GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCH0UW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCH0UW.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onbevredigende beyrediging. Indien de ernstige menschen onder de aanhangers van Dr Geelkerken kennis nemen van de zeer hreede argumentatie, die de tegen zijn anti-kerkelijke actie zich keerende pers tegen zijn standpunt ontwikkelt, en daarnaast zich eens de vraag voorleggen, hoo op al die dingen geantwoord wordt door hem en zijïi pers, dan moeten zij' hun indruk in het allergunstigste geval wel samenvatten in liet wooxd „onbevredigende bevrediging". Want er wordt niet veel gedaan aan ernstige-weerlegging. Prof. Lindeboom schrijft in „De Wachter":

Van al de lange redeneeringen van Dr Geelkerken c.s. is dit zeer opmerkelijk, en voor geheel die „bezwaard e n"-beweging waarlijk kenmerkend, dat daarin ont­ breekt elke poging tot wederlegging van het Dogmatisch-Exegetisch Rapport, door de Synode met algemeene instemming aanvaard.

In gelijken zin vraagt Ds Ko'Uwenhoven 'in het „Leidsch Kerkbl.":

Worden de argumenten dezer verschillende schrijvers nu door bezwaarden of anderen weerlegd? Wordt stelling tegenover stelhng geponeerd, en met deugdelijke argumenten gestaafd? Hoogstens bemerkt ge dit op een enkel kerkrechtelijk punt, waarin wederzijds met een beroep op verschillende citaten van prof. Rutgers en anderen gewerkt wordt. Maar overigens redeneert en schrijft men langs elkander heen. Elke week komt men weer met dezelfde punten aandragen, alsof die nog nooit tegengesproken zijn.

Ja, wèl het kerkrecht. Heden de wijsbegeerte, morgen het Oostersch licht, overmorgen het kerkrecht. Vandaag Kant, morgen' Jeremias, oVermorgen Voetius. .

„Doch de gemeente late zich door dit alles niet van de wijs brengen.'-'

Zij luistere naar de stem Van de „Amst. Kerkb.":

Maar hoofdzaak Is en blijft de groote vraag inzake de afwijking van de Belijdenis, waaraan dr Geelkerken schuldig staat met alle anderen, die zich nevens hem stellen tegenover de Synode van Assen.

Dat blijft de.zaak, die door ons op den voorgrond moet worden geplaatst, omdat het daarbij gaat om het fundamenteele artikel in onze kerken.

Laat een ieder dat wel in het oog houden. Met eene. , zeer begrijpelijke taktiek zoekt men dit te verdoezelen.

Niet graag zou ik ieder, die over het kerkrecht spreekt, van het volgen van een zekere „tactiek" verdenken. Maar dat er bij meer dan één wèl ZOO' iets is, valt m.i. kwalijk te loochenen. Terwijl men begon met exegese en Schrift, daar is nu alles kerkrecht und kein Ende.

Maar w e z en 1 ij k bezwaarden kunnen toch niet zoo gauw tevreden gesteld worden? Zij zullen niet graag op pmnt 2 overgaian, als pimt l niet eerst-af gehandeld is. Ik stel me voor, dat de ernstige bezwaarden zeer onhevredigd zullen'-zijn. Omdat, die hen leiden, altijd weer wat nieuws aansnijden, zonder eerst de argumenten over de andere, voorgaande kwesties, te beantwoorden.

Niets nieuws onder de zon.

Hoezeer evenwel de bestrijding der Synode van den hak op den tak splringt, èén ding blijft lederen dag weerkeeren: de Synode is ROOMSCH.

Dat woord past te allen dage; wE^nt het komt zoowel bij de leerstellige vraag te-pas (traditie, binding, vaststelling van exegese', afkondiging van een nieuw dogma) als bij de kerkrechtelijke vraagpunten (hiërachie, inquisitie, machthebbers etc).

„Niets nieuws onder de zon", zegt 'iiu daaromtrent Prof. Kuyper in „De Heraut":

Ook Deputaten, die door de Generale Synode van Assen werden aangewezen om van advies te dienen, wanneer Kerkeraden of Classen zich in moeilijkheden bevonden in verband met de quaestie-Geelkerken, hebben dit wel ondervonden. Hoewel die Deputaten niet anders te doen hadden dan raad te geven en de besluiten der Synode toe te lichten, werden ze al spoedig voorgesteld als drie Groot-Inquisiteurs, die Nederland doortrokken om; op ketterjacht te gaan. Zelfs sprak men van erger dan de Spaansche inquisitie, een overdrijving die het pikante van de vergelijking wel ietwat deed te loor gaan. Want van de folterbanken, waarmede de Spaansche inquisitie de verdachten tot bekentenis dwong, en van de schavotten en brandstapels, waartoe de ketters veroordeeld werden, kon toch in ernst niet worden gesproken. Heel veel zullen Deputaten zich van deze beschuldiging dan ook wel niet hebben aangetrokken. Want nieuw is ze niet. De libertijnen, die van geen leertucht in de Kerk wilden weten, hebben drie eeuwen geleden precies dezelfde beschuldiging tegen onze Kerken ingebracht. Het ius inquisitionis, het recht van onderzoek of een predikant wel trouw was aan de belijdenis, kreten ze uit voor een „vernieuwing der Spaansche Inquisitie". „Zulk een woord, merkt Dr H. Schokking op in zijn „De leertucht in de Gereformeerde Kerk in Nederland" blz. 276, sloeg dan in; bij het groote publiek kon zulk een gepepeirde • uitdrukking dienst doen om het streven der kerkelijke vergaderingen verdacht te maken." Maar, zoo laat hij er op volgen, „de kerk liet zich daardoor niet van haar stuk brengen en hield vol, dat zij 't recht had omtrent de leer harer eigen dienaren zich te vergewissen."

En wederom: „niets nieuws oi n d e r d e zon", merkt Ds Do'uma van Britsum op in het „'Gron. Kbl.", als hij spreekt over Balthasar Bekker en diens: „De Vaste.; , , Spy.s©, , der Volmaakten"(1670):

De voorrede van het boek was ook niet bepaald vertrouwenwekkend. Daarin geeft Bekker van de rechtzinnige theologen, met verven die nog wel gebruikt worden, het volgende niet vleiende portret: „(sy) 't hert niet hebben om enige spreuk of leere der H. Schrift anders uit te leggen, als na de-regelen van hunne S c h olas t i qu e.... Theologie.... soo dwingen se den sin der Schriften na hun eigen hoofd.... Maar die beter gevoelen, die beklagen deswegen den staat der kerken, dat men so doende plat uit op syn paapsch de Gereformeerde Leere drijft: want van den beginne ist also niet geweest. Men plagh 't seer euvel te nemen, dat die van de Roomsche Kerke d' Oudvaders, de Canones, en d' Autoriteit der Kerke, en de samenstemminge van de menighte tot regelen namen, om de H. Schrift uit te leggen. Maar nu doen dat d' onsen ook al fijntjes na". Inderdaad, er is niets ni eu^ès^ 0: , n d er de z o n. De bezwaarden over de Asser besluiten kunnen 't Bekker niet< , féi beteren.

Roomsch, paapisch, onder de zon". pausehjS||^|S^^^^^^

Van Schokking, Kromsigt, Hoed e m a k e r, H a i t j e m a.

We hoorden zooeven, hoe Prof. Kuyper een gepeperd woord van Dx Schokking aanhaalde. Het klonk nogal leertuchtelijk en lachte wat om de klacht over pauselijke Synodes. Wie nu 'evenwel hopen mocht, dat de naam Schokking kalmeerend werken zou op de thans op Assen vergramde geestvei'wanten van Dr Schokking, vergist zich grootelijks. Prof. Haitjema b.v. weet heel secuur, dat Assen het Schriftgezag heeft aangerand en Dr Kromsigt verzekert, dat Assen ook te ver ging.

Laatstgenoemde heeft zelfs een vraag aan de Synode; het adres van de vraag komt er'minder op aan. Hij' geeft het volgende raadsel opj •(in^j^D©-.-•Geref. Kerk"):

Met het oog daarop zouden we reeds nu tot hen, die zich zoo gaarne op „de zintuigelijke waarneming" beroepen (de empiristen en rationahsten dus, .die alleen leven bij de breedtelijn en niet, of althans niet genoeg naar onze meening, bij de dieptelijn) en die ook zoovele vragen hebben gesteld aan Dr Geelkerken, deze vraag eens willen richten:

Kunt gij, die het zoo precies weet, ons ook zeggen, of in de boomen van het Paradijs ook doode takken zijn geweest en verdorde bladeren, zooals wij die in de ons omgevende, „zintuiglijk waarneembare" boomen opmerken?

Willen onze lezers vast eens over deze vraag naden-. ken? We hopen haar op onze reorganisatievergadering , 1 ter spjake te brengen. Ieder voelt wel, naar we meenen, i de portee ervan, We doen haar heusch niet voor de aardigheid alleen.

Verschelden lezers vragen^ mijf toes'over te'-schrij'-^ ven Ik antwoord: laat Dr Kromsigt maar vragen. Denlc ik aan Prof. Buytendijk, dan zeg ik: ('t is ook maar een „vraag"!) is 't soms ressentiment? Toornen de heeren tegen Assen, - om te, , , ontkomen aan het knagend verwijt, dat ze zelf'| niets anders kunnen geven? En denk ik aan Ds| Lingbeek, die de trouwe broeders in de Herv.., , ^ Kerk vergelijkt met den leeuw, die in hét net'| verward is, en die nu maar hopen moet opi de | ratten, die het net zullen stuk' loiagen, dan vraag ~ ik: is 't misschien wéér ressentiment, omdat•.^; ^J ratten zelfs nog te langzaam'knagen?

Zoo staan daar Prof. Haitjema, die Assen om'" dogmatische redenen een wereldsche vergadering j vindt, en Dr Kromsigt, die het om kerkrechtelijke ' redenen ook zoo ziet. Prof. Haitjema-heef t althans, zooals onze lezers weten, de manier, waaropi in Assen geargumenteerd werd, „wereldsch" ge-, ., noemd in het slot van zijn studie over Barth, f Prof. Grosheide nu haalt Hoedemaker er bil, - , , in-' zijn recensie in „De Heraut":

Met dat laatste hoofdstuk, getiteld: „Karl Barth en . de theologie in Nederland", ben ik het het minste eens. Dat komt natuurlijk, omdat Haitjema Hoedemakeriaan | is en ik Kuyperiaan ben. Maar dit durf ik ook zeggen, '| • als Prof. Haitjema Kuyper begrepen heeft, dan heb ik f hem niet begrepen. Wat H. in Barth bewondert, het " komen van de praktijk tot de theologie van het woord, het afkeerig zijn van aUe Godskennis in abstracto, het beoefenen van de theologie met bewogen ziel onder den open hemel, dat alles geldt van Kuyper in den volsten M zin des woords. Dat Kuyper de theologie verzakelijkt heeft, ontken ik, gelijk ik beweer, dat Kuyper, door uit te gaan van de gedachte, dat de theologie als object had niet God zelf, maar de kennis van God, meer dan iemand onder de negentiende eeuwsche theologen de oogen geopend heeft voor de absolute majesteit Gods. Haitjema is - ook niet billijk in de beoordeeling van Kuypers leerlingen. Dat er, zeg b.v. onder de mannen van wetenschap, die lid van een Gereformeerde Kerk zijn, worden-aangetroffen met neo-Kantiaansche sympathieën, ontken ik niet, maar die zullen zich geen Kuyperianen noemen. Evenmin moet men, om de waarde van Kuypers gedachten te beoordeelen, gaan bij hen, die hem alleen maar weten na te praten, maar men moet bij hen wezen, die bewust voortbouwend op den grondslag door Kuyper gelegd, zelfstandig verder gaan. Dat zijn de eigenlijke leerlingen.

Zoo' geeft Hoedemaker nog wel stof ter over^ weging, maar Assen dan toch ter n a d e r e oi v e r-.. weging. Gene is zilver, deze is gomd. Wie alleen bij Hoedemaker bhjft staan en van de „overweging" tot de „nadere overweging" niet gelukbiglij'k voortschrijdt, die kan gemakkelijk met zijn eigen vrienden geslagen worden. Want dan moiët Dr Kromsigt, eer hij over Assen refereert in den stijl van Hoedemaker—Haitjema, nog eens bedenken, dat de overweging eens Hoedemakers hem allereerst om zijn eigen Synode kon doen worstelen. De Haagsche Synode immers kan niet genezen woiden met de ongeldig verklaarde recepten van Assen? En wat, . Hoedemaker aa.ngaat, Dr Kaajan, in. zijn reeds eerder gemeld twistgesprek haalt Hoedemaker. aan. Men leze in de „Utr. Kerkb.":

G a n o n i c u s. Dus, gij stelt onze Synode te Assen' met de Haagsche Synode op één lijn?

Dialecticus. Ja. Beide Synoden schorsen en < ^ zetten maar af, dat het zoo davert. De Asser Synode; is krank aan den levenswortel, zou Dr A. Kuyper zeggen.

Canonicus. Man, ge weet niet wat ge, zegt. Heel de Synodale Organisatie is tegen Christus, zoo sprak i| eens Dr Hoedemaker.

Jurisconsultus. Dr Hoedemaker heeft nooit 1'zulke dingen beweerd.

C a n o n i c u s. Ik geef de letterlijke woorden van Dr Ph. J. Hoedemaker.

Jurisconsultus. Nu ja, misschien heeft hij in den vóór-doleantie-tijd zulke woorden gesproken, maar sedert is hij van gevoelen veranderd.

C a n o n i c u s. Maar de Haagsche Synode is sedert niet veranderd. De Synodale Organisatie is reeds in haar oorsprong onbijbelsch. Koning Willem I had |-geen macht in de Kerk, om haar de Organisatie op te dringen. De hedendaagsche onwettige zoogenaamde Synode is opgedrongen. Dit zijn de eigen woorden van Dr Ph. J. Hoedemaker.

Philalethes. Ge weet toch, dat Mr Groen van Prins terer de Haagsche Synode een „Gaesaropapistisoh schepsel" en een „staatscreatuur" genoemd heeft?

G a n o n i c u s. Dr Hoedemaker noemt haar zelfs een vrucht van de vrijzinnige politiek en van revolutionaire staatkunde. Nooit is aan de gemeenten de vrijheid gelaten deze Organisatie van zich af te schuiven, noch in 1852, noch in 1866, noch in 1886. Heel die Organisatie is onwettig in haar wezen. Dr Hoedemaker zei eens tot onze stoere Friezen: „Gij buigt u voor den Anti-Ghrist. Totdat gij u vrijmaakt, ligt gij geknield voor de Synode, met den strop om den hals!"

Pantanechomenvis. Ik vond' het vrij liefdeloos, dat gij al deze dingen weer ophaalt.

Dialecticus. Juist en ik begrijp heusch niet, waarom gij dit alles zegt.

Ganonicus. Begrijpt gij dat niet? En gij hebt zelf aan de Asser Synode verweten, dat zij een tweelingzuster van de Haagsche Synode was. J^fki^iA

Alzoo sprak Hoedemaker. Begrijpi ik het "göéd, idan zegt dus Prof. Haitjema: in den naam vaji i^'Hoedemaker, Assen is wereldsch. En Dr Kromsigt zegt: in naam van Hoedemaker: Assen is wereldsch. Maar Hoedemaker zegt: in naam van Hoedemaker, .; de Haagsche Synode is meer dau wereldsch.

Zoodat een angstige ziel vraagt: kan de kranke ^recepten schrijven, zonder eerst zichzelf het medicijn te zoeken?

En de nuchtere ziel zegt: ressentiment! En de eerlijke: maak geen grapjes bij ernstige dingen en praat niet van wereldsche en machtoverschrijdende Synodes, zoolang gij zelf nog den moed mist, om tqt den gevangen leeuw van Ds Lingheek te zeggen: „aanpalkken" en — niet op mée ratten wachten. Want Ds Lingbeek vergat, dat fede rat en de leeuw 'in dit geval identiseh zijn: ^én dat daarom een wachtende leeuw precies even slecht ^is ^ als een rat, die weigert ook' maar te knagen.

Waar ' zijn Hoedemaker's dreunende wOiOrden? KAssen is lankmoediger dan hij. Maar zijn zonen gzijn grimmiger dan hij het was tegen zichzelf. Zij Shebbeh tegen Assen leeuwentanden en voor zichzelf hopen zij op de kabbelende beweging en de knabbelende Jknaging der rattentanden. O Neder-, knd, is dat nu saecularisatie of is het heilig "-geweld ?

V a n Haitjema, B a r t h, K u y pi e r, Bavinck, 'Gunning.

Prof. Haitjema^ zoo we zeiden, verheerlijkt Earth eu smeedt uit diens Zwitsersche hoogovens wapenen tegen het Drentsche Assen. Inhoeverre die e^'aardeering, die meer impulsief dan wetenschap'^ 'Jelij'k wil zijn, recht heeft; interesseert ons, nu wij 'via Barth—Haitjema worden gewaarschuwd tegen een Geref. Synode, met haar „verstandelijke l3etoogen". Prof. Grosheide schrijft in zijn genoemde I recensie:

Misschien is het wel waar, wat Prof. Haitjema in de inleiding van zijn boek schrijft: Tot klaarheid te komen van zijn positie tegenover Karl Barth en de jong-Zwitsersche theologie, is de dringende roeping van lederen theoloog onzer dagen. Toch ben ik het meer met Dr Kolfhaus eens, die bij meer dan een gelegenheid uitgesproken heeft, dat het optreden van Barth voor Duitschland een zegen is, doch dat Nederland, dat een Kuyper en een Bavinck heeft gehad, hem niet noodig heeft (vgl. ook Haitjema, bl. 150). Daar hebt ge het alweer, zou Prof. Haitjema zeggen. De theologen willen over het algemeen naar Barth, die profeet voor allen wil zijn, die allen wil afroepen van hun eigenwillige vroomheid, accomodatiezucht, menschelijke idealen, die als oordeelsgetuige ook tot Nederland komt, niet hooren. Daarmee ben ik bij het boek van Prof. Haitjema gekomen en daarover en niet over Barth heb ik te schrijven. En ik ben tevens gekomen bij het groote bezwaar, dat ik heb tegen Haitjema's boek. Dat iemand voelt voor zijn held, dat hij geestdriftig over hem schrijft, kan men slechts billijken. Was dat niet het geval, dan was de held de beschrijving niet waard. Maar, Haitjema stelt al te veel Karl Barth tegenover alle anderen. Ik kan het ook zoo zeggen, de tegenstelling openbaringsgetuige-theologen acht ik verkeerd, omdat ze ongelijksoortige dingen vergelijkt. Hoe Karl Barth zichzelf noemt en hoe anderen hem noemen, is ten slotte van weinig belang. Hij is óf een theoloog en dan kan hü met andere theologen worden vergeleken, óf hij is het niet, en dan heeft zulk een vergelijking wéinig zin. Dat is verstandelijk, schematisch geredeneerd, zal Prof. Haitjema zeggen, ge beweegt u in de sfeer van het begrippen-schema der klare objectiviteit (bl. 154). Daar is iets van waar, ik kom op deze kwestie van ter zijde nog even terug. Maar als theologie wetenschap is, dan is ze niet getuigen, dan is ze formeel-verstandelijk, al handelt ze over dingen, die het •verstand zeer verre te boven gaan.

Prof. Haitjema, zegt Prof. Grosheide, stelt te e'el Barth tegenover anderen-Welnu, zulk een V e r g e 1 ij k i n g s m e t h o d e zal den één gelegenheid bieden, die and-eren te verkleinen, en den ander juist de kans geven, Barth naar beneden te balen. Heeft niet in het „Alg. Weekbl. v. Chr. dom en Cultuur" iemand (F. J. v. d. T. te Maastricht) opgemerkt, dat men al te veel Barth verheerlijkt, terwijl veel van wat in hem nieuw schijnt, al lang op eigen , bodem gezegd was? Men leze:

Barth noemt het een waagstuk God te willen liefhebben of aan Zijn wil zich overgeven. Heeft onze Prof. Gunning ditzelfde niet reeds in 1862 betoogd? Prof. Haitjema wijst er in zijn boek op, dat alles bij Barth op „het ethisch-religieuze wordt gezet, op de persoonlijke conscientie-betrekking tusschen God en mensch". Maar van deze idee zijn de geschriften van onzen Prof. v. Dijk of Prof. Gunning als doortrokken. Zij worden niet moede het steeds te getuigen: „Und ware Christus tausendmal in Bethlehem geboren, und nicht in dir, so bist du doch verloren", luidt het motto op het „Kruis des Verlossers" van den jare 1860.

Heeft ook niet menig geref. of rechts-ethisch man ten onzent krachtig gepleit voor het eerherstel der theologie tegenover de verafgoding der Godsdienstwetenschappen? Het wordt nochtans Barth op pag. 28 door Prof. Haitjema als een groote verdienste aangerekend.

Evenals zijn wijzen op het groote gevaar dat „d e analyse van het vrome zelfbewustzijn zoo moeilijk ontkomen kan aan het pantheism e".

Barth is de vijand van alle „Erlebnis-theologie" met haar gevaarlijk subjectivisme en hare miskenning van woord en kennis en belijdenis. Maar sprak niet reeds 30 jaar geleden Dr Kuyper of Bavinck van het bodemloos subjectivisme der Schleiermacher school? En heeft Dr Gunning er tot moede worden toe niet op gewezen in zijn „Van Calvijn tot Rousseau" dat men het geloof niet op wijsgeerigen grondslag maar op den levenden Christus alleen, zooals de Romeinen-brief dat bedoelt, heeft op te bouwen? Barth spreekt over de opstanding in zijn behandeling van H. 15 van den Corinthen-brief, alsof Jiij een geestelijk Amerika ontdekte door niets te willen weten dan te leven uit het feit, de kale nuchtere realiteit van de opstanding. Maar den ernstigen Hollander is datzelfde in heel wat dieper, daarom minder pralend uitdagende wijze aangezegd door Dr Gunning.

Zoo' zouden nog vele gereformeerdeai kunnen zeggen: gedachten, die Barth uitspreekt en die bij hem nog niet eens in .stijl gehouden zijn, heeft de Geref. theologie reeds lang gesproken. Toch wordt deze wereldsch genoemid., .-En, , Bartli; . heet een profeet en getuige.

Maar het „wereldsch e" '%it'•iiïïèï in de' theoilogie, maar in de theologen, a 1 s het er is. En de verlossing ligt niet in'het paradox, ma'ar in den paradoxalen mensch, als ze" 'er is. Er zijn meer menschen, die zelf van dp vrije liefde leven, en alle getrouwde mensohen Tourgerlijk vinden: gewenningsmenschen, de „verweTeldlijkten" iii de liefde. Maar er zijn scharrelaars onder de schairrelenden, d.w.z. wereldlijke zielen onder de noig-niet--aan-het-meisje-gewenden, en er zijn prachtige volharders onder de getrouwden; ze hebben hun „regel" wel, en ook hun „term" en hun „systeem"; maar het hart is goed. Zoo is 't onder de theologen^ook. Onder de dwepers met het paradox zijn soms''de zelfzuchtigen, de vluditigen, te slap om er mee te leven tot het einde toe: en die zijn de zelfzuchtigen, de verwereldlijkten in de oogen Van God. En er zijn termenleérders, en dogmatische naturen, gewoon en gewend aan veel; maar die toch ook te allen dage bewonderen en worstelen om wat nieuws, waarin de liefde zich verjongt en verdiept, de liefde voor wat nog te vinden is in het reeds gevondene. En dat zijn de ware zoeers. Wie het paradox heeft om er bij; te blijven staan, is precies even „wereldsch", als wie een ogma van buiten leert om er bij' te slapen. „Doch de gemeente late zich. door dit alles niet an de wijs brengen".

Ook niet door het gedweep met Barth bij wie hun eigen mensohen niet Idennen.

Kerkrechtelijke vragen.

We spraken straks zoowel over de kerkrechtelijke, als over de dogmatisch-exegetische kwesties in het geding-Geelkerken.

Over beide nog iets ten vervolge op wat reeds vroeger gegeven werd.

Allereerst de vraag: waarom werd Genesis I weggelaten in de vragen, aan Dr G. gesteld ? Kwaaddenkende geesten zeiden: men durfde niet; men was bang voor dén dag te k'omeai met Gen. 1, want de „recliters" waren zelf daarover niet een-"stemmig. Opnieuw — want de legende leeft nog — herinneren we aan het tegendeel, met de woorden van Prof. Kuyper in „De Heraut":

Alleen omdat de vermelding van Genesis 1 tot misverstand aanleiding had gegeven, alsof de Classis bedoelde Dr Geelkerken te ondervragen over heel het Scheppingsverhaal, werd dit op advies der professoren er uitgelicht. Anders toch zou in strijd zijn gehandeld met ons onderteekenings-formulier. Daar toch staat uitdrukkelijk, dat een nadere verklaring alleen gevraagd mag worden van een predikant ten opzichte van eenig stuk der leer, wanneer hij gewichtige oorzaken van nadenken had-gegeven. De preekcoupure van Dr Geelkerken gaf geen enkele reden tot nadenken of wantrouwen ten opzichte van hetgeen hij dacht of leerde omtrent het Scheppingsverhaal, om de eenvoudige reden, dat in de preekcoupure het Scheppingsverhaal zelfs niet genoemd werd. Hiernaar toch een onderzoek te willen instellen, zou dus' metterdaad „inquisitoriaal" zijn geweest.

Wat voorts het befaamde art. 79 der kerkorde, waartegen Assenoig& t-.gezondigd te hebben, ^langaat, zegt de heer Ebling in de „Geref. Kerkb. van Amsterdam-Zuid" zeer terecht:

We gelooven, dat de opvatting, die een uitdrukkelijk tegen de Synode gericht verbod van direkte ingrijping, in dat veelbesprokene artikel 79, niet kan lezen, minder mechanisch-bindend, mèèr organisch-vrij en, in dit geval mede daarom, verkieselijker is, dan de andere.

Over de betoogde wenschelijkheid, dat niet de Synode, maar de „classis" had moeten afzetten, zegt de schrijver:

Neem eens aan, dat de Synode (het feit, dat voor haar de zaak „ter beslissing" was voorgelegd, ter zijde latende), tot het inzicht van noodzakelijkheid van schorsing, resp. afzetting, gekomen, aan de Classis tot afzetting van den predikant had geadviseerd, en de Classis volgens dat advies had gehandeld — zou dan niet van menigen kant direct de ontstelde vraag zijn gerezen: „hoe kan de Synode dat toch doen? ! De Glassis? ! Moet diè vergadering, die reeds zoo lang met den aangeklaagde in min aangenaam contact staat, en al in zoo scherp conflikt met hem is gekomen (we laten onze meening omtrent de vraag, wie van dat conflikt de hoofdschuld draagt, hier ter zijde), nu, na de Synode, ook nog als daadwerkelijk handelend lichaam optreden? "

En wat de verplichting van de plaatselijke kerkaangaat, als de Synode eenmaial gesproken heeft, en zoolang zij zelf niet kan aantoonen, dat het besluit in strijd is met Schrift en belijdenis, zegt Ds Kunst in de „Geld. Kerkb.":

Een dienaar des Woords heeft in zekeren zin een algemeen ambt, in zooverre hij, in onderscheiding van de ouderlingen en diakenen, ook ambtelijk optreden kan in andere Kerken van het kerkverband, dan die waaraan hij plaatselijk is gebonden.

Geen Kerk kan een predikant ontvangen zonder medewerking der zusterkerken.

Dit beperkt de vrijheid der plaatselijke Kerk. En geen Kerk kan een predikant in geval van schorsing of afzetting handhaven tegen den wil der samenwerkende Kerken in.

En vooral niet in onze Gereformeerde Kerken, waar schorsing en afzetting niet verricht worden door een college, dat als bestuur boven de Kerken staat, maar door de Kerken zelve in haar vergaderingen.

In gelijken zin spreekt Ds v. Lummel in de „Brielsch'e Kerkb." over het „zich oonformeeren":

Dat „conformeeren" gebeurt in «Ike ordelijke vergadering, en dan begrijpt ieder, dat het zoo hoort; dat het niet anders kan.

Als het een gewone kerkeraad betreft, vindt ieder dat de natuurlijkste zaak van de wereld.

Of zou eenig meelevend lid van de Kerk van oordeel zijn, dat, als bijv. op een kerkeraad een besluit was genomen —• zeg met 9 tegen 6 stemmen — dat het een behoorlijke gang van zaken zou zijn, als' die 6 dan in de gemeente gingen rondbazuinen: i k heb er tegen gestemd.

Zou het betamelijk zijn, als bijv. de voorzitter van een kerkeraad gesproken had op de vergadering tegen een besluit, dat straks toch wettig genomen werd, dat hij dan weigeren zou het uit te voeren?

Duidelijk is toch de weg aangewezen — of bij gewetensbezwaar in beroep gaan — of anders voor vast en bondig houden wat wettig is besloten.

„Conformeeren" is nog niet zoo'n leelijk woord, als onze bezorgde vaderlandsche pers ons wil doen gelooven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juni 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCH0UW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 juni 1926

De Reformatie | 8 Pagina's