GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Eros of Christus. 11.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eros of Christus. 11.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

AVanneer men denkt aan de theologen, die door hun woord en geschrift tot de verheerlijking van de Eros-gedachte, straks ook aan de aanwending daarvan in „christelijfcen" zin, hebben bijgedragen, dan valt wel weer aanstonds de aandacht op de mannen der religionsgeschichtliche school, die in ons land een der meest kunstzinnige vertegenwoordigers gevonden heeft in dr H. W. Ph. , , E. v. d. Bergh van Eysinga. Als liijl het ontwaken van „den christelijten geest" zich indenkt, dan ziet hij hem opkomen uit de decadente wereld van zijn dagen, waarN'an hij dan weer tegelijk een verloochening werd, krachtens de wet van these en antithese. Eenerzijds, aldus deze auteur, was de fijnbesnaarde ziel uit de dagen van de oorsprongen van het christendom vermoeid van. de godsdienstige strevingen dier dagen, die tot ijdelheid ver-gaan zijn: uitkomst was geboden noch door Rome, noch door Egypte, noch door Babyion; maar aan den anderen kant ontwaakt in die fijne, aristocratische zielen van den tijd, die het christendom liet geboren worden, een wonderlijke teederheid: de geest keert naar binnen en daar vindt hij de stilte, daar het goddelijk Rijk; en „het is, of hem de god geboren wordt, of bem licht een ster, of hemelzangen ruischen, en die god is z'n beter ik, de menschelijke god — anders, zuiverder dan hij gekend was in de mythe van het Helleensche volk. Deze god was de simpele, de liefderijke". D|eze jonge god der oud-christelijke droomen, is, zoo-heet het dan voorts, niet geweldig als de Zeus der Grieken, niet een koning van de eer, noch een strijder, evenmin de wreede, de strenge god van het oude testament der Joden, maar „als een kind, wónder-rustig, wonderklaar, Wonderstil".

Zoo ontstaat de Christus-figuur uit de elevatie van een fijne emotie van vermoeide liefde, uit de dagen van opkomend christendom; althans naar de leer van dezen man met zijn vele medestanders.

De Christus der Evangeliën, de historische Jezus, heeft de bruilofts-gedachte wel naar later verschoven, toen hij tot de moeder van de zonen van Zebedeus zeide, dat het zitten aan zijn rechterhand in zijn koninkrijk niet bij hem te geven stond; en toen hij tot Zebedeus' zonen zelf de boodscha, p richtte, dat zij Boanerges, donder-zonen hadden te zijn, dat zij zijn drinkbeker hadden te drinken, den lijdensbeker, en met den doop, waarmee Hiji moest gedoopt worden, zelf ook zouden worden gedoopt; het Was de doop der smarten.

Maar wat beteekent zulk een historisch bericht omtrent Jezus van Nazareth voor den filosofisch-thoologischen geest, die het christendom nu eenmaal wil zien geboren worden uit de diepte van een aristokratische ziclsbeleving van een door en door vermoeid hart, waarin de culturen van den antieken tijd elkaar hadden gekruist? Hij maakt zijn godsdiensthistorisch gedicht immers zooveel duizend voet boven de dogmatici en de apologeten van de authentieke geschriften van den canon? Dus ziet hij straks over de ziel van den ontwakenden primitieven christen-in-wording den geest van het universeele dichterschap vaardig worden; en „er kwam", zoo meent hij nu te weten met de zekerheid van den aanverwanten geest, „er kwam ook een ure van verheerlijking" „Er was een bruiloft daarbinnen, en het erotische, dat vergeestelijkt weer keert in iedere religie, het is klassiek geworden door den d[cht£»' van de goede konde". iVfen lette op het woord „dichter" van de goede boodschap, van het evangelie. De keuze van het woord is hier immers wei-bewust: uit ekstase komt het christendom op, en de „openbaring" is een proces, dat zich gansch stil en gansch inwendig voltrekt. Het oer-christelijk gemoed, dat met zijn dichterschap het ware christendom heeft geschapen, heeft dan ook volgens dezen dichter-theoloog gegrepen, dat het Leven slechts in de Liefde zijn „zin" heeft; hier is „de bewiistwording van de Jcategorie bij uitstek als de Absolute Liefde". Woorden als pantheïsme en atheïsme zijn bij dit hooglied der liefde heiligschennis: zij zijn enkel uitgevonden voor „oude pruiken, die boeken schrijven en college geven". Die ziel is theïste en pantheïste tegelijk. Toen de wereld aan de ziel ont-ging in groote smart, toen zij haar zonde en haar onmacht kende, „toen vond zij den dageraad en Psyche ging met Eros in de glanzendgouden stilte". Eai „wien een god kuste, die faalt niet meer".

Die Christus van deze erotiek, die puur geestelijk is, heeft dan ook niet noodig de liefde, die uit de aarde aardsch, die lichamelijk is. Want de liefde, die vleescheiijk is, zij treedt immers op in den tijd en dient den tijd; zij geeft het leven aan komende geslachten, die in den tijd voorbijgaan. Maar de Christus, door wien de overspelige vrouw zuiver wordt als Zjjn moeder; is _„kuisch als de maagd"; want begeerte ging weg. En waarom ontzegt hij; zich de liefde van beneden? Uit liefde; niet uit strijd en nog minder uit den wiltot-offerande. Want ook het offer verwerpt hij uit liefde: „zijn mes wondt niet wat op de slachtbank krimpt, want z'n liefde is groot, en hij bukt zich neer tot het lam, en de goede Herder beurt het op; z'n schouder en voert het in z'n woning".

Wat de Christus van deze dichterlijke visie deed, is dus volstrekt niet éénmaal gedaan; het is liet doen , , der christelijke ziel — en die is eeuwig".

Dit alles is wel zeer opzettelijk bij Van den Bergh van Eysinga. Zelfs het nieuwtestamentisch woord van den Middelaar, die heel bepaald maar de EENE, middelaar is, het woord van 1 Timotheus 2:5, wordt in dezen zin ver-haspeld; onze dichter-theoloog ziet erin de Platonische gedachte, dat „Eros, een groote deamon, een heiland is, die leeft tusschen God en mensch, en die daarbij arm is en barvoets loopt en geen leger heeft, maar slaapt op den blooten grond". De platonische opvatting van een afdaling der eeuwigheid in dit eindige, is dan ook genoegzame verklaring van de opkomst der Christelijke prediking van het kruis met zijn ontzaiglijk lijden; en als het van Christus heet (Phil. '2), dat hij, in de gestaltenis Gods zijnde, de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, dan doet die Paulinische uitspraak „alweer denken aan Eros, zooals hij bloeit en verwelkt en herleeft, omdat in Hem verborgen is de Vader", ¹)

Wie meenen mocht, dat deze, toch nog altijd eenigszins in den redeneertrant gehouden bespiegeling, den aesthetischen geest voorbij zou kunnen gaan, omdat toch nog altijd de lucht van de studie aan deze historie-verdichting wil blijven hangen, vindt bij dezen zelfden man wel de doorslaande bewijzen van het tegenovergestelde. Van dézen inan toch is óók de bewering, dat de ziel, vermoeid van den Griekschen godengang, wacht op haar Eros; en „hij' komt, hij komt, rijdend binnen de stad der kruisiging, en van die ure zullen blinken in de oogen der verkoren harten tranen als nog nooTt Hellenen schreiden". Dat is dus de overwinning van den. christelijfcen op den griekschen geest; maar zij heeft, om zich te verkrijgen, niet noodig, dat Jezus' intocht in Jeruzalem van zijn kruisiging door Jeruzalem gescheiden wordt door den haat der Joden en den vloek van God; want de roode liefde ziet bij voorkeur die twee tot één ver-

bonden; Golgotha met zijin donkere liefde is de passende achtergrond van den intocht in de feestelijke stad Jeruzalem. Zoo komt in dit systeem de romantische kunst op uit de erotiek van het zóó verwrongen Evangelie van Jezus Christus. En „deze romantisch© kunst verstaat (zegt de auteur) wat des Geestes is, dat de geest is uitgestort op alle mensohenkindèren, dat hij geleden heeft en is gefolterd, de God, maax dat de engelen daalden en zij hebben afgewenteld den steen en hij is gezien in den tuin, door vrouwen en door visschers met hun simpele namen maar ook met hun diepe harten. En nu komt het wonder, nu is pntbloeid uit het bloed van den mishandelde, meer dan de violen die ontloken waar Adonis stierf; hier is de passiebloem en wie gekend heeft haar vreemde pralen, ontbeert de liefde niet". Die lijn van liefde loopt dan door tot Shakespeares Imogeen, ' zij is in de oogen van Diante's Beatrice, hij. hoort ze in Chopins Nocturne, Iphigenia en Gretchen kenden deze liefde en zij schreit haar mededoogen uit in Vincent van Gogh. Het spoor van Christus wordt door deze hooge erotiek geteekend, de eeuwen en de inenschen door. „En de dichterziel is zij, die waakte, toen aan het kruis , de Heiland hing". ^) De religie van dezen tijd heeft den transcendenten God dan ook volkomen weggedaan. Zjj heeft aan de Liefde genoeg'. Eros is in de plaats van den Betalenden, Ëorgtochtelijken, Duivel-bekampenden Christus der historische overlevering getreden.

Men kan, om deze stellingen te bestrijden, tot deze 'Voorstanders van de Eros-hypothese in het christelijk geboorteproces niet met onmiddellijk succes zeggen, dat de zinnebeeldige voorstellingen in de oud-christeihjke kunst, die aan Eros mochten herinneren, be^ • schouwd moeten worden, niet als zuivere openbaring van den christelijken, doch als naw'^erking van den steeds meer verbleekten antieken geest. Evenmin zullen f^ij erom geven, of men al opmerlrt (wat volkomen terecht zou zijn), dat de erotisch-getinte voorstellingen, < iie de oudchristehjke litteratuur wel hier en daar heeft opgeleverd, toch beperkt blijven" tot da a p o k r i e f Q 'geschriften, die de christelijke geest vanzelf en al spoediig op den achtergrond gedrongen en straks geheel losgelaten heeft, evengoed als den z.g. Tliekla-roman, •uie tusschen Paulus en Thekla een erotische verhon-5'"® "van meer romantisch karakter verdicht heeft. 3)

Want behalve de onwil, om daarmee te rekenen in deze van voor-oordeelen verstikte , redeneeringen, zou ook nog de terugkeer van veel theologen' uit een ander kamp naar deze erotische mystiek, of wat althans haar verwant is, de aanhangers der Eros-hypothese in •den meest radicalen vorm kunnen stijven in de overtuiging, dat zij gelijk hebben.

De geest immers van onze eeuw keert in menig opzicht naar de middeleeuwen terug; en ook de erotiek, die den middeleeuwschen mysticus heeft gekenmerkt, wordt weer bewonderd en nagevolgd door de mystiek van de nieuwere theologische gedachte. Vele mystieke harten beijveren zich, om zichzelf overbodig te maken in den christelijken tempel; zij doen dat o.m. óók door arigumenten aan te brengen voor stellingen als van Fóerster, die ook al afkondigt, dat „in den neoplatonischen mythos God den hemelschen Eros uitzendt, om de verdwaalde Psyche tot Zich terug te roepen", en dat dit „een eerste vermoeden is van het inwerken der goddelijke genade in het menschenhart", waarvan dan later de cliristelijke mystiek de hoog: ste uitdrulckin, g heet te vinden.4)

Vooral de naam van Scihleiermacher, die op het theologisch denken zoo groeten invloed geoefend, en tot de vereenzelviging van religie en kunst zoo sterk meegewerld; heeft, is hier te noemen. Van hem zijn uitgegeven vele spreuken over religie, die de herinnering aan de mystiek van oude en nieuwe tijden on­ middellijk wakker roepen.

Het is bekend, dat Juist onder Sohleiermachers invloed de erotische verhoudingen, ook waar ze zich in sexueele oer-beelden uitspreken willen, telkens weer in de mystiek opduilcen. De Eros-gedachte moge meei dan eens op zuiver-geestelijke wijze zijn voorgedragen, maar toch brengt ze vanzelf de allegorische taal mee, die aan het boek der liefde, der erotische liefde niet het minst, haar terminologie ontleent. Waarom zou men onk niet? Het wezen van , de ontmoeting tusschen God en de ziel ziet men immers in de 1 i ef d e? En daarom zijn erotische beelden geen gebrekkige, maar volkomen passende uitdrukkingen van het geestelijk leven; zij toch geven geen rook van intellectueele begrippen, doch ontsteken den brand der zuivere liefde, waarin immers de religie zich alleen herkennen kan? Zoo komt men ertoe, het oogenbhk der ontmoeting Gods te zien als het moment der kuisohe schaamte; de maagdelijke kus en de liefdevolle omarming zijn straks adaequate beelden; het dogma vindt zulke beelden niet, de erotische mystiek wel. Schleiermacher heeft de menschen van zijn tijd weer verzameld om den predikstoel der religieuse verkondiging; maar de religieuse ervaring wordt bij hem identiek met de z'elfgewerkte vereeniging met het universum, dat is: de godheid. Een der uitgaven van Schleiermacher s) noemt „den sleutel" tot het i'echt verstand van zijn religieuse beschouwing over de ervaring die bekende passage uit de „Reden", waarin gezegd wordt, dat het uur der zaligheid voor mij slaat, bij de eerste aanraking van mijn ziel met de verschijning van het universum. Het ho'Ogste opbloeien der religie is daarbij dan, als de „Anschauung" voor mij gaat staan als een afzonderlijke gestalte, die ik met mijn oogen meet en die zich in mijn ziel weerspiegelt als het beeld van de geliefde in het oog van den jongen man, op het oogenblik, dat zij zich uit de omarming loswikkelen.6)

Deze verheerlijking van de liefde en van de erotiek is zóó sterk, dat zij, volgens Schleiermacher, in den kus der geliefde, de omarming der bruid ons iets geven kan, dat niet maar g e 1 ij k t op de religieuse genieting, doch deze godsdienstige vreugde zelf IS. En hij heeft straks in zijn verdere studies herhaaldelijk getoond, dat deze parallelie tusschen erotische en godsdienstige begrippen met volle bewustheid door hem gezocht is en — gehandhaafd. 7)

Zonder nu verder in bizonderheden te treden, kan de herinnering aan Sohleiermachers positie als grondlegger van een nieuwe theologische richting reeds overtuigen, dat deze erotische beeldspraak bij meer dan één volgeling heeft geleid tot de sublimatie van Eros, die in de verbleekende religie van lateren tijd de hand zou leenen aan den aesthetischen mensch.


1) Het Christus-mysterie, 1917, bl. 158—171.

2) Bü' denkers en dichters, Amsterdam, Veen, 19.

3) Zie o.m. Victor Sehultze, art. Sinnbilder in P. R. E. en Wendland, Die Hell.-Röm. Kultur u. d. Urchr. Lietarturformen, Tubingen, 1912, 337/8, 341, 388.

4) Christus en het menschelüke leven, Zeist, Ploegsma, 1923, bl. 26.

5) Ueber die Religion, uitg. Rudolf Otto, Göttingen, 1906, bladz. 47.

6) Oorspronkelijke uitg. bl. 73/4; uitg. Otto, 47/8. Vgl. Seeberg Die Kirche Deutschlands im 19 Jahrhundert, 45, v.

7). Bruimer, Mysük und Wort, 54, v.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 april 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

Eros of Christus. 11.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 april 1925

De Reformatie | 8 Pagina's