leiding van degenen, die reeds in den k'erkedienst gesteld waien, en onder mtedewerking van de geheele getneenle." (blz. 25). In overeenstemming' hiermede is de uitspraak van Calvijn (Institutie IV, 3, 15):

„Zoo. zien jwij dan, dat deze roeping van eenen Dienaar naar Gods Woord de wettige is, wanneer "iegenen, die bekwaam bevonden zijn, door de gejneene goedkeuring en toestemming des.volks verkozen worden; en dat de andere Herders de verkiezing moeten leiden, opdat daarbij óf door liohtvlaardigheid óf door kwade practijken óf door verwaning door de menigte geen misslag begaan ^oïde." En .ook deze (Institutie IV, 4, 12): „Ik beken echter, dat do.ór het concilie van, Laodicea liet goede reden is besloten, dat de verkiezing ^an de mlenigte des volks niet zal worden toegelaten. Want het gebeurt bijna nooit, dat zoovele, f'oofden leenige zaak eenstemmig .afdoen, en het 's schier .altijd waar, dat het ongestadige volk in '^genstrijdige richtingen 'verdeeld wordt. Ma, ar tegen dit gevaar was een zeer doelmatig middel verordend. Want vooreerst' verk'O'Zien alleen de Clerici; dien zij verkozen hadden stelden zij voo.r aan de Overheid of , aan den Raad en de Voornaamsten. Dez.en beilcrachtigden, na gehoudene beraadslaging, de ver'kiezing, zoo zij hun wettig scheen te zijn; miaar zoo zij in hun oog min rechtmatig was, kozen zij eenen anderen, die hun verkieselijfcer was en brachten de z-aak voor de mienigte, die, schoon zij door zulk voorafgaand o-ordeel niet werd gebonden, nochtans minder gewoel veroorzaken kon. Of, indien men, om tot de verkiezing te komen, eenen aanvang miaakte bij de volksmenigte, zoo geschiedde dit jalleen .om te V.^eten wien men vooral begeerde. Als me.n , nu de begeerte des volks gehoord had, deden eerst de Clerici hunne keus. In dier voege konden de Clerici niet aanstellen dien zij wilden, en werden toch ook niet genoodzaakt, de dwaze begeierten des volks in te willigen.”

Prof. Dr H. H. Kuyper, die in zijn mOoie bro.chure .over „De verkiezing voor het Ambt" - ) de aandaclit .op dit citaat heeft gevestigd, concludeert terecht daaruit: „Men ziet, dat Calvijn tweeërlei weg als mogelijk en geooxlpiofd stelt. Of dat de kerkeraad eerst sa.amfcomt, de ambtsdragers kiest en nu .aa, n dé gemeente de beslissing overlaat, of zij deze ambtsdragers wil aanvaarden of verwerpien. De keuze der gemle.^nte is dan gebonden, zij 'kan .alleen toestemiinieii ^i cLfkeuron; de kerkeraad Idest feitelijk. Of wel de gemeente kan eerst sa.amkomten, gteheel vrij. en onafhankelijk haar stemming houden, mia.ar daarna is het de kerkeraad, die de keuze .doet uit degenen, die de gemeente begeert. Ook hier is hiet feitelijk de kerkeraad, die kiest, maar nu bij zijne, keuze afhankelijk is van den wensch en .de begeerte der gemeente. Beide wegen zijn, goed, na.ar Calvijn's oordeel, omdat in beide gevallen het beoogde doel bereikt wordt: de kerker'a.ad kan niemiand aan de gemeente opdringen, dien zij niet hebben wil, miaar ook' de gemeente omgekeerd kan den kerkeraad niet dwingen, onbekwiame personen in het ambt te stellen.”

Van Calvijn gaan we natuurlijk naar . Voetius. We vinden echter bij (hem niet . zooveel als we zouden verw.achten, omdat al zij'n aandacht door een giansch .andere quaestie wordt in beslag genomen, nl. die van het patronaat; anders 'gezegd: hoe houden we de Overheid buiten de zaken der kerk? Een enkele aanhaling mege echter geschieden: Na vooropgezet te hebben: „De stemmenden of ve.i'kiezenden - of 'roependen zijn vo.lgens art. 4 der K. O. de 'Dienaren des Woords, de ouderlingen en diakenen" (Lib. III. Tract. I, Capi. IV § 1 sub V) zegt hij over (het „tevoren vernemfeh van het gevoel en de toeneiging .der gemieente": „want het is _noodig, dat voor (den kerkeraad vast staat hun positieve redelijke toeneiging tot of tenminste hun positieve en redelijke lafkeer van dien of dezen onder de op het tal geplaatsten .en gehoorden: en bij het overleg .aangaande de beroeping m'oet eenigermate rekening daarmede gehouden worden, omdat de kerkeraad niet slechts voor zichzelf, doch ook voor de gemeente, en in naam der gemeente tot haar meeste stichting, een Dienaar des Woords kiest en aa^nstelt: zóó echter, dat de besturende en voora.fga.ande miacht en hét voldingénd en beslissend oordeel den kerkeraad toekomt." (Lib. Ill, Tract. I, Cap. Ill § 2). Eenigszins in tegenspraak met deze beschouwing is het, ' als hij, iandelende over de vraag van de rechten der vrouw in de kerk, o.a, . zegt, da.t zij niet bij de uitoefening van de régeering en de kerkelijke tuciht met de mannen mag stemmen, (Lib. I, Tract. IV, Cap., Ill, Quaestie S. Zie ook Lib. I, Tract. I, Cap'. '11, Quaestie XVI). Intusschen is Ihet niet duidelijk, hoe bij 'de kerkelijke tucht van stemming door de vrouwen sprake .kan zijn, evenmin als doo.r de mannen. Waar Voetius lang en breed handelt over vragen als: Of een vrouw een antensch is? Of de vrouw een vergissing of afwijking der natuur is en daa.rom: teigenlijk een monster moet heeten? Of de vrouw actief medewerkt , aa.n het voortbrengen . v.a, n 'kroost? Of de vrouw naar het beeld Gods gescha, pen is? en 11V2 bladzijde wijdt aan de bespreking der vraag, of de vrouw op' den zesden dan wel op den zevenden dag is gemaakt, daar beaam ik' het oordeel van den Prof. Bouwman van 1907: „om die reden viel het ham ook gemakkelijk, zonder eenigen schijn van bewijs aan da vrouwen het stemrecht in de gemeente te ontzeggen." s). Ik zeg dit niet .onï 'oVer het vro-uwenstemrecht te handelen, want ik houd me aan mijn belofte, dat ik daarbuiten zou blijven; doch alleen ter verklaring, hoe het kwam, dat Voetius m. i. op dit punt zichzelf tegensprak.

Van de 'nieuweren noiem ik Pïof. Dr F. L. Rutgers, die in zijn „Kerkelijke Adviezen" nadrukkelijk vaststelt, niet alleen, dat volgens de „Dordtsche k'er-'kenordening de beroeping van .een Dienaar des Woords geschiedt door den kerkeraad, die daarvoor geheel en alleen de verantwooirdelijkheid draagt, voor den Heere, VOOT de gemeente en voor de a.ndere Gereformeerde KeAen"-*), doch ook geenerlei objectie tegen dit ius consïitutum maairt; de noodzakelijkheid vaststelt, dat „in ieder geval na zulke stemming nog in eene kerke raadsvergadering de aanwijzing der gemeente in een form e el e benoeming worde omgezet" s); en bezw.aar maakt tegen het Conciept-Regeling voor de Verkiezing van Ouderlingen en Diakenen van Renk'ema en 'Rudolph, omdat ^, , art. 5 zoio is geredigeerd, • alsof de stemlgerechtigden de benoeming doen, welke toch naar de K. O. door den kferkeraad te doen is, zoodat na elke stemming daarvoor even eene kerkera.adsverga.dering is te houden” 6)

Prof. Dr H. H. Kuyper heeft in zijn straks genoemde brochure verklaard'): , , Het staat dus vast, dat volgens het Gereformeerd beginsel de verkiezing het'recht is der gemeente, maar dat die gemeente niet individualistisch mag worden opgevat als eene losse groep' geloovigen, maar moet worden beschouwd als een organisch geheel, waarin ieder deel tot zijn recht moet komen. Of wil men jhet eenvoudiger uitgedrukt, dat bij de verkiezing der , a.mbtsdragers eenerzijds het volle r e e h t der g e m e e n t e Ie d e n moet worden geha, ndha; afd, ma, ax anderzijds ook even beslist moet worden gewaakt, dat in niets worde te kort gedaan aan de leidende en besturende m'aciht, die de Kerkeraad heeft. Beide-beginselen leert de Heilige Schrift en beide mtoeten dus tot hun recht komen in de wijze, waarop de verkiezing geregeld wordt.”

Het gevoelen van doginlatici als Prof. Dr A. Kuyper, Prof. Dr H. Bavinck en anderen laat ik nu onvermeld, om'dat het voldoende is, de grpote mannen van het kerkrecht te laten spreken en ik niet te veel van uw tijd mag vragen.

Naar het mij-voorkomt zijn thans voldoende gegevens verzamield om de mij gestelde vraag te beantwoorden. Ze luidde aldus: „Is de verkiezing van .aiiibtsdragers door de gemeente een daad van regeermaclit? ”

Het zal nu noodig zijn, de woiorden '„verkiezing" en „gemeente" te definiëeren. Wanneer men daaronder verstaat wiat gemeenlijk er 'mede bedoeld wordt, nl. de stemming doo'r de gem'eenteleden om' .aan te wijzen, wie naar hun oordeel het mteest 'gesdiikt voor het ambt zijn, dan moet, dunkt |me, ' die vraag ontkennend beantwoord WOIT-'den op grond via, n het tevoren gezegde. En volgens de gegevens der H. ; Scihrift èn volgens het Gereformeerd Kerkrecht is deze stemming niet een volstrekt noodza.ke'lijk iets. Heeft ze plaats, dan dient ze om de .ambtsdragers voor te lichten aangaandehet gevoelen, der gemeenteleden; doch dezen oefenen daarmiede geenerlei regeermacht uit, want zij zetten niemiand in het .ambt, en de kerkeraad is Leiden, 1900, blz. 35/6.

1) Het ambt der Diakenen, blz. 68. ^) Kampen, • J. H. Kok, 1921. Deel I blz. 35. '') a. w. blz. 142. ^) a. w. blz. 154. ') blz. 33/4.

aan hun advies theoretisoh'alleen gebonden'in zooverre hij ihet oordeel der gemeente niet vraagt om daarna te doen als vroög hij niets. Dat zo^u spelen met de giemeente zijn, een handeling, den ambtsdragers onw'^aardig. Dit miag ons evenwel niet doen vergeten, dat de stemming der gemeente op zichzelf geenerlei regeermiaoht beteék'ent en eerst waarde krijgt, , doordat de kerkeraad het oordeel der gemeente overneemt.

Wanneer men echter onder , , verkiezing" verstaat de aanwijzing dergenen, die in het ambt zullen dienen, 'en onder „gemeente" de georganiseerde'gemeente, dus d; e 'kerkeraad, dan is natuurlijk stellig van een daad van regeermacht spralke. I> aarbij zou ik aldus willen onderscheiden: deze moet wel geleid worden door de amlbtsdragers, 'doch mag volstrekt niet omgaan buiten de gemeente in den ruimeren zin. Het is betrekkelijk voor het beginsel onverschillig of zij reeds eerder medewerkte door groslijst en stemming; imiaar wat nimmer mag ontbreken is het fundament van alle verkiezing naar Schriftuurlijke, Gereformeerde beginselen, n.l. de approbatie. Dat is een daad van regteermacht bij uitnemendheid, welke de gemeente in ruimeren zin verricht en wiaardoor vooifemen wordt, dat een clerus zou gfaan heerschen over het erfdeel des Heeren.

Ten slotte: mien beschouwe het woord, dat ik' sprak, geheel in Ihiet licht der vraa, g, die ik moest beantwoorden. Had men mij gievraagd: welke methode voor de verkiezing van ambtsdragers acht gij het meest gewensdht? dan zou ik een geheel ander geluid hebben laten hooTen. Ik, zou dan met allen nadruk gepleit hebben voor zoo ruim' mogelijke miedewerking der gemeenteleden. Ik zou hun reeds bij het opmialken der groslijst grooten invloed willen geven en niet minder bij de stemming. Ik' zou alles willen vooA'omen wat het levend contact tusschen kerkeraad en gem'eente zou kunnen belemmeren of verminderen. Misschien zou menigeen uwer, die thans in zijn hart, en wellicht straks ook met zijn miond., mij voor aarts-cionservatief uitmaakt, dan zich beklagen over mijn democratie en radicalisme.

Doch daarover loopt het thans niet..

Het gaat nu alleen over de quaestie der regeertaiacht. En deze ligt m. i. slechts in lo de benoeming door den kerkeraad, 2o de approbatie der gemeente. Al wat daarbij komt, is alleszins van betee'kenis, doch heeft met regeeren niet te ma'fcen. Het behoort tot het welwezen, niet tot het wezen. Het kaJi verschillen naarmate de tijden en omsta, ndigheden zijn. Den eenen tijd kan men den gemeenteieden bij de aanwijzing der personen meer . invloed g'even dan den anderen tijd en somm'ige gemeenten k'uimen Uneer op dit gebied verdragen dan andere. Men fean het noodig vinden (om die minder gewenschte maar wel duidelijke woorden even te gebruiken) toleer in de iaj"istocratische totf in de democratische richting te sturen. De Schrift, de Kerkenorde, de autoriteiten op kerkrechtelijk gebied zijn daarin zeer soepel. Als kïilaarlie grondzuilen blijven staan: de aanwijzing der ambtsdragers geschiedt, ' lo door de georganiseerde getóeente, 2o' niet zonder de approbiatie van de leden der gemeente in volle rechten.

Zoo meen ik, de volgende stellingen thans ter bespreking 'in uw midden te mogen nederleggeri, hopende desondariks, of wellidht juist daarom', „goed Gereformeerd" %e mogen blijven heeten:

1. De gegevens der Heilige Schrift omtrent de verkiezing van ambtsdragers leeren:

a. Na Christus' hemelvaart moet de aanwijzing der ambtsdragers door menschen geschieden.

b. Daarbij moet nauwkeurig relcenin-g gehouden worden met do door de Heilige Schrift gestelde eischen en de door God verleende gaven.

c. De aanwijzing zelve behoort te geschieden door de „gemeente", in den zin van: de georganiseerde gemeente, dus den kerkeraad.

d. Het is vvenschelijk, dat deze laatste daarbij zooveel mogelijk rekene met het advies der gemeenteleden.

e. Het is noodzakelijk, dat niemand in het ambt gesteld worde, zonder dat de approbatie der „gemeente", in den zin van: hare leden in volle rechten, is verkregen.

2. De bepalingen, door de Gereformeerde kerken ten dezen oudtijds en thans gemaakt, zijn, hoezeer ze ook uiteonloopen, in volle overeenstemming met deze Schriftgegevens, en onze Gereformeerde theologen gaan in dezelfde richting.

3. De stemming door de gemeenteleden om tot aanwijzing van ambtsdragers te komen is geen daad van regeermacht, doch draagt een adviseerend karakter.

4. De georganiseerde „gemeente" mag dit door haar zelf gevraagd ad\des niet licht achten, doch is niet volstrekt eraan gebonden. "Wel heeft zij, de regeermacht der „gemeente", in den zin van: de gemeenteleden, te erkennen, door zich stipt te houden aan haar approbatie of het tegendeel daarvan,


¹) Amsterdam, 1906.

²) Leiden, 1900, blz. 35/6

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 mei 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

IS DE VERKIEZING VAN AMBTSDRAGERS DOOR DE GEMEENTE EEN DAAD VAN REGEERMACHT ?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 mei 1923

De Reformatie | 8 Pagina's