GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHODW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHODW.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Allegorie en waarachtige . gebeurtenis.

In het officieel orgaan van de Geref. kerk van Amsterdam-Zuid wordt weergegeven het oordeel, dat „De Vrij geest" over de Asser synode uitsprak. Wij lezen:

Jat bijif, „De Vrijgeest", het atheïstisch orgaan, al direct na de scheuring uit het „geval-G-eelkerken" de les meende te kunnen leeren, dat „de domheid en de dwaasheid van de christelijke godgelooverij; a la: Rome en Dordt, voor ieder weldenkend mensch weer eens duidelijk zijn gebleken en bovendien, dat al die hooggeleerde heeren, die daar in Assen den Icetter Geelkej'ken veroordeelden, in hun algemeene ontwikkeling nog zooveel tekort schieten, dat ze allegorieën niet van. waarachtige gebeurtenissen kunnen onderscheiden", en dat dit blad niet kon nalaiten waardeering te gevoelen voor de flinke houding (van Dr Gr.) tegenover zijn oer-conservatieve broeders", omdat hij den moed heeft gehad „een kleinen stap te doen op den weg die naar de waarheid voert" — dat verwondert ons niet, en dat pleit, naar ons bewustzijn, niet tegen de Synode.

Wat ons in deze redeneering treffen zou — indien men zich nog verwonderen kon — is de bewering, dat de „heeren" in Assen „allegorieën" niet van „waarachtige gebeurtenissen" kunnen onderscheiden. Men - zou eerder de klacht verwachten, dat Assen juist zoo met groeten nadruk tusschen die twee wilde onderscheiden. Bovendien is herhaaldelijk gebleken, dat juist dr Geelkerken tusschen „allegorie" (ik spreek nu „De Vrijgeest" na) en „werkelijke gebeurtenissen" niet te veel onderscheiden wil. Naar bekend is, heeft dr Geelkerken in zijn publieke anti-synodale redevoeringen nog kort geledende bekende „beelden" van vogel-vliegmachine en keizerin Zita (waarover ik reeds eerder schreef) nadrukkelijk gehandhaafd. Het is trouwens bekend, dat hij tot staving daarvan ook de paarlen poort uit Openbaring aanhaalt en den kubusvorm van het nieuwe Jeruzalem, telkens met de verzekering, dat men die toch ook niet „letterlijk" verstaan kan. Een verzekering, die voor gereformeerde menschen puur overbodig is, endienietsmetdezaaktemaken heeft, omdat al tientallen malen tegen dr Geelkerken is aangevoerd, dat pasbeginnende theologen reeds leerden begrijpen, dat de apocalyps (visioen etc.) heel anders móet spreken dan een historisch verhaal.

Maar het is aan doovemans-deur geklopt.

Doch „De Vrijgeest" moet zijn aanklacht dan ook niet aan de s-ynode, doch aan dr Geelkerken adresseeren.

Want „de werkelijke gebeurtenis" wordt almeer vervluchtigd. Het reeds geciteerde orgaan geeft ten overvloede nog deze illustratie uit de oraties van dr Geelilerken:

Eenmaal werd geprotesteerd tegen het treklcen van verre consequenties uit de disputabelstelling van de bewuste bijzonderheden van het bijbelverhaal — thans: I' : is het de vraag, of God de beide boomen uit de * "aarde heeft doen „uitspruiten"; thans wordt het zintuiglijk „zien" van den boom door Eva, het „eten" van z'n vrucht door Adam en Eva, uitdrukkelijk dispu-4abel gesteld: we weten niet wat we onder het „zien" - .'en „nemen" door de vrouw hebben te verstaan; telkens staan we in de Heilige Schrift tegenover „werkelijkheden" van een geheimzinnig karakter, b.v. bij de kleederen van Christus na Zijn opstanding, bij Zijn „komen, als de deuren gesloten waren."

Ik herinner opzettelijk even aan het feit, dat dr Geelkerken voor zijn vliegmachine en keizerin zich garant blijft stellen. Sommigen zijn geneigd, zich van zulke al te duidelijk de ón-gereformeerdheid demonstreerende iiit-(• .latingen af te maken, door schouderophalend te zeggen: „nu ja.... dat is een ietwat ongelukkige vergelijking". Al zou ze dan nóg de moeite van bespreking waard zijn, omdat dr G. ze publiek voordraagt („ei" en „Zita" in onderscheiden lezingen; de „vensterruit" in de pers), toch geef ik ieder toe, dat het den strijd niet verheft, als men al te veel op „vergissingen" ingaat. Maar dr G. bedoelt het blijkbaar in vollen ernst. Ik ben er zeker van, dat er meer dan één onder zijn volgelingen is, die beseft, dat men hier geen materiaal vindt om te bewijzen, dat dr G. ten onrechte als niet-gereformeerd werd beschouwd.

„W o o r d G o d s" e n „S c h r i f t".

Aangevallen (gelijk men weet) op ziJn bewering, dat H. Schrift in zichzelf een duister en dood 1 o e k is, heeft dr Geelkerken zich verweerd met de opmerking, dat men toch wel onderscheiden moet tusschen het „Wo o r d Gods" (dat dan levend en krachtig is) èn den bijbel „als boek op zichzelf" (duister en dood). Dr G. Bouma bestrijdt deze bewering weer, door argumenten ertegen aan te voeren en o. m. ook door deze ver-; wijzing naar dr A. Kuyper:

• Tenslotte zij nog aangehaald een uitspraak van Kuyper, Diet. Dogm. II, 7: „De vraag is dus: maakt de Schrift zelf onderscheid tusschen Sacra, Scriptura (Heilige Schrift) en Verbum Dei (Woord Gods)? Ja, , zeggen de Modernen, S, chleierma, cher, de Ethischen en Critici.

„De Gereformeerden zeggen: acra Scriptura idem vaiet atque Verbum Dei (Heilige Schrift beteekent hetzelfde als Woord Gods. B.). Dit blijkt uit Joh. 5:47; Joh. 10:35; Gal. 3:8, 22, enz..... W, a, nneer we-ons dus op het standpunt van die S. stellen, hhjkt, dat, w, at daar Schrift of Schriften genoemd wordt, geen historische oorkonde is .— zooals de ethischen beweren — maar dat Schrift en Woord Gods identisch zijn."

Naast dr Kuyper, komt dr Bavinck in het geding. Dr Bouma had beweerd, dat dr Geelkerken ook met de Dogmatiek van Bavinck in strijd kwam door op deze wijze „Schrift" en „Woord des Heeren" te onderscheiden. Btoe •die polemiek tot op dit oogenblik verliep, leert onderstaand artikel van dr Bouma:

Ik had gezegd, dat Bavinck niet aan de zijde van Dr Geelkerken stond. Dat volgens Bavinck de Bijbel niet donker en dood is. En nu beweert Dr G., dat wat Ba, vinck zegt geen betrekking heeft op den Bijbel als boek, maar op het Woord Gods. Dat blijkt overduidelijk op blz. 502, waar Bavinck zegt, dat „dit Woord Gods niet met de Schrift identisch i, s". Vandaar het slot uit de beantwoording van Dr G., dat ik ben „s c h e r m e n d met een niet terzake doende uitspraak van Prof. Bavinck", zoodat ik de broeders en zustars in Overijsel en Drenthej wat heb „Avijsgemaakt".

Deze laatste redeneering van Dr G. nu, dit pogen om Bavinck aan zijn zijde te krijgen, is van wetenschappelijk - standpunt gesproken meer dan ergerlijk. Ik wil liefst maar aannemen, dat Dr G. even vluchtig heeft doorgevlogen de betreffende bladzijden uit Bar vinck, zonder zelf bedaard te lezen, laa; t staan even na te denlcen en naar den zin van die blz. te vragen.

Ik verzoek theologen, dat even bij Ba.vinck na te lezen om zich te overtuigen van de grenzenloos oppervlakkige wijze, w.aarop Dr G. iemand tot get'uigo a décharge promoveert. Maar de meeste lezers hebben vermoedelijk Bavinck niet, waarom ik hem even moet aanhalen.

Bavinck spreeld; daar over het Woord Gods als genademiddel, over het brengen va, n zijn Woord tot menschen. En dat Woord wordt dan in de bediening des Woords gepredikt. Maar ook dkn is God er bij. „Hij Is het altijd zelf, die in wat vorm en door wat middelen dan ook, het tot de menschen brengt en er hen door roept. Daarom, al is het woord Gods, dat vrij door de dienaren verkondigd, of ook in vermaning, toespraak, boek of geschrift tot de aiienschen gebracht wordt, wel uit de H. Schrift genomen, maar niet met die Schrift identisch, toch is het een woord Gods, dat van Gods wqge tot den mensch komt, door den H. Geest gesproken wordt en daarom ook altijd zijn werking doet."

Wie dit citaat even aandachtig naleest, ziet omniddeUijk, dat Bavinck hier het oog heeft op de prediking, de bediening van het Woord in de gemeente, o'p allerlei geschrift, dat het Evangelie in verschillenden vorm, ti-actaatjes, wetenschappelijke lectuur, enz. tot den zondaar wil brengen. En van dat V r ij verkondigde w o o r - d, uit de Schrift genomen, zegt Bavinck, dat het niet met de Schrift identiek is.

Maar wat Dr Geelkerken van deze' uitspraalc van Bavinck heeft gemaakt, is ei^gerlijke oppendakkigheid. Bavinck zei: „De prediking van het Woord is niet identisch met de Schrift." Dr Geelkerken maakte er van: „het Woord Gbds is niet identisch met de Schrift."

Voor zulk redeneeren weet ik geen naam meer.

AVanneer hij Bavincks meening dienaangaande verduidelijkt wil zien, leze hij eens na Dogm. IV, 490 v. Maar dan moet ik Dr G. verzoeken, nauwkeurig, , be.daard, met den vinger er bij, te lezen, en te herlezen, en eerst eens na te d e n k e n, eer hij' de pen opvat. Anders zou ik nog weer hem moeten bestrijden, als hij ook dat stuk van Bavinck tegen mij afvuui't.

Hoe langer ik Dr G., volg in zijn publicaties, hoe aneer het me duidelijk 'wordt, dat hij niet de ma, n is, geschikt om wetenschappelijke voorlichting te geven. Oppervlaldiige, ndet doordachte uitspraken en haastig ge'vormde meeniiiigen hebben Dr Geelkerken va, n het rechte spoor ten eenenmale afgebracht. God brenge er hem weer op.

Maar dan zal, wat de-verstandelijke. Wetenschappelijke zijde der kwestie betreft. Dr G. eens oen langen tijd de pen moeten neerleggen om weer eens te gaan studeeren.

Het slot van dit artikel is kras gezegd.

Maar het zegt geen letter te veel.

Meer dan oppervlakkig is de manier, waarop dr G. zijn publiek „inlicht". Terwijl de synode zijn gevoelen uit zijn geschriften formuleerde, laat hij die formuleering rustig liggen en doet, alsof het over enkele bizonderheden loopt. Als dat geen strategische „maatregel" is, dan is het een zwakheid: niet eens eigen standpunt zien en de kern der kwestie niet zuiver stellen.

„De zaligheid hangt aan b o o m e n". de

In de lijn van de liberale grappen over de „zaligakende dieren" (slang, visch van Jona, ezelin van Bileam) ligt ook het misverstand omtrent dr Kaajans opmerking, dat de zaligheid betrokken is mede bij de kwesties, die in Assen ter sprake kwamen. In de „Utr. Kerkb." publiceert de Heer P. v. d. Spek een brief, dien hij dr eelkerken zond. Daarin stond o. m.:

Gisteravond las ik een verslag van Uw rede, in Den Haag gehouden. Daarin vond ik o.m. deze zmsnede: „Spr. wil herinneren aa, n een uitlating van Dr Kaajan uit Utrecht: aan de zinttijgelijke waarneembaarheid van de slang en boom hangt onze eeuwige zaligheid. Spr. vindt het een schande, dat zoo in vrije kerken gesproken wordt. Onze zaligheid hangt aan Jezus C'iristus!"

Tegen deze onjuiste weergave van dr Kaajans bedoeing (in verscheiden plaatsen door dr Geelkerken alzoo egeven) merkt dr Kaajan zelf nog op:

Sla ik nu de „Memorie der Classicale Commissie en Deputaten ad art. 49 K.O. inzake de behandeling der zaak door de Classis Amsterdam" op, dan lees ik daar op bladzijde 16:

„En wat het disputabel stellen van de feiten in Genesis '2 en 3 met zich brengt, zal aanstonds worden ingezien. Wat wij belijden omtrent den staat der rechtheid, het geschapen zijn van den mensch naar Gods beeld, het werkverbond, het proefgebod, de verleiding door de slang, den val van Adam, en ons gevallen zijn in hem, komt alles op losse schroeven te sta, an. ledet zal toch aanstonds gevoelen, dat, wanneer men dergelijke beschouwingen toelaat over Genesis 2 en 3, dat ook moet worden toegestaan bij a, ndere Schriftgedeelten. De waarheid, de realiteit er van, wordt disputabel gesteld, maar — men moet den zin er van trachten te vatten.... En zoo wordt het ten slotte zelfs de vraE^g, of de Vleeschwording des Woords en de kribbe van B-ethlehem' en het kruis van Golgotha, en de opstanding van Christus en Zijn opvaren in onze natuur ten hemel wel historische werkelijkheid zijn."

Zoo dachten dus de lïiannen van Noord-Holland over de kwestie.

Heeft nu de Synode te Assen tot deze mannen gezegd: „Broeders, gij gaat te ver", of heeft de Asser Synode heel dezen redeneer-gang overgenomen?

Het laatste. De Asser Synode denkt er precies zoo over.

Ik wijs hier naar': Acta der Buitengiewone Generale Synode te Assen (1926), bijlage XVI, bl. 48 en 49.

Zie ook: Open Brief, bl. 15 en 16.

Ook de Hoogleeraren Dr J. Ridderbos, Dr G. Ch. Aalders, Dr T. Hoekstra en anderen hebben precies hetzelfde betoogd.

Het zou niet kwaad zijn, als dr G. eens nader over de consequenties van zijn standpunt doceerde of zich liet doceeren. Want de boven geciteerde redeneering van de Noord-Hollandsche rapporten is zoo dwaas nog niet, als dr G. ons geruststellend wil doen gelooven. Ik weet wel, dat hij ons komt troosten met de opmerking, dat het wel een zeer dwaze echtgenoot moest wezen, die, als hij op een gegeven oogenblik in den wijd-geopenden mond van zijn vrouw een geplombeerde kies ontdekt, nu in ernst zou vragen en vreezen, of soms alle kiezen geplombeerd waren; ja, of de vrouw wel een heusche kaak had, ja, een werkelijk hoofd.... zelfs, of ze wel bestond....

Maar deze kiezen-tirade (naast het ei, Zita, de limiet, de lantaarn, de vensterruit, de nagels, de electrische stroom, komt nu ook de tandprothese) helpt ons niet. Want dr 6. heeft voortdurend gezegd: de kies is niet geplombeerd, hij is echt; ook de kies van Genesis 8; zóó m o e t de bijbel spreken naar onze bevatting.... En als wat ons „geplombeerd" toeschijnt, toch in wezen volgens dr G. gansch n a t u u r 1 ij k is, ja, de wezenlijke, teologische kies, wie moet dan alles, wat hem verder in den bijbel tegenkomt, niet naar dezen kies beoordeelen? Men zou straks alle kiezen, die niet geplombeerd zijn, moeten uittrekken, want die geplonjbeerde heet de echte!

Maar het verveelt me. Den lezer vermoedelijk al lang.

Zoolang dr Geelkerken zelf gansch lustig van Genesis overspringt naar Openbaring, moet juist h ij begrijpen, dat men vanzelf gaat vreezen, dat andere (evenals Gen. 3) historische berichten worden, „geëxegetiseerd" naar de wet van de paarlen poort en den kubus van het nieuwe Jeruzalem. Van dit onwetenschappelijk geharrewar wilde dr G. patroon zijn en de synode tot approbeerende keurmeesteres maken.

Ik heb dezer dagen gelezen, dat Prof. Bavinck eens gezegd heeft: als het denken ophoudt, komt het beeld.

Ik Vrees, dat voor dr Geelkerken, die zich zoo graag als Bavinckiaan aandient, het oordeel van Bavinck zou moeten luiden, dat het denken soms wat-al te gauw ophoudt. Vliegmachine, ei, Zita, kies, lantaarn, electrische stroom, vensterruit, limiet, nagels en wat daar verder volgt.... aan „heelde n".

Zoodra dr G. ophoudt, de Geref. kerken te vervolgen, zal ik over deze dingen zwijgen, omdat ze niet stichten. Maar thans is het noodig, even te rapporteeren hoe het staat met de wetenschap hier.

En Dr G. moet dr Kaajan e. a. goed citeeren. In het algemeen moet hij wat zakelijker zijn, en niet langer publieke verhalen opdisschen als daar zijn:

1. van de slechte catechismuspreeken van anderen;

2. van den hoogleeraar Zóo-en-zoo, die ter synode tegenover dr G. „een figuur sloeg als een baker";

3. van den hoogleeraar Die-en-Die —, die tegen zijn vrouw klaagde dat de hoogleeraar Zus-en-zus ter synode zóóóó, n „mond" had (de geachte spreker verzekerde, dat er eigenlijk een ander woord had geklonken voor „mond", hetwelk uit den zijnen evenwel niet klinken zou); en dat het daarom zoo slecht afgeloopen was;

4. dat de hoogleeraar Zus-en-zus tegen ds Daar-endaar had geklaagd, dat hij het ook niet had kunnen veranderen;

5. dat er voorts geloerd, geknoeid, verleid, enz. was ter synode.

Al deze dingen zijn publiek!

Maar dr G., die zelfs bepaalde personen nabootst in hun spreek-manier, moest eens ophouden, te klagen over den Geest, die te Assen bedroefd is....

Hu, het wordt gelukkig vacantie en te warm voor dit slechte gedoe.

Jacob M. Cohen.

Omdat we van ds Velders iets publiceerden betreffende - „den Jood Jacob M. Cohen" (wat dezen man echter geen letsel toebracht) nemen we volledigheidshalve ook dit van den man zelf over (ingezonden in „Overt. Kerkb.):

Te Amsterdam aan' het Oldenbarneveldtplein 17 op de eerste verdieping woont een Jood Jacob M. Cohen, van wien jaren geleden te Uti-echt in het gebouw Irene niemand minder dan Ds Jac. van Nes zeide: ik ken Cohen sedft-t jaren als een idealist, met zijn teleurstellingen enz.; naar wien een Nico Baas gaat luisteren als hij: als deskundige voor de Rechtbank optreedt, en hem al jaren lang de hand drukt als vriend; dien zelfs Dr De Visser en Dr Kuyper kennen.

Intusschen zijn de vragen van ds Velders maar ten deele beantwoord. En zijn opmerking in 't geheel niet.

Over het confessioneel reorganisatie-rumoer.

Over de beruchte reorganisatie-vergadering der Confessioneelen beloofde de rubriek „Kerkelijk Leven" een arikel. Daarom bepaal ik mij tot enkele persstemmen.

Marnix („Gron. Kerkbl.") vergelijkt de Herv. broeders, die zelf niets doen, doch op de Geref. kerken critiek oefeen, met den man uit dit verhaal:

De man, die geen tucht heeft in zijin huis, gaat de buurt rond en zegt: hebt gij wel gehoord, wat daar bij mijn buur gebeurde? Die man handhaaft de tucht. Het is-een schandaal.

Zoo zöu ik het toch niet graag willen. Is dat

ook een toestand daar? Die man deugt niet. En zijn voorvaderen deugden ook al-niet. Hij zou wel een vergadering willen bijeenroepen, om te protesteeren tegen lietgeen bij: zijn' bmu'ma, n gebeurde.

Hij spreekt nergens anders over dan over diens gezin. . , tó'; ? ; -^. ,

En aJs er dan eens iemand komt die^egt^y'zeg beste man, zou het niet beter zijn, ' dat gij eens naar huis gingt en n met uw eigen zaken be-, moeide, dan wordt hij Yreeselijk boos en zegt: zijt Igij ook a] zoo slecht als mijn buurman?

En dan houdt hiji opnieuw zijn betoog: er moet toch tucht komen bij mij in huis, ja, niet zooaJs daar bij mijn buurman, dat. is. heel. erg, neeii lieel anders. Tucht ziet gij, tucht wil ik, en • reorganisatie en ik zal er nog 'wel eens weer over schrijven en praten.

AVat moet men van zulk een man zeggen? Giji kunt er op aan, dat het bij hem in huis blijft zooals het is. Van verbetering komt daar geen spralte.

Maar ik zeide: het is toch wel begrijpelijk, dat hij zoo doet en op zijn 'buurman scheldt. Het is^^ wel een beetje menschelijk ook.

Prof. Grosheide zegt in „N.-H. Kerkbl.": '

J'Iaar als dan toch weer die bespreking ontaardt in een feilen aanval op onze Kerken, waarbij' men soms toont — als althans de courantenvers!a, gen juist zijn — niet eens van de feiten op de hoogte : te zijn, dan is men geneigd te vragen: zijn er in eigen kring geen grooter vijanden te bestrijden?

Prof. Bouwman in „De Bazuin":

Van uit de hoogte spraken zij geweldige beschuldigingen uit: „Er is in de Gereformeerde kerken geen evangelische maar wettische tuchtoefening. De tucht is een caricatuur geworden. De besluiten van Assen zijn partijbesluiten. De Gereformeerde kerken hebben het verbond Gods los gelaten. Door de scheidingskerken kan evenmin als de synodale organisatie op schriftuurlijke wijze tucht worden geoefend." Wij zouden haast i^neigd zijn om te zeggen: Dat kan Dr Kromsigt nm. meenen. Maar toch de partijschap' heeft hem zoozeer verblind, en de zucht om het onhoudbare standpunt goed te praten is hem zoO' eigen geworden, dat hij langzamerhand niet anders ziet, en het verkeerde nog, niet zoo erg noemt. Zelfs werd op de Reorganisatie-vergadering met toejuiching begroet een woord van Dr Riemens die het samengaan en de eenheid met de Ethischen bepleitte. Zoo glijden de Confessioneelen al verder af.

J. H(ollander) merkt in „Geref. Kerkb. v. 's-Gravenhage" op:

Dr Kromsigt volgt de bekende taktiek. In zijn eigen kerk is de toestand zoo, dat er van „reorganiseeren" zelfs geen sprake meer kan zijn, doch daarover praat hij liever in de ruimte, maar hij zegt: wij moeten de Hervormde Kerk „reorganiseeren" en om nu te laten zien, hoe dat moet, zal ik eerst eens.... vertellen wie er uit moeten en wie er in mogen blijven? Neen, zal ik eens vertellen, hoe ik over de besluiten der Asser synode denk!

En ook dit:

Als men op deze wijze de Herv. kerk moet „reorganiseeren", door zoo ongeveer niets anders te doen dan kwaadspreken van de Gereform. kerken en die als boeman te gebruiken, ja, dan zijn we langzamerhand bereid, om het woord te gebruiken, dat ook ter vergadering gehoord werd en te spreken van godslasterlijk.

Het is hard, ' maar o. i. in het licht van wat in „Irene" gehoord en gezien werd, niet te hard.

En in verband daarmee staat toch eigenlijk ook dit (van denzelfden auteur):

Dr van Gheel Gildemeester, de nestor van de Haagsche Hervormde predikanten, zei immers, in hetzelfde nummer van zijn kerkbode, waarin hij de Gereformeerden weer eens een trapje gaf met de opmerking, dat te Assen de slang het won, ook, dat hij het recht der modernen in de Hervormde kerk reeds jaren lang bepleit heeft. Hij zegt het nog niet beter te zien, dan dat de modernen hunne eigen zaligheid zullen moeten werken met vreeze en beven. Van „inlegkunde" gesproken!

De decadentie is groot tegenwoordig. Ze zit warempel nog wel in iets anders dan in vrouwenkleeren, badplaatsen, „dancings" en Zwarte Kat.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 juli 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHODW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 juli 1926

De Reformatie | 8 Pagina's