GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lohman gestorven.

Het overlijden van Mr De Savornin Lohman heeft de historie weer teruggeroepen in de herinnering. Het is ons niet mogelijk, ook maar in de verte te streven naar volledigheid in het citeeren van pers-stemmen, die na zijn verscheiden zich deden hooren. In „Bergopwaarts" schrijft de heer G..G. v. As:

Het zal ongeveer acht en twintig jaar geleden zijn, dat ik Mr Lohman voor de eerste maal zag. Hef was op een der Paaschvergaderingen, van Schoolraad of Unie, die altijd' te Utrecht worden gehouden, 'Daar \yas hij in dien tijd een trouw bezoeker; zijn '0«de, nu gestorven vriend H. Pierson, was toentertijd V'^oorzitter. De Leerplichtwet was op komst of misschien net in werking getreden; in elk geval " was er voor de vergadering aanleiding om zich bezig te liouden met de vraag, welken invloed de bijzondere school en de bijzondere onderwijzers van die wet hadden te duchten, want er w a s toen nog al beduchtheid; vooral de administratieve omslag moest.het ontgelden, en er werd daij ook zeer over geklaagd.

Totdat er iemand opstond en zeide: Och vrienden, laat ons maar eerlijk zijn, — het i s zoo erg niet. In werkehjkheid beteekent de last van de uitvoering-niet zooveel (ik verzoek de pers dit niet in de krant te zetten), maar Iaat ons er toch maa.r over blijven klagen, dan slaan we'op den zak en me enen den ezel!

Toen rees Mr Lohman van zijn zetel op, en met een van verontwaardiging trillende stem richfie hij zich tot den vorigen spreker, wien nij verweet een onoprechte pohliek te drijven. Nimmer, zoo meen ik mij te herinneren dat hij zich uitdrukte, nimmer mag men een wet bestrijden met zulke unfaire middelen, dat is onoprecht, dus on-Christelijk!... Méér nog dan de woorden, maalde de toon waarop werd geprotesteerd, groeten indruk. Iedereen kw.am 'lot de erkenning: ja, zoo was het, men mocht niet een maatregel in haar gevolgen bestrijden omdat men hot er principieel niet mee eens is. En de vergadering, die op de vondst van den loozen debater eerst zeer geapplaudiseerd had, nam dit standje in ontvangst alsof ze wel begreep het verdiend te hebben. Zoo leerde ik voor de eerste maal Mr Lohman kennen, en zijn alle onoprechtheid verafschuwende manier van de zaken te behandelen.

En de „Geref. K.bode van HUversum" zegt:

De befreurenswaardige scheiding, die omstreeks 1894 tusschen Jhr. de Savornin Lohman en DT Kuyper plaats greep, beeft hem ook van een intiemer inlaten met ons kerkelijk leven teruggehouden. Wel bleef, voor zoover ons bekend is, Lohman, zooals wij hem gaarne noemden, lid van de Geref. kerk, en als hij hier te Hilversum bij Mevr. Schwartz logeerde, kon men hem steeds in de kerk zien.

In de dagen van de Doleantie was Jhr. Mr A. F-de Savornin Lohman, evenals zijn broeder Jhr. Mr W. H. de Savornin Lohman, te Groningen, een der edelste pleitbezorgers der Gereformeerde' beweging. Pieeds van 1879 af was hij lid der Gereformeerde Commissie van Advies in kerkelijke aangelegenheden. In woord en geschrift, in de Kamer en op de tribune bepleitte hij het recht der Gereformeerden op de kerkelijke goederen, en de kalmle en zakelijkheid, waarmede hij dut deed, ïnaakle ook op den tegenstander indruk.

Hoeveel hooger zouden welhcht de kosten van de allerwege gevoerde — en verloren — processen geloopen hebben, zonder de buitengewone zelfopoffering der Lohmannen.

Bij het verscheiden van den laatste van het edel broederpaar hebben wij ons dit dankbaar te herinneren, zooals het ook in het verleden gewaardeerd werd.

Z.Exc. Minister H. Colijn heeft aan de Groene Amsterdammer een artikel over Mr De Savornin Lohmaa toegezegd. We hopen er iets van te kunnen overnemen.

Tabellen en liefde.

Zal echter de vreemde ooit onze radio-preeken kunnen genieten, dan moeten we ons best doen, anders té spreken dan de Roomsche prior P. Celestinus, aan wien D.-i Lauwers van Brussel in een zeer vriendelijke correspondentie in „De Open Poort" het volgende schrijft:

Ik las aandachtig Uwe preeken over Kleine Theresia. Zal ik U niet kwetsen als ik U openhartig: mijn meening zeg?

De taal dier preeken is voor mij nog vreemder dan mijne taal in uwe ooren het zou kunnen zijn. Ik vind ze zoo ver van de taal der Schriften verwijderd. Ik geloof dat die kleine Theresia een zieltje was dat God onzen Vader innig Jiefliad en voor Jezus onzen Heiland leefde, doch zij zweefde in de sfoeren van eigenzinnigen mystieken dienst van God. De kernachtige taal van Paulus is haar vreemd. Een staaltje: „Zij deed 818S verstervingskens en 27733 liefdeakten 'in een lijdsverloop van drie maanden voor haar eerste Communie". Vroeger zou ik dat ook bewonderd hebben, doch nu vind ik het iets betreurenswaardig. Indien een kind in ons midden zei: „Ik deed zooveel honderden liefdeakten in zoo'n tijdsverloop" Jan zou men haar antwoorden: „Dan hebt ge ze opgeteld. Met God maakt men geen berelceningen op. Ziet niet op wat ge reeds deedt, maar zie op wat ge doen moet." Onbewust ligt daar een gevoel van geestelijke eigenliefde aan ten grondslag. Wat dus voor uwe toehoorders een bewijs moet zijn van i.xrootero heiligheid zou juist bij ons voor een bewijs ^den van geestelijke onvolmaaktheid, dat is, van fijne, haarfijne geestelijke ikzucht. Zoo werd het wellicht niet bedoeld door Theresia. Het hart van den mensch is zoo arglistig. Kunt U, W.eleerw. Patei', U voorstellen dat 'n Petrus of 'n Paulus al de overwinningen die ze op zichzelf behaald hebbeu aanteekenden? Ik vind het een verwateren en in tastbare vormen gieten van de liefde die wij aan God onzen Vader bewijzen moeten.

De zwijgende ouderlingen.

Ik zou er niet aan gedacht hebben, in deze rubriek mezelf te citeeren, als het niet gebleken was, dat voor het onderwerp, in een los-weg daarheen geworpen artikeltje aangeraakt, meer belangstelling bestond, dan ik vermoedde. Wat ik bedoel, zal den lezers duidelijlc zijn, als ik hier weergeef, wat ik schreef in „Do Bazuin":

Ds Pontier van Heerlen wekt de ouderlingen op, bij de lïerkelijke examens toch ook een woordje mee te spreken en ook maar eens wat te vrageij aan den candidaat. Inderdaad, als de broeders bel kunnen, b.v. door studie in de Idassieke talen of door anderszins verkregen ontwikkeling, verdient het alle aanbeveling, dat zij, voordat ze gaan stemmen, ook gaan onderzoeken. Maar overigens mag ik de ouderlingen wel, die zoo bescheiden zijn, te doen blijken, dat ze niet hooger willen klimmen dan hun aard js. Het is al bar genoeg, dat ze met alle geweld moeten stemmen over een examen, - waarvan ze ongeveer n'iets begrepen hebben. Ja, maar, zegt ds P., we moeten daar ook geen Latijn of Grieksch praten. Maar de candidateu doen nu eenmaal geen examen voor het ambt van oefenaar of van predikant naar art 8 (tenminste in de gevallen, waarover ds P. spreekt) maar voor predikant volgens een ander art., dan art. 8. Dius moeten ze bewijzen, dat ze langs den gewonen weg in staat zijn exegetisch en dogmatisch enz. werkzaam te zijn. Hos dat kan zonder de vreemde termen bij dit ook vreemdnamige examen, is mij niet goe'd duidelijk. Waarom moet altijd die heele classis er bij? Vaawege de kerkorde natuurlijk, althans volgens de heerschende opvatting daarvan. Maar als we nu eens deputaton benoemden, die de vakken, waarover het examen gaat, werkelijk b e h e e r s c h e n, en als die dan eens voor de classis onderzochten, en dan rapport uitbrachten, gelijk dat bij deputaten vanzelfsprekend is, en als dan eens daarnaar beslist werd, zou het dan ook niet , .kerkelijk" zijn? Allicht zou er nog meer „kerkelijkheid" aan zitten, dan, ojn maar iets te noemen, de tractatie van de zendingsaangelegenheden. Diie gaat ook z.g. van de kerken uit: we moeten ook met alle geweld ., zendende kerken" hebben. Maar er zijn zendende kerken, die nooit over hun zending één woord praten op haar kerkeraadsvergaderingen. Alles gebeurt door de deputaten. Zoo iets zou min of meer ook bij de examens gebeuren kunnen, zoolang we tenminste er op staan, dat ze kerkelijk zullen blijven, en dan ongeveer naar dezelfde methode. De kerken zijn zoo vaak 'handig in het bedenken van „wegen en middelen", om de een of andere ha.ndeling zelf te doen en toch maar niet zelf te doen. En op die manier zou men de ouderlingen kunnen sparen de verplichting, om te stemmen over zaken, die ze lang niet altijd kunnen beoordeelen. Of, die soms verkeerd beoordeelen. Buiten hun schuld vaak.

De ervaring leert dan ook, dat de praktijk der ouderlingen een welsprekende kritiek is door weizwijgende kritiek op de inrichting van de kerkelijke examens. Hulde aan de ouderlingen; laat ons hun kritiek aanvaarden. En evenals niet iedereen onder de dominees examineeren kan, zoo kan ook niet iedereen onder de ouderlingen stem-

men. Er zijn natuurlijk ouderlingen, die wel degelijk kunnen examineeren. Maar dat is dan niet een gave, die uit het ouderlingscliap voortvloeit.

En zulke ouderlingen zullen wel niet komen aansukkelen met de bekende loop-vraagjes over bekende twistpuntjes. Soms kan men die aardigheden beleven. Mijnheer, is de rechtvaardigmaking van eeuwigheid of in den tijd? Mijnheer, wat is gereformeerd: supera of intera? Mijnheer, zeg u me maar es: is de wereld in 6 dagen oï ïn 6 tijdperken geschapen? Op de laatste vraag antwoordde een candidaat, van wien ik wist, ilat hij een gevestigde opinie in bescheidenheid vero/erd had: ja, mijnheer, over die zaak zijn onzo groote mannen het met elkander nog zoozeer oneens, dat ik me niet'bevoegd acht, daarop te antwoorden. Waarop een 'dominee zachtkens „flink zoo", en Je ouderling hardop: „dank u, voorzitter" zei. Inderdaad, onze examens mogen ook wel eens reformatie hebben. Maar 't zal nog wel wat duren.

Daarna bestreed Ds Rullmann mij in de „(Jtrechtsche Kerkbode", als volgt:

Ds Schilder houde Éet mij ten goede, dat ik ditmaal met hem van meening verschil.

Ik ben zoo vrij tegenover hem de stelling te vei'dedigen:

Het kerkelijk examen der proponenten behoort in zulk een vormi te geschieden, dat het in hoofdzaak ook voor een ouderling te volgen is.

In hoofdzaak is nog wat anders dan van het begin t ot h e t eind. B.v. (om maar dadelijk met het begin te beginnen) het examen vangt gewoonlijk aan met een onderzoek naar de bekwaamheid in de uitlegging van de HeiHge Schrift volgens den grondtekst; dat is dus voor het Oude Testament het Hebreeuwsch.

Welnu, als de candidaat begint met een hoofdstuk in het Hebreeuwsch te lezen, waarvan eeij gewoon ouderling natuurlijk niets begrijpt, dan moei" zoo'n ouderling niet aanstonds het woord vragen en zeggen: -„Broeder praeses, ik begrijp letterlijk niets van wat de candidaat daar voorlas en daarom protesteer ik tegen zulke geleerde kerkelijke ex.imens, waar een ouderling niets van begrijpt."

Als toch zoo'n ouderling maar even geduld heeft en wacht tot het aan de uitlegging toekomt, dan zal hij bemerken, dat het wel meevalt. En juist om de uitlegging is het immers te doen. De candidaat wordt liiet onderzocht in het Hebreeuwsch fif Grieksch^ maar in de uitlegging der Heilige Schrift. Daarbij wordt echter dePIebreeuwsche of Orieksche tekst ten grondslag gelegd om een van de gewone uitlegging afwijkende opvatting mét een beroep op den grondtekst te kunnen vei'dedigen.

Bij dit onderzoek naar de bekwaamheid in de uitlegging der Heilige Schrift is dan ook over 't algemeen het gevaar niet zóó groot, dat het examen voor de ouderlingen te geleerd zou zijn. Hiervoor loopt men veel meer gevaar bij andere vakken, mejname bij het onderzoek in de kennis der leerstellige godgeleerdheid. Terecht wordt dit gedeelte van het examen steeds als een hoofddeel beschouwd, omdat hierbij in 't bijzonder geschieden moet het onderzoek der leer, waarvan onze Kerkenordenlng spreekt. Hierbij hebben dus ook de ouderhngen het grootste belang. En juist daarom is het zoo ie bejajrameren, als dit onderzoek in zóó geleerde); vorm plaats vindt, dat het boven het begrip der ouderlingen gaat.

Ik spreek hier opzettelijk van een geleerden V o r m, omdat het bezwaar nog niet zoozeer de stof, den inhoud, als wel den v o r m, de m e-t bode geldt. Want al bestaat er geen tweeërlei waarheid, er bestaat toch wel tweeërlei methode van behandeling der theologie. Er is een wetenschappelijke en er is een populaire methode. De wetenschappelijke methode' wordt gevolgd in de schooi der wetenschappen. Vandaar dat deze wetenschappelijke of geleerde methode ook wel genoemd wordt de schoolsche of scholastieke methode.

Deze scholastieke theologie kenmerkt zich dan ook door schoolsche termen en schoolsche begrippen, waarvan een niet academisch gevormd mensch eenvoudig niets begrijpt. Ze spreekt b.v. van ratio ratiocinans en ralio ratiocinata, van oen antithesis per necessitatem of per accidens en' conlingens, van universalia" ante res en post res, van archetypa en ectypa enzv. enzv.; allemai\l dialectische distincties, waarvan een gewoon mensch niets begrijpt.

Nu moet ge niet zeggen: „Wat hebt ge aan a) die kunstwoorden, gebruik alleen bijbelsche woorden." Onze gereformeerde theologen althans hebben dat nooit gezegd. Zij wisten te goed, hoe onontbeerlijk die kunsttermen üjn voor een waarliik wetenschappelijke beoefening der theologie.

Doch zoozeer als deze wetenschappelijke beoefening der theologie in de school op haar plaat? is, zoo weinig is ze op haar plaats in de Kerk, . School en Kerk zijn twee. En gelijk de school haar eigen schoolsche taal spreekt, zoo spreekt ook de Kerk haar eigen kerkelijke taal. En die kerkelijke taal hooren we ons toespreken uit de Belijdenisschriften der Kerk.

Die kerkelijke taal nu verstaat ook een ouderlmg. En als kerkelijke ambtsdrager mag hij eischen dat bij een kerkelijk examen gesproken worde in de taal der kerk, die hij verstaat, en niet in de taa) dei-school, die hij niet verstaat.

Met de opmerkingen van Ds Rullmann verklaarde Dr J C. de Moor in „De Heraut" het eens te zijn. Gedeeltelijk ging evenwel de bestrijding van Ds Rullmann mijn opmerkingen voorbij en daarom gaf ik daarna nog het volgende antwoord:

Het spijt mij, dat ik door Ds R. niet overtuigd ben. Wel geef ik toe, dat, zoolang onze . kerkelijke praktijk de examens houdt bmnen den classicalen kring, het een eisch van wellevendheid is tegenover de ouderlingen, die die kerkorde ook niet zelf gemaakt hebben, 'met hen zooveel mogelijk te rekenen. Zooveel mogelijk. Dat wil dus zeggen: zooveel, als bestaanbaar is met den aard en de eischen van een examen van iemand, die begeert, langs den gewonen weg predikant te worden. iVIaar dat is heel wat anders, dan tot do ouderlingen, in het algemeen, DE ouderlingen, zonder meer, de vraag te richten: wilt U alstublieft ook maar eens wat vragen? Want zoo werkt men in de richting van een examinatie, die als regel op de ouderlingen opzettelijk ingericht is. En ik meen, dat de kerk wijs zal zijn, als ze deze gewoonte zoo gauw mogelijk afschaft. Het is toch de vraag niet, of een ouderling een algemeenen indruk kan krijgen, dat de candidaat het er goed, of tamelijk goed of slecht afbrengt. Want dit is ten eerste sterk afhankelijk van de manier, waarop de examinator onderzoekt en op de gegoven antwoorden pleegt te reageeren. En bovendien zal dat altijd uiterst moeilijk blijven. Het komt wel eens voor, dat' een candidaat niet vlug antwoordt, omdat zijn onderzoeker niet goed vraagt of niet duidelijk vraagt. Een examinator vroeg onlangs bij vergissing aan een candidaat, wat het prohibilismo was. De man zweeg in alle talen. De ouderlingen'dachten natuurlijk: daar maakt de man een slechte beurt en misschien hebben ze thuis wel verteld, dat de candidaat niet al te bijster bij was. Maar de dominees, voor zoover ze luisterden, hadden een vaag vermoeden, dat de examinator bedoelde te vragen, wat het probabilisme was. En zij namen aan, dat de candidaat dat wel zou geweten hebben, evengoed als de examinator.

Maar nu, afgedacht van alle kleinigheden: is het niet ongerijmd, dat aan Jiet ouderlingschap verbonden wordt het recht, ja, de plicht, om .wetenschap te beoefenen en wetenschap te examineeren? Maak het examen nóg zoo kinderlijk, als ge maar wilt: een examen blijft een examen; het eischt van den onderzoeker een beheerschen van het veld, een methodische behandeling van het vak; en juist om eenvoudig te vragen op een manier, die bij. den geëxamineerde eruit •weet te halen, wat er in zit, moet de examinator het vak door en door beheerschen, en dus min of meer „wetenschappelijk" tegenover dat terrein van onderzoek staan. Vloeit die gave uit het ouderlingschap voort? Is het logisch, dat een man, die al zijn levensdagen nooit geëxamineerd is (althans qua ouderling) ineens gaat examineeren? Wil men volhouden, dat een. ouderling niet alleen stemmen moet, maar ook vragen moet, dan is het eerste, dat noodig is: een examen voor het ouderlingschap zelf instellen. Ik hoop, ervoor bewaard te blijven. Maar ik hoop dan ook nog eens vóór mijn levenseinde te zien, dat de ouderlingen bij de examens zwijgen, even diep, als do vrouwen-in de gemeente. _ Want het staat leelijk, als iemand gedwongen wordt te praten en wijs te zijn, boven hetgeen hij vermag wijs te zijn. Als iemand in een bepaalden kring geroepen wordt tot het ouderlingschap, dan wil dat alleen zeggen, dat de man in diens bepaalden kring geacht wordt in staat te zijn leiding en stuur te geven aan het kerkelijk leven. Maar dat hij wetenschappelijke qualiteiten heeft (die juist voor eenvoudige examenvragen zoo noodig zijn, meer dan voor een stukje studenten-dictaat-opwarmsel), dat vloeit uit zijn verkiezing niet voort, wordt ook in het formulier van zijn bevestiging niet vercischt en zou ook op de meeste plaatsen de ouderlingenverkiezing tot een onmogelijkheid maken.

Ik zou meer kunnen zeggen, om te bewijzen, dat op meer dan één gemoed de kerkelijke examens juist-als EXAMENS den indruk maken van zoo belachelijk of ergerlijk te zijn. Maar alle dingen stichten niet d a d e 1 ij k. En niet alleen de ouderlingen moeten leeren zwijgen, als ze het vak niet kunnen beheerschen, gelijk een examinator en examenstemmer moet kunnen, maar eveneens de dominees, die een bepaald vak niet voldoende beheerschen, wat in de meeste gevallen volstrekt geen schande is. Nu worden de vakken vaak „verdeeld" onder de dominees. Ik zelf heb onlangs nog kerkgeschiedenis gekregen (als ik me niet vergis) en ik weet er veel te weinig van, om er goed in te examineeren, zóó, dat de candidaat weet, dat hem recht gedaan wordt. Laat men doen, wat zoo vaak gebeurt: vóór de kerk, dóór de kerk, als het dan moet, maar dan ietwat deputatelijker. Dan komt het ook wel terecht. En als iemand vreest voor willekeur, dan bedenke hij, dat dit maar afhangt van de methode.

Het is in elk geval systematische willekeur, als nu vaak menschen examineeren moeten, die in hun examen-vak zich nooit speciaal verdiept hebben, en als dan iedereen moet stemmen, ook zij, die van de structuur van een preek, of van de exegese van Grieksche en Hebreeuwsche teksten niets weten en alleen kunnen afgaan op het vriendelijk of stuursch gezicht van den vrager; — en die voorts ook in het onderzoek naar de dogmatische wijsheid niet altijd erbij 'kunnen, hoe iemand een goed dominee kan worden, al hoeft hij niet alle vraagjes van 'buiten gekend, noch alle loopjes, b.v. over de erfzonde, die in den doop niet ganschelijk te niet gedaan wordt. Geprezen de ouderlingen, die zwijgen en die naar de dominees kijken bij het stemmen. .Geprezen hun wanti'ouwen in eigen examinatorische vaardigheid, als ze een candidaat, dien de dominees om der waarheid wille, zouden doen zakken, erdoor sleepen wijl ze niet den moed hebben de guillotine te bedienen. Ik houd van' de zwijgende ouderlingen. De critiek der ouderen!

Tenslotte: ds Rullmannjnerkt op, dat een examen moet doen blijken, dat de candidaat bekwaam is om pJs catecheet op te treden. Dat geldt meer speciaal het peremptoir examen. Maar ook voor het praeparatoir moeteii de ouderlingen stemmen, hoewel het een ander karakter draagt. De candidaat moet de Dordtsche leerregels kennen. Kennen de ouderlingen die? In elk geval zijn zij op dat punt '»tff^.i": ? aj.'fr 2 «7 9 nooit aan den tand gevoeld. En als de bedoeling alleen had voorgezeten om de zuiverheid en de geschildheid tot leeren en doceeren van den candidaat na te gaan, dan zou tusschen een examen van art.-8-candidaten en dat van anderen zoo on-, geveer geen verschil moeten of mogen zijn. Maar het feit, dat men grieksch en hebreeuwsch vraagt, bewijst, dat een min of meer „wetenschappelijk" examen bedoeld is. Waarvoor de ouderhng geen ambtelijk charisma heeft. Hoogstens een buitcnambtelijk. Maar dat is in bepaalde streken al een reden, om hem vooral niet te kiezen. Laat staan af te vaardigen naar meerdere vergaderingen. Zie de opmerkingen van dr Watèrink daarover tijdens de jongste afvaardiging naar de particuliere en de generale synode.

Ik hoop, dat de lezers het citeeren van mijzelf niet al te taai vinden. Want ik geloof, dat het hoog lijd wordt, dat we de kerkelijke examens anders inrichten. Ik heb in vier classes gewerkt en heb nog nooit een examen hooren afnemen, naar de regelen, die Ds R. aangeeft. Zijn die regelen juist, dan komen er heel wat ondeugdelijk geëxamineerden de kerken binnen. Dan deugen de examinatoren haast geen van alle op het eerste gehoor. Geldt die ééne „catechetische" methode, naar dezen gedachtengang voor BEIDE examens, dan is het een raadsel, waarom iedereen in dezelfde vakken twee keer moet onderzocht worden, soms in dezelfde classis, als hij er woont èn ook een beroep aanneemt. Het is best mogelijk, dat een historisch onderzoek uit de oude tijden de liefde der vaderen voor deze „catechetische" methode kan bewijzen. Maar dat zou mij koud laten, al wil ik me vrij houden van revolutionaire smetten en verachting van de historie. Want we zijn, ook in kerkordelijke vragen, toch op zoo heel veel punten van den geest der vaderen afgeweken, dat dit er ook •wel bij kan, bijaldien zulks wenschelijk mocht blijken.

De catechetische methode, zegt Ds R.; want do candidaat moet bewijzen, dat hij 'niet alleen geleerd is, maar ook met eenvoudigen eenvoudig kan wezen. Goed. Dat moet de hoofdonderwijzer ook. Maar laat die zich examineeren door bestuursleden-met-keurstem (en eventueele plaatsvervangers) uit genabuurde plaatsen van christelijke scholen? De professoren moeten hun wetenschap verwerken kunnen op voor groen aankomende studenten bevattelijke manier.

Zullen we voor deze vervuilers van het kerkelijke ambt der „doctoren" (4e dienst) den plicht opeischen, dat ze zich moeten laten examineeren door de curatoren der Theol. School? Het curatorale ambt zou nog begeerlijker worden, dan het al is, maar het professoraat niet. En misschien zouden de curatoren net zooveel bokken schieten tegenover de broeders des vierden kerkdijken dienstes als nu soms de dominees schieten tegenover hun candidaten, die hun lach — dat moet gezegd worden — heel goed kunnen houden, ook als de weleerwaarde 'bewijst, dat hij van het vak minder afweet, dan zijn examinandus.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juni 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 juni 1924

De Reformatie | 8 Pagina's