GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Over den Efezerbrief.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over den Efezerbrief.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Efezenbrief van Paulus, door Prof. Dr J. de Zwaan.

Haarlem - Erven F. Bohn, 1927.

I.

Het is tegenwoordig gevaarlijk, te reppen van den r ij k-dom, dien men heeft. Als iemand tegenwoordig zegt: „w ij z ij n r ij k", dan komt er een kommentaar in de pers, van eenigen omvang, om den mond, die tot zulke uitspraak zich leende, te snoeren, opdat met deze ketterij niemand worde geïnfecteerd. Het wonderlijke is, dat men bepaaldelijk protesten verneemt, vooral van de zijde van hen, die de uitspraak wekelijks herhalen voor hun eigen kring. En die op deze aximatische gedachte woorden en werken gronden, b.v. in het consequenties-verbinden aan eigen overtuiging, zóó, dat men de duizenden oproept, mee te doen met hun allerzuiverendst werk.

Toch waag ik het erop. De kerk, die gelooft, te leven en te bestaan krachtens Christus' wil, kan niet zonder de uitspraak: wij zijn rijk. Was ze dat niet, durft ze dat niet meer verklaren, dan moet ze dadelijk haar naam „kerk" loslaten. De uitspraak: wij zijn rijk, houdt nog niet in de valsche zelfverheffing, die zou zeggen: wij gebruiken onzen rijkdom altijd goed. Dat is heel wat anders. Speciaal de menschen, die tusschen objectief en subjectief zoo'n verschil maken, dat ge soms ervan duizelt, moesten dat begrepen hebben: objectieve rijkdom is nog geen subjectieve aanwending van den rijkdom.

Dat wij, gereformeerden, zullen we ooit verder komen, eerst moeten weten, wat we hebben; en dat wij tot den waren vooruitgang (de ontgining van onze in den bodem aanwezige schatten) niet zullen komen, zonder voorafgaande wetenschap omtrent het wezen van wat er in den bodem reeds verscholen ligt; dat wij m. a. w. tot de subjectieve aanwending van onzen rijkdom eerst kunnen komen, als wij nooit het oog dicht doen voor wat objectief on.s reeds gegeven is, dat is een gedachte, die telkens weer in herinnering moet Komen, en die me dezer dagen opnieuw trof, toen ik het werkje doorlas (tot iets meer dan de helft) en inzag (voor de andere helft), dat hierboven zijn titel vermeld ziet.

Om maar kort en goed te zeggen, wat ik bedoel, zou ik dit willen opmerken; hier is een boekje, dat op versoheiden punten met onze overtuiging (met name wat betreft Ae geschiedenis van het oudste öhristendom en de inspiratie der Hpilig-3 Schrift) niec strookt; en dat toch veel mooie en goede dingen zegt, die hier als n i eu w worden aangediend, en die — al is het in anderen vorm en langs andere wegen — toch reeds veel eerder tot ons gekomen zijn.

Ik zal probeeren, van dit gevoelen niet alleen, maar OOK van de bewering, dat het in bovenvermeld geschrift van den Groninger hoogleeraar een bevestiging vond, rekenschap te geven.

Prof. De Zwaan, wiens geschriften altijd blijk geven van zijn fijnen geest en groote zakenkennis, heeft kort ac'hter een twee boeken van het N. T. „toegelicht en colometrisoh vertaald". Eerst de Openbaring van Johannes (welk geschrift veel verder van ons afstaat, dan het hier besprokene). Later de „Efezenbrief".

Prof. De Zwaan is zich bewust, iets nieuws te brengen. „Het is", zoo zegt hij, „het is te betreuren, dat de gedachten, die hier" (d. w. z. in den Efezerbrief) „domineeren, zoo ze al niet geheel verwaarloosd worden, toch zoo op den achtergrond blijven in de gangbare beschrijving van Paulus' gedac'htenwereld". Enkele bladzijden verder verklaart de hoogleeraar, dat hij bij zijn onderzoek „iets ontdekt" heeft, „dat nog onbekend was en tevens van groot belang voor de vraag der echtheid" (van den brief). En — |L1S hij gesproken heeft over de kosmische gedachtensfeer van Paidus, en heeft aangetoond, dat diensvolgens < ^ prediking van Paulus niet opgaat in de verkondiging van heil en verlossing alleen voor uiteengerukte zielen van individueele bekeerde menschen, maar in een aanwijzing van Gods reddenden greep, waarin Hij het heel-al besluit, dan zegt hij ten slotte: . „Kruisiging en opstandirig krijgen, wanneer wij ons deze kosmische gedachtensfeer van Paulus en zijn lezers goed indenken, hun oude — voor on s nieuwe —ri beteekenis terug". f ~' '

Op dit laatste punt nu komt naar voren de gedachte, die ik zooeven reeds aangaf: hier legt de Groninger professor accenten, die in de theologie van Bavinck en Kuyper reeds eerder gelegd zijn. Veel van wat hij zegt, zal voor meer dan één onder ons den gloed van het nieuwe hébben kumien; maar voorzoover het niet een opvatting betreft, die iets anders is, dan wij uit eigen overtuiging en belijdenis opbouwen, kan in meer dan één van zulke gevallen gezegd worden: het is voor een gereformeerde alleen dan nieuw, als hij verzuimd heeft te lezen, wat zijn eigen voorgangers hem op tafel gelegd hebben.

Wie durft zich verzekeren, dat dit geval niet dagelijks voorkomt?

Het is niet noodig, hier in te gaan op allerlei bizonderheden, of aan te wijzen, op welke bepaalde punten de auteur van het hier besproken werkje de dingen anders ziet, dan wij plegen te doen. Het is niet een recensie, die hier bedoeld wordt; en, als het op positief aanbevelen voor ons volk aankomt, dan weet ieder bij voorbaat reeds, dat wij in dit blad toch terecht komen bij de Korte Verklaring van den Bijbel (met nieuwe vertaling), uitgegeven door den heer Kok.

Maar we vragen enkele hoofdlijnen te vinden, die het gesignaleerde verschijnsel uitwijzen.

WelnU: in het trekken van de groote lijnen blijkt prof. De Zwaan ook hier duidelijk, anders te willen dan wij; en niettemin schatten te vinden, die voor ons reeds gedolven zijn, al zijn ze natuurlijk niet altijd even sterk aan het licht blootgesteld. : .': ''^"'fM-

Prof. De Zwaan wil anders dan wij, zoo zei ik. Hier en daar komt zijn bepaalde overtuiging aardig om den hoek gluren. Ietwat grimmig zegt hij: Paulus was geen dogmaticus maar een zendingsman (d. w. z. „allereerst en allermeest een man van het levende woord"). Wij zouden zeggen: omdat hij dogmaticus was, was hij zendingsman, kon hij het zijn en kon hij het zoo goed zijn. Vooral zeggen wij dat, nu prof. De Zwaan als het erop aankomt, maar van een paar h e us c h e dogmatici het bestaan erkent. Dogmaticus, zegt hij, „dogmaticus, zooals een Nederlandsch predikant het somtijds poogt te wezen, dat is alleen weggelegd voor Nederlanders en Schotten'. Dat is dus de ééne manier, waarop men dogmaticus heeten kan; en wij zullen dit sombere privilege niet voor Paulus opeischen. Maar „dogmaticus, zooals de Reformatoren dat waren") , aldu^ meent Prof. De Zwaan, heeft Paulus ook al „niet kunnen zijn". Daar wordt het wat anders, en zien wij anders: de dogmatiek van de Reformatie heeft aan Paulus' bron gedrönkeit ëii het water niet-bedorven, gelooven wij. Eerder dóet dat, wie'van Paulus een „p hi-1 o s, o p h i e der historie" meent te ontvangen, waarvan in den Efezerbrief de „k e r n" zou te vinden zijn, een „kern", die daar „behandeld" zou worden. Vooral het zóó gestelde dilemma: geen dogmatiek, maar wel een philosophie, bevredigt ons niet.

Zoo zijn er meer dingen, die wij anders zien en zeggen.

Neem b.v. de kwestie van de „kerk". Prof. De Zwaan zegt: de gedachte aan een „kerk" kon nog niet opkomen. Bewijs: Paulus verwachtte nog in zijn dagen de wederkomst van Christus. Maar dat gelooven wij zóó niet. Juist uit kracht van zijn geloof in de parousie ging hij de kerk vergaderen, die er w a s krachtens Christus' wil. Als prof. De Zwaan een apart hoofdstuk wijdt aan dit thema: „Christus' lichaam niet de „kerk".', dan zeggen wij: het is maar de vraag, wat gij onder de „kerk" verstaat; en onwilekeurig zijn we een klein beetje bang, dat de auteur ook hier meer aan „Nederlandsche en Schotsche dominees" gedacht heeft, die hem niet aanstaan, dan aan de groote, wijde, kerk-idee, zooals die ontwikkeld werd door reformatoren, van vroeger en later-Ik geloof, dat, wie het woord „kerk" laat staan.in zijn zuivere idee, en d a n nóg met nadruk in het algemeen de stelling poneert: „bij Paillus is „het lichaam van Christus", zeker niet de „kerk", zich min of meer bezondigt aan het euvel, dat prof. De ZAvaan ergens bestrijdt: het euvel, dat men Paulus niet heelemaal laat uitspreken, en, eer hij zijn kerk-begrip heeft uitgeput, wegloopt met de gedachte: kerk, nu ja, dat is een ding, dat Paulus' groote geest niet kan aangeprezen hebben onder den broeden, kosmischen naam: „lichaam van Christus". Maar — is voor ons in het woord „kerk" niet zoowel de gedachte aan een „b ree d" begrip als dié van een „zuiver wezen" tegelijk uitgedrukt? Neen, AVÜ aanvaarden hier geen'tegenstellingen, ' zóó, als prof. De Zwaan ze stelt in dit citaat: : , r. - .•••.. .

Zelfs als Paulus het hier"lïëeft--='ovièi*v; het, werkelijke leven, het funcfionneeren van het leven zijuét; Christelijke kringen, bfengt hij ons nog niel iu zoo iets als „laerkorganizatie". In ditzelfde lioofdstuk (4:11, 12) zegt hij b.v.: Christus heeft gegeven^ sommigen tot apostelen en sommigen tot profeten en .sommigen tot evangelisten en sommigen tot herders < yi leeraars tot opbouwing des hchaams van iChristu^, ', '. l3ijna zou men zeggen ., tot opbouw van de kerk"... maar dat staat er niet! Dat kon er ook niet staan, daar Paulus verwacht met de zijnen „den lieer, tegemoet te gaan in de lucht" . . . wat heel iets iuaders is dan apostolische successie-, bisschopsmijter, , ., deka.naten, patriarchaten én wat dies meer zij! . ., ^

Ja, bisschopsmijters, del^anaten, 'patriarchaten en wat dies meer zij (b.v., theologische professoraten'«n Groninger-of andere, scholen) zijn inderdaad wat anders dan „den Heere tegemoet gaan in de lucht".''Toch is dat geen tegenstelling, die Paulus aanvaarden zou; en wat de kerk betreft, die is wat anders dan „een aardsch institiiut met prebenden, rechten', ' goederen, waardigheden en imperialistische pretenties"; .héél wat anders ook! Als prof.' De Zwaan zegt, sprekende over Paulus' gezegde, dat Christus heeft gegeven lapostelen en profeten en evangelisten en herders en leeraars:

Er is niets „institutaii's" in dit alles: "W; int zij allen, zegt hij - -en daarom gaat het — „zij'n'.'Van Christus gie g e V e n''. Van Christus gegeven ., .' ^on-ai-nbtelijker kan hel wel nipt! Dat is een anti-hiërarchisch, een anti-fcerkistisch woord. Dat woord konil' voort lüt desfeer, waarin hij had Bespro, bea; .=afeiiiïikt-., , lichaam'' van Christus. ' ' f P « M /

dan antwoorden wij natuurlijk weer: het éénè (van Christus gegeven zijn) sluit het andere (de ambtelijkheid, het instituut) niet uit, maar in. Reeds de „zpiver Israelietische" opvoeding van Paulus —al s meni^^-^ruit rede-, neeren wil — 'wijst hierop. 'Mi^i^^^^& i^WiWl ' "

Zoo is er meer.' Als prof. 'Dé ZT^aahïnéeit, ' dat Copernicus het antieke, dat; wil dan volgens heni zeggen, ook het bijbelsohe wereldbeeld (het „beeld V^h hét kleine, gesloten heelal") heeft „vernietigd", — tón; ; 'gelooven wij, dat het meer in de "lijn ligt, te zeggen: JPa.ulus gaf geen wereldbeeld; ook hier is-weer-een antithp§.e, die ons niet juist voorkomt: Copernicus was niet pfp, en evenmin contra Paulus. En wij vinden het jammer, dat men het zeggen moet, vooral als het een boekje betreft, dat een anderen keer wél zoo heel duidelijk weet te zeggen, dat kerkelijke jurisdictie, en ambtelijkheid heel wat anders is, dan wat Paulus' geest zelf heeft beziggehouden ea door hem in woorden is uitgegoten. Waarom deze onderscheiding tusschen onze terminologie, en zijn hartstochtelijk verlahgen ook hier niet volgehouden?

Dat prof. De Zwaan over de inspiratie der Schrift en over de analogie daarvan totaal anders denkt dan wif, blijkt bijv. ook wel uit de manier, waarop ; hij verband legt tusschen Paulus', en de andere auteurs Van bijbelboeken, of uit een enkel zinnetje als dit: dat „Paulus zelfs gemeend SCHIJNT te hebben, dat de gansche schepping als werk Gods oorspronkelijk niet onderworpen was aan de p h t h o r a, maar dat zij dit lot heeft moeten deelen met den mensch" (phthora wil zeggen: verderf, iets anders dan een eventueel ophouden van levensprocessen, voorzoover dit naar en krachtonsde „ordinantie" van de schepping mocht aanwezig zijSai geweest in den oorspronkelijken staat der dingen).


1) Overvloed van copy noodzaakte dit srtikel in tweeën op te nemen. Uitg.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

Over den Efezerbrief.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1927

De Reformatie | 8 Pagina's