GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCH0UW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCH0UW.

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over Augus tinus en de Augustiniaansche Synpide.

Ten besluite op hetgeen we uit „De Heraut" mededeelden omtrent Prof. Kuyper's weerlegging van de bewering, dat Assen een banvonnis ZO'U hebben uitgesproken over Augustinus, geven we uit het laatste „Herauf'-artikel nog 2 uitspraken., Sa*v'erWe'l'^f^%^%êïr*'bitaat uit Augustinus, zegP Prof. Kuyper:

En na dit citaat te hebben aangehaald, gaat Augustinus dan aldus voort: „Nu echter, omdat God gewild heeft, dat ik deze dingen nauwkeuriger zou bezien en overwegen, heb ik, en niet vruchteloos naar ik meen, , geoordeeld, dat deze arbeid „door mij zelf" kon verricht worden en heb ik in dit boek aangetoond, dat dit Schriftgedeelte „niet volgens de allegorische manier van spreken, maar in letterlijken zin moet worden verstaan.". Ieder lezer kan nu nagaan wat er waar is van de bew'ering, dat Augustinus dit citaat zou-hebben aangehaald, om daarmede te kennen te geven, zooals de heer Van Haeringen beweert, dat hij „deze allegorische exegese nog geheel voor zijn rekening nam, er geheel mee instemde en ze niet als een zonde zijner jeugd beschouwde".

En tenslotte, als het loopt over de „zintuigelijK^ waameembaarheid", zegt de hoogleeraar: "*

Want omtrent de zintuigelijke werkelijkheid van dit\ alles, de corporalitas, zooals hij het noemt, verklaart 1 hij op grond van wat de Schrift zelf zegt, volkomen zekerheid te hebben. Het is dan ook wel opmerkelijk, dat Augustinus juist bij den aanvang van dit achtste boek, als hij het Paradijsverhaal behandelen gaat, de verklaring aflegt, dat „God gewild had", dat hij door een nauwkeuriger onderzoet zou aantoonen, dat deze dingen niet allegorisch, maar letterlijk door ons moeten worden verstaan.

Het is goed, dat Augustinus ter sprake kwam. Niet alleen, om de poging, om hem tegen Assen op te roepen, te leeren beoordeelen, maar ook om te weten, hoe men denken moet over allen, die meenen, dat het in Assen ging om „enkelei bizonderheden". Het is goed, dat ook Prof. Haitjemai| eens over Augustinus zich uitspreekt. In zijn dezerS dagen verschenen boek over Karl Barth kan hij '' van den Zwitser geen afscheid nemen zonder even naar .^ssen een uitstapje te doen. Eenerzijds merkt hij op, dat Dr 'Geelkerken het zich maar verbeeld heeft, dat hij met zijn bezware'U tegen de Assersynode haar verbeteren kon en het verlossende woord spreken. Maar anderzijds zegt hiji, dat hijl in de Synode van Assen, gelijk in heel de tegen-. wooidige Calvinistische theologie, een saeculariseevM rings-proces (proces van verwereldlijking) opmerktl-Een term als „zintuiglijk-waarneembare werkelijkheid" acht hij „zuiver wereldsch van signatuur".

Blijkbaar is ook Augustinus (met zijin „corporalitas" — zie het citaat vian „De Hera.uOïjipigve-, , !^ .reldlijkt. Een troost voor Assen. — "-/^W^ek iS^

Maar hoe een hoogleeraar het klaar-speeTt, te doe e eren, zonder gebruik te'maken vian begrippen en onderscheidingen, die langs denzelfden weg en naar dezelfde methode v'erkregen zijn, als hier gewraakt worden, is ons een raadsel. Eerlijk gei^ zegd, acht ik het een onmogelijkheid; Vooral.als' ik denk aan Prof. Haitjema's behjdenis (Hoog-fcer k'ehjk Protestantisme), dat hij' het geheele probleem" van de religieuze waarheidsk'ennis in verband met kerk, ambt en sacrament, „Platonisch" zag. Het lijkt me trouwens in strijd met zijn pleitrede voor Athanasius, die veel harder dan Assen streed voorS het zuivere begrip en is misschie'n het best taj verklaren uit de stille overtuiging, dat Augustinus ©n| Athanasius bij de dogmatisch© werkzaamheid wèl maar dat Assen niet had het „groote gezicht" v) en op Gods liefde in de Verlossing. Een hyp'othésèl dus, die niet mèt de liefdie alle dingen hoopt. EM is trouwens bij velen een wellust voor het paradox, die niet boven het dogma uit komt, maar bij' gezonde ontwikkeling er door overwonnen wordt; den wellust — bedoel ik'natuurlijk. Maar deze wellust is ook een openbaring van de saeculariseering der theologie. Het paradoxale is eer bij den dogmatischen mensch tot geldigheid gebracht in zijn scherpe fbrmuleering, dan bij' den man, die op het paradox wel Verliefd worden wil, maar er niet mee trouwen. Dit laatst^, laat-M^aaii.A den dogmaticus over. "^fl^P^^v - 1

Doch dit is maar een uitstapje. Augustinus en Assen zijn voorloopig samen, en Prof. Haitjema ziet toe.

De pO; st en de k'erk.

In de door Dr J. G.' Geelkerken geredigeerde Kerkbode schrijft de heer Hamerling o.m.:

In „Mededeelingen aan de leden van de Gereformeerde Kerk van Amsterdam-Zuid", te weten „binnen het verband", komt, onder 't geen de Commissie van Beheer dier gemeente heeft mede te deelen, onder meer het volgende voor: „Een trouwe zuster, die thans niet meer in de Gemeente woont, bezorgde een brief met f 50 met een wonderlijk adres, n.l. „Aan de getrouwen van Gods Woord en de belijdenis"."

Toen indertijd een gift bezorgd was bij Dr Geelkerken onder 't adres: „Aan de Algemeene Christelijke Kerk", welke gift door Dr G. werd bestemd voor de Evangelische Alliantie, maakte Ds K. Schilder de opmerking, dat we nu 't adres wisten van de Algemeene Christelijke Kerk en vroeg hij, of 't niet gewenscht ware, de Post daarvan mededeeling te doen.

Ik vraag nu op mijn beurt, of 't niet op zijn plaats was, wanneer ook dit adres bij „Tante Post" gedeponeerd werd, maar dan geheel gewijzigd. Hoe ilc 't dan zou willen laten luiden, zal uit 't volgende blijken.

Aangenaam zou het zijn, ook in dit geval, de gedachte van Ds K. Schilder aangaande deze kwestie omtrent het juiste adres, nu eens te mogen vernemen.

Met het grootste genoe'ge'n zal ik den heer Hamerling mijn meening zeggen. Maar op' één voorwaardejj> :3daisfii; iïi^ssl, aan zijn lezers'zegt, wat ik

geschreven heb. Want wat hij-ervaa maakt, dat heb ik nu juist niet gezegd. Zoodra hij mijn opmerking zuiver weergeeft, zal ik graag met een toepasselijlc woord tot hem overkomen.

•^S^^! Het my s tifi ca tie-telegram.

'" Ia vervolg op wat wij van Prof. Kuyper overnamen met betrekking tot het valsche telegram, nemen we over wat Dr Geelkerken zegt in zijn Kerkbode:

Mijnerzijds wil ik nu reeds mededeelen, dat dien Vrijdagmorgen mij niets bekend was van het „telephonisch bericht" uit Amsterdam, noch van bet onderhoud der twee kerkeraadsleden van Amsterdam-Zuid r met de boogleeraren Bouwman en Kuyper, noch van E hun voorslag aan die twee kerkeraadsleden. Eerst laat in den namiddag van dien dag, bij hun thuiskomst uit S Assen, hebben die twee mij het papiertje laten zien, waarop de door Prof. Bouwman bedoelde voorslag was I neergeschreven. Toen hoorde ik er voor het eerst van. •; En toen was het geval met het mystificatie-telegram •. reeds enkele uren aan mij bekend.

i? We plaatsen dit deel van Dr iG-.'s. artikel zuiver |%it plichtsgevoel, hoiewel met afwacliting vain nader Ifiescheid. Want dat hij de waarheid' lief heeft, ge-Ifiöoven we ondanks de laatste weken nog. Dat piii ze evenwel spreekt, gelooven we sinds eenige Iweken niet meer.

Waarom niet? Dat k'omt nog.

Dr - Geelkerken en de waarheid.

Dr J. 'G. Geelkerken schrijft in zijtn Kerkbode, „dat de kerkelijke pers dit van hem beweert:

Hij loochent de wonderen, alle wonderen, ja bet £: bestaan van God. Hij verdampt en verphilosofeert alle werkelijkheden, alle feiten, alle historie der Schrift ^-tot ideeën, symbolen en dergelijke rare dingen. Hij, onwetenschappelijk, onlogisch, niet „bij" in de Theo-|; ; logie, enz. scheurt blad na blad uit den Bijbel, totdat I? aUeen de omslag van het boek overblijft. Hij gelooft niet aan den zondeval, niet aan de kribbe, het kruis, ; de opstanding, enz. enz. Hij is vrijwel in leer en in leven de verschenen Anti-christ, zoo niet de incarnatie des Satans zelve.

; . HIER IS NATUURLIJK GEEN WOORD VAN i'^AAR. Het is dezelfde manier van onwaarheid spieken, als de „N. R. C." Volgde, toen zijl lasterde, dat de Synode Dr G. zO'U hebben Verweten, , iMat hij de onkuischheid in de hand werkte.

En dan durft ideze man nog beweren, d'at in de „Amst. Kerkb." „anoniem" tegen hem geschreven wordt. Wie ook tegen de „Amst. Kerkb." bezwaren zou mogen hebben, niet de man, die een sAeel legertje van anonymi heeft in de groiote bladen, '•'en die van dat legertje weer een 'behooirlijfe' eskadron anoaiiem laat schrijven in zijin twee bladen. En was Silvanus ook onder het geboor, toen dit werd geziegd? - l^i^^'-

, Hoe er gepropageerd wordt en''"aaingedikt, laat feia-Ds 'Hagen zien in de „Dielftsclae Kerkb." Hij' ''herinnert aan de mededeeling, dat Dr G. tot spreekheurten was uitgenoodigd in verschillende plaatsen, waaronder ook Delft:

De heele zaak komt hierop neer, dat al maanden Mr geleden Dr G. aangezocht was voor een spreekbeurt '• ' door de Geref. Studentenvereen. (S. S. R.) alhier. Die lezing is herhaaldelijk uitgesteld moeten worden (door Dr G. zelf) en valt nu dus toevallig in deze periode van ons kerkelijk leven.

Nu kan ik wel begrijpen, dat men een tamelijk ma-, ger lijstje van plaatsen waar men naar het nieuwe licht verlangt, graag nog zoo groot mogelijk maakt, |; -, m.aar de bijvoeging van Delft was dan toch eigenlijk É onzuiver, en gaf een onjuisten kijk op den toestand in pons land.

Misschien is het goied Voor de zuiverhouding van de feiten zoowel met betrekking tot de actie-Geelkerken als tot de studenten, ook eens mee te dealen, dat dezelfde kring Van studenten NA de afzetting van Dr G. ©en spreker, van wien bekend was, dat hij met de Synode instemde, heeft uitgenoodigd over de zaak te komen spreken. En dat nog wel nadat diezelfde spreker in een andere afdeeling van de Geref. Studenten in een tweetal vergaderingen de zaak der Synode had verdedigd, gelijk de Delftsche afd. ter oore gekomen was. Men moet nuchter blijven. En bedenken, dat niet iedereen alles in de krant zet, — in 'den regel.

r, , Hoe Dr G. tegenwoordig oreert, bewijst ook Ds PL'. Jansens, die hem te Gouda heeft hooren spreken. In de „GOTO. Kerkb." zegt hij:

Maar hij heeft vele Predikanten verdacht gemaakt. Hij heeft gewoonweg den draak gestoken met de Synode. Haar beschuldigd van onrechtvaardigheid, van kerkelijke tyrannic, van ketterjagerij, van belustbeid op Geelkerkiaansch bloed, van huichelarij, van kwasie een air aannemend hem te willen behouden, doch met liet doel hem „weg te werken" met vroom gedoe en roerende gebeden, van kerkrechtelijke nonsens verkoopen, enz. enz.

De methode van Dr G. vindt navolging. Men leze in de „Amst. Kerkb." een stukje, dat Dr G. anoiniem, en dat ik redactioneel aciht:

In een verhaal van een dreigend conflict tusschen den predikant eener Gereformeerde kerk en den kerkeraad, wordt het geval toegespitst op de volgende wjjze: De predikant wordt door-zijn gemeente op de handen gedragen, maar men vreest, dat de vrees voor de Synode ten slotte sterker zal blijken dan de liefde voor den predikant.

Dat zinnetje moet men nu eens goed ontleden om te zien, waarin eigenlijk de fout schuilt; n.l. dat men den lieden tracht wijs te maken, dat die Synode eigenlijk is een soort van bullebak, die het er op toelegt een predikant weg te werken van de plaats, waar hij staat.

Men kan beter weten. fj^pgp.: ^

De oude methode: den fcegèiisfandler eerst anders voorstellen, dan hij is en dan er op' los trekken. „Hoe noemt men dat? "

De verdrukte wetenschap.

Vanwege den op de vrij'e wetenschapi geoefenden tyrannieken dwang (men kent de bewering van Dr - G. c.s.) is het goed, tof geruststelling der conscientie, van de volgende uitlatingen kennis te nemen:

Eerst Prof. Grosheide in „N.-H. KerkbL":

Men heeft geroepen van gevaar voor de wetenschap, bepaald voor de natuurwetenschap, alsof ze iets te maken had met het verhaal van den val des menschen.

Men heeft gemeend, dat de vrijheid der wetenschap was afgesneden. Maar stel, dat een geneesheer een bijzondere geneeswijze vond en er enkelen voor wist te winnen, doch dat een groot gezelschap van medici, gesteund door een tiental hoogleeraren, eenparig tot de slotsom kwam, die geneeswijze is gevaarlijk, zou men dan den predikant, die het toch voor haar opnam, niet eenparig voor onwijs verklaren? Zoo is het hier gegaan. Ons volk is een theologisch volk en daar kan men dankbaar voor zijn. Maar zou het toch niet beter zijn, als men over theologische onderwerpen in de eerste plaats naar de theologen luisterde en niet aansloot bij een, over wiens wetenschappelijkheid waarlijk niet alleen van onze zijde de staf is gebroken?

Met fijne ironie zegt Ds Ferwerda ia de „Amst. Kerkb.", na herinnering aan de jongste brochure van Prof. Aalders waarin deze als vakman zich met de Synode geheel vereenigt:

Dat doe ik ook van harte. Maar ik ben geen man van wetenschap. Daarom s c b r ij f ik geen brochure's maar lees ze. En herlees ze. Ik laat mij gaarne inlichten en voorlichten door deskundigen. Ik laat mij gaarne onderrichten door gidsen, die niet over allerlei dingen beschouwingen houden, maar die den weg weten. Ik meen, dat dat mijn roeping is. En ons aller roeping. Vooral in dezen ernstigen tijd, waarin allerlei gidsen zich opwerpen, die wel heel vrijmoedig redeneeren, maar die vaak zelf niet wegwijs blijken te zijn.

Terloopis herinner ik er aan, dat in „D-e Hervorming" Ds Toxopeus v'ali een vergadering van moderne predikanten zegt:

Des te meer te betreuren is het, we grijpen even terug naar een reeds door ons gemaakte opmerking, dat onze hoogleeraren, enkelen uitgezonderd dan, in den laatsten tijd meer en meer de gelegenheid laten voorbijgaan om op onze vergaderingen het woord te voeren en dingen recht te zetten die wellicht scheef staan.

Zooi spreekt een moderne oVer zijn lioogleeraren. Maar wij hebben tegenwoordig blaaskaken, die liet 5e gebod niet meer kennen, - en die alle hoogleeraren met één handgebaar tegelijk' overboord gooien. Ds Ferwerda heeft weer - voor hen een opmerking:

In de dagen van den Arminiaanschen strijd waren er Remonstranten, die op gelijke wijze de Dordtsche Synode verweten, dat deze een onbeteekenend leergeschil opblies tot een zaak van het hoogste gewicht. Volgens hen was juist het punt in kwestie „het schrapsel van de nagliel qualijck weerdt" en was er eigenlijk geen sprake van een diepgaanden strijd: de tegenover elkander staande meeningen verschilden al even weinig als „een sieok wijf ende een krancke vrouw".

Over de wetenschappelijke ondersteuning van zijn gevoelen door Dr Geelkerken schrijft .Prof. Bouwman in „De Bazuin": , •

Men kan dan ook werkelijk niet anders zeggen dan dat de manier waarop Dr G. heeft getracht de mogelijkheid te vindiceeren van een andere verklaring der gegevens van de slang, haar spreken en de beide boomden: , wetenschappelijk niet slechts onhoudbaar, maar eenvoudig onbestaanbaar is, en wanneer op zulke losse gronden duidelijke uitspraken der H. S. worden aangevochten, kan dit niet anders dan funest zijn voor het Schriftgezag.

Een en ander komt ter sprake in de brochure van Prof. Aalders. Hieruit aiteert Ds Meynen in de „Dordtsche Kerkb.":

Op de vraag of hu gegevens had uit de oud-oostersche wereld, die hem grond gaven om deze vier punten disputabel te stellen, was bet antwoord ontkennend.

De schrijver behandelt verder het gebrek aan degelijke fundeering van Dr G.'s bezwaren.

Waar deze toch erkent dat 'het Paradijs te beschouwen is als een op een bepaalde geografische plaats gelegen hof, waarin zintuigelijk waarneembare hoornen stonden, is het niet te verklaren, waarom hij niet zou aannemen, dat ook de beide bijizondere boomen zintuigelijk waarneembaar waren.

En Ds Schoonhoven brengt dit uit de brochure naar voren:

En — opmerkelijk — dan zegt Dr Aalders (blz. 1 en 2 van diens brochure): „En al wederom op dezelfde bladzijde (n.l. van de Encyclopaedic III 115) vinden wij de veelzeggende uitspraak, dat bij al wat tevoren gezeg'd werd over de vrijiheid van exegese — en dit gedeeltie wordt door Dr G. in zijn antwoor dmeim o r i e niet geciteerd — „natuurlijk alleen sprake is van uitwendige gebond-enh-eid; - want inwendig gebonden te zijn is juist het kenmerk van echte vrijheid. Vrijie ademhaling is een ademhaling, die volkomen aan de wetten der ademhaling beantwoordt". En dan wordt deze inwendige gebondenheid als volgt nader uitgewerkt — liter citeert, althans ge deieil telijk, ook weer Dr G. —: „exegese' van een enkelen tekst, enz."

Hier vindt ge ook in dat weglaten van een stuk uit een citaat een proeve van het niet juist, in ieder geval niet volledig citeeren, wat zeker misleidend moet werken, Avaar Dr G. daar het pleit voert voor v r ij e en niet-g eb Oind en exegese.

Ds Miedema in j, 'Gron. KerkbL" haalt deze voorbeeldeai uit de brochure aan:

Op die manier zou men het regenen van het manna kunnen gaan opvatten als een bloote uitdrukkingswijze voor de bijzondere zorg van God ten aanzien van Zijn volk, een vertolking van de waarheid, dat de Heere onder alle omstandigheden voor dat volk zorgde, ook in de moeilijkste tijden.

Zoo zou men het vallen van de muren van Jericho kunnen verstaan als een teekening van de snelle en plotselinge inneming van de stad.

De groote daden van Simson uitleggen als een beschrijving van do heldhaftigheid, waarmede een kleine minderheid der Israëlieten zich te weer stelde tegen de overmacht der Philistijnen.

Het doen bovendrijven van het ijzer door Elisa beschouwen als louter teekening van diens hulpvaardigheid bij het opvissohen daarvan.

Den worm, die Jona's wonderboom stak, verklaren als niet meer dan het zinnebeeld van de Almacht Gods, die een boom in één nacht kan doen verdorren.

De wondere bewaring van de drie mannen in Nebukadnezar's vurigen oven zou kunnen worden geexegetiseerd als een schildering van de wondere bewaring van Israël in den vurigen oven der Babylonische ballingschap.

Ten slotte zou zelfs van de machtige centrale heilswonderen, van Jezus' wondere ontvangenis en geboorte, van Zijne opstanding en hemelvaart, wel een andere en nieuwe „verklaring" kunnen worden gegeven, die deze wonderen van hun feitelijk karakter beroofden.

Om te Voorkomen, dat Dr G. weer gelijk zou krijgen, als hij beweert, dat men hem dit alles in de schoenen schuift als zijn eigen reeds bestaande meening, beiinneren we aan Ds Hogenbiïk's opmerking in de .„Charloische Kerkb.":

Wij gelooven graag, dat Dr G. de leervrijheid niet bedoelt. Maar waarom dan de deur voor haar open willen houden? Wij gelooven zelfs graag, dat Dr G. ook .niet bedoelt deze deur te openen. Maar waarom zich dan niet laten overtuigen, dat hij bezig is te doen, wat hij zelf niet begeert?

Ja, waarom? Dr Geelkerken zegt natuurlijk: omdat men niet wilde wachten, totdat de uitbouw der belijdenis aan de orde kwam. Maar Prof. Bouwman zei daarvan in „De Bazuin":

Indien Dr G. met argumenten uit de H. Schrift en uit de Belijdenis was gekomen om zijn bezwaar toe te lichten, dan had de Synode zijn voorstel kunnen overwegen. Maar nu hij door het disputabel stellen van de zintuiglijke waarneembaarheid van het Paradijs, de boomen, en de voorstelling van den val, zooals deze in Gen. 2 en 3 gegeven is, klaarblijkelijk de feitelijke mededeelingen der H. Schrift in twijfel trok, zonder daarvoor iets in de plaats te stellen, nu kon de Synode op zijn voorwaarde niet ingaan. Indien zij dat gedaan had, zou zij de deur^ geopend hebben voor allerlei willekeur.

B ij k o m s t i g h e i d O' f hoofdzaak?

„De Heraut" zegt over het paradij'sverhaal,

dat wat men dan „bijzonderheden", ondergeschikte „detailpunten" noemt, juist in dit verhaal geen bijkomstige dingen zijn, maar het f e i t z e 1 f ralten, waarin volgens de Schrift de zondeval beeft bestaan. Tot Christus werkelijke geboorte doet het er niet toe, of er een stal en een krib is geweest en herders in het veld, want als ik dat alles wegdenk, blijft de geboorte van Christus toch evengoed vaststaan. De opstanding van Christus blijft een feit, ook al zouden de vrouwen, die naar het graf opgingen, de engelenverschijning, die hun te beurt viel, de steen, die afgewenteld was van het graf, symbolisch worden verklaard. Maar hier is dit niet zoo. Want als de Schrift ons leert, dat de zondeval van den mensob daarin bestaan heeft, dat hij Gods gebod overtrad en at van de hem verboden vrucht, dan kan men niet zeggen, dat het tot het feit van den zondeval niet af doet, of er een werkelijke boom is geweest. Immers die boom is niet een „bijzonderheid", die evengoed uit het verhaal kan weggelaten, maar met de werkelijkheid van dien boom staat of valt het feit van den zondeval zelf. Was er geen werkelijke boom, dan was er ook geen werkelijke vrucht, en dan kunnen Adam en Eva van die vrucht ook niet werkelijk gegeten hebben. En wat blijft er dan over van het proefgebod en wat van de overtreding van dit gebod, die de Schrift als den zondeval ons verhaalt?

Dat het hier nief over „enkele bizonderheden" maai' over een der hoofdzaken gaat, wordt iiog aldus toegelicht: . '"-S

Alleen dan staat de schuld van den mensch vast, wanneer ik belijden moet: bet lag niet aan uw schep p ingsdaad o God; niet aan de overmacht van den v e r 1 e i d e r; niet aan de zwaarte van hot proefgebod dat menschelijke kracht te boven ging, maar alleen daaraan, dat de mensch m oi e d-willig uw gebod overtreden heeft. Maar dan kan •die schuldbekentenis ook niet rusten op een symbolische vo.orstel 1 ing van een ongekende en voor m ij onkenbare zond e. Want van een zondedaad, waarvan ik niet eens weet, waarin ze in werkelijkheid bestaan heeft, kan ik het schuldig karakter niet inzien.

Hoezeer allerlei volksvoorlichters den kijk op exegetische en hermeneutische methoden kwijt zijn, leert o.m. Ds A. B. te Winkel, die 'in „Ons Eigen Vaandel" zich aldus laat zien:

En de predikers in de Gereformeerde Kerken zullen moeten oppassen, als zij preeken over de verzoeking in de woestijn, want die lierg, waarop alle koninkrijken der wereld getoond zijn, moet nu een zintuigelijk

waarneembare berg zijn en hoe staat het met die bellen der paarden uit Zacharia, waarop zal geschreven staan „de heiligheid des Heeren"?

Dit staat nu heusch in een „the oloigisch" tijdschrift. Heeft ook deze theoloog nu nog nooit bedacht, dat een historisch bericht en een visioen van Zacliaiia niet op dezelfde manier moeten behandeld worden?

Over het k e r k r e c h t.

Prof. Kuyper zegt in „De Heraut":

Wat Dr Geelkerken zelf betreft, meenen we, dat bij, zoodra hij weigerde de gevraagde verklaring te onderteekenen, zedelijk verplicht was geweest, zijn ambt in onze Kerk neer te leggen. Nu hij dit niet deed, dwong hij zelf de Synode, hem te schorsen en af te zetten.

A^an Ds v. Lummel is deze opmerking in de „Brielsche Kerkb.":

En ook bij Art. 79.

Wat is de klare zin van dit Artikel?

Een kerkeraadslid kan niet afgezet worden of zelfs maar geschorst door den Kerkeraad alleen.

Dan moet er minstens één genabuurde kerk bij wezen.

Voor een Dienaar des Woords is de rechtspositie nog versterkt.

Hij kan niet afgezet worden dan door de Classis.

Zoo stond het in de Kerkordening tot 1905.

In Utrecht is er toen nog bijgekomen het advies der

Deputaten van de Part. Synode.

Wij herinneren ons niet, dat er toen bezwaar is gemaakt, omdat de Part. Synode er bij gehaald werd.

Dat men toen beweerd heeft: dat mag alleen de Classis beoordeelen.

Men heeft verstaan: dat is rechtszekerheid temeer.

Hoe kan men dan nu bezwaar maken en zich op dit Art. beroepen, als de kerken in Classis en Part. Synode vergaderd, dat oordeel of er tot afzetting moet worden overgegaan overlaten aan de vergadering van alle kerken?

Is daar rechts krenking?

Als de Classis eens in zekere ongerustheid eene beslissing had genomen; als er beroep op de Part. Synode was gevolgd; men had dan de zaak naar de Generale Synode gebracht, welke meerdere rechtszekerheid zou men dan gehad hebben?

En Prof. Grosheide zegt in „N.-H. Kerkhl.":

Onze kerkelijke vergaderingen zijn geen dispuutcolleges, waar men eens over allerlei onderwerpen praten gaat. Er worden alleen die kerkelijke zaken behandeld, die wettig aan de orde komen. De Generale Synode kan er niets aan doen, dat ze juist die punten en geen andere te behandelen had. Deze punten waren haar voorgelegd en deze had ze te onderzoeken. Ze had niets meer en niets minder te doen. Het is niet te verstaan, hoe men daar nog over gepraat heeft, hoe men iets anders heeft kunnen verwachten, hoe men om studiecommissies en wat dies meer zij, heeft gevraagd. Doet men dat bij een rechtbank, die een bepaalde zaak te behandelen heeft?

Het geval-G., zegt de ho-ogleeraar, is niet een incident, piaar een symptoqp. Er zaten anderen achter, die meenden het te mogen aanwenden voor verkrijging van eigen verlangens.

De co mi té's va n a c t i e.

Gv; er''3e werkzaamheid van het xlmsteTdamsche comité van actie contra de Synode zegt Ds Lindeboom, na vermelding van de poging van den kerkeraad om de bezwaarden te ontmoeten op' een zijnerzijds daartoe belegde . vergadering:

Toen het „comité" van de leden der commissie zijii zin niet kon krijgen, wierp het zich op als een „tegenkerkeraad" over een deel der gemeente. Per circulaire drong het bij de bezwaarden er op aan, de uitgeschreven vergaderingen niet te bezoeken, en stelde het alle pogingen in het werk, die te doen mislukken.

Het is daarin gedeeltelijk geslaagd.

Niet geheel. Ondanks de agitatie kwamen er bezwaarden op, eenmaal zelfs ruim de helft der genoodigden. En wat bleek? Dat het „comité" niet eens opdracht had te handelen, zooals het deed. Door onderscheidene bezwaarden werd hun verontwaardiging uitgesproken over de handelwijze van het „comité", wijl het zonder ee n i ge I as tgevi ng h unne r-7 ij; d s tegen den kerkeraad optrad, en dezo* de feiding uit handen wilde nemen.

Men ziet dus waar hef heengaat.

Ds V. d. Sluis zegt in de „Goiadsche Kerkb.":

Door comité's tot herstel der eenheid wordt echter de scheur grooter gemaakt. De bewonderaars van Dr Geelkerken zijn dikwijls, zonder bet te willen zijn vij-' anden geweest.

Anderen spreken in gelij'ken zin.

Aan D's Kersten.

Ds Kersten heeft, gelijk alle omstanders, de Synode van Assen oök al gespa, Tmen achter'zijn stokpaardje. Ds V. d. Sluis, die over de ethischen een boek schreef en over de conventikels artikelen, en dus naar beide zijden georiënteerd is, zegt:

Ds Kersten heeft onlangs geschreven, dat de kwestie Dr Geelkerken een vrucht is van het intellectualisme, van de anti-bevindelijke, de voorwerpelijke richting, die zijns inziens, in de Gereform. kerken van Nederland heerscht.

Dit is onjuist. Laten wij voor een oogenblik eens aannemen, dat waarlijk de voorwerpelijke richting in de Gereform. kerken heerscht, zooals Ds Kersten beweert, dan poneeren wij de stelling, dat de Heilige Schrift veiliger is bij de voorwerpelijke dan bij de bevindelijke richting, die in de kringen van Ds Kersten den boventoon heeft. De Synode van Assen heeft met groote eenstemmigheid het standpunt van Dr Geelkerken veroordeeld; zouden de gemeenten, tot wie Ds Kersten behoort, dit ook gedaan hebben, als iemand uit haar midden het gevoelen van Dr Geelkerken op gemoedelijke, mystieke wijze in de daarbij passende bewoordingen had voorgedragen? Wij betwijfelen het. In bevindelijke kringen houdt men nog al van het vergeestelijken der Schrift. Stel u nu voor, dat iemand uit de kringen van Ds Kersten eens voor den dag kwam met de bewering, dat hij zoo werkzaam had mogen worden met de boomen in het Paradijs en met de slang en haar spreken en er zulk een licht over gekregen had, dat die boomen en de slang niet letterlijk maar geestelijk moeten worden verstaan, zou die niet veel bijval vinden? Wij zijn er niet gerust op.

Het artikel staat in de „Goirdsche Kerkb."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 april 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCH0UW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 april 1926

De Reformatie | 8 Pagina's