GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Gehoorzaamheid en bijdschap des geloofs.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gehoorzaamheid en bijdschap des geloofs.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wat ik de vorige week, onder enkele kaïitteekeningen, schreef over de vraag van onzen , »trouwen lezer" te N, „of het geloof in Christus ons (reeds in dit leven) duurzaam en volkomen overwiiming en bevrijding kan schenken over en van diep-ingewortelde zonden", ging nog óm buiten de twee vragen, om beantwoording waarv3.n het hem eigenlijk te doen was.

Het zijn deze: Ie. „Is het Evangelieprediking, als we vermaand wo^rden, met onze boezem-en karakter-zonden te breken, als Voorwaarde, om tot het licht Gods te ko-men en de blijdscihapi des geloofs deelachtig te worden, zooals ik het zoo vaak in de prediking voorgesteld vind? " En 2e. „Is niet het aanscho.uwen en o.mhelzen van Christus het allereerste, en ligt niet daarin de vrijmaking en overwinning? "

'k Zeide, dat deze vragen om gaan buiten de reeds beantwoorde. En formeel is dat ook juisl. Doch psychologisch is het dat, gelijk onze lezers aanstonds voelen, niet.

Zielkundig hangen ze er rechtstreeks mee samen. Evenals de eerste kwamen ze l3ij' vrager oip uit het gemis van de blijdschap des geloofs, en .uit de aanvechting van de oprechtheid van zijn geloof, in verband' met een niet overwonnen zonde. Gelijk die hem deden vragen, of een christen in dit leven wel ooit een diep-ingewortelde zonde geheel te boven komt, deden ze ook deze laatste vragen bij lierri oprijzen. j

Hij stelt ze dus niet als schwlsche als afgetrokken-dogmatische kwesties, maar als levens-, als zielevragen. Ten minste, zóó wil ik ze, in 't licht van wat hij verder schrijft, zien (al is de inkleeding daarmee niet geheel in overeenstemming; al zou die eer doen denken, dat vrager het hebben wil over de rechte Evangelieprediking), e-n trachten te beantwoorden.

Nu bewegen zich de twee vragen, zooials ik ze 'boven weergaf, welbeschouwd', om ''één en dezelfde zaak: om de verhonding n.l. .tusschen het breken-met-de-zonde en de gehoorzaamheid, dat is 'dus de bekeering, aan de ééne-, en de tqeëigening van Christus door 't geloof en de daaruit voortvloeiende vrede en blijdschap, des harte.n, aan de andere zijde.

Wat is .— dit lijkt me de p.orteé van inzendersi vraag —-van deze twee het eerst en wat het laatst. Of, zooials hij-zelf het ten naaste bij formuleerde: wat is hier voorwaarde en wat is hier gevolg ?

Is het zóó, dal bekeering (ook' in 't breken met een bepaald diepingewortelde zonde) voorwaarde is voor de toeeigening van Christus en van alle heil dat in Hem is; of gaat, omgekeerd, die toe-, eigening van Christus voorop: , met, als haar gevolg, blijdschap in Go'd en verlo'ssing van de zonde?

Zelf neigt hij er toe, ..zooals de inkleeding van z'n vragen bewijst, deze vraag in laatstgencemden zin te. beantwoorden.

En. hij neigt daartoe-, wijl een antwoord in dear eersten zin hem toeschijnt, te kort te d'oen aan 't Evangelie als .'de boo-dsohap der genade Gods in Christus; wijl het hem een wettisch en eisch schijnt, en een terugvallen in het .verbond der werken. ^.'T: 5V: i: &

Een prediking, die bekeering stelt als voorwaarde, om te komen tot de blijdschap des geloofs, schijnt hem geen Evangelieprediking. Eclhte Evangelieprediking brengt, zoo. komt het hem vooir, niets dan den Christus en de verlossing die in Hem is; en niets dan de omhelzing van den aldus aangeboden Christus is noo'dig, om én tot de blijdschap in God én tot 'bevrijding van de zonde. te geraken. . ^^^f^CJ.;

Hiermee stelt hij aan de orde één der teederste en der gewichtigste vraagstukken van het geloofs-leven, en een dat toch ook telkens in het geestelijke leven terugkeert, .

Voor een behandeling erran in zijn; volle breedte, zóó dat voldoende aandacht geschonken wordt aan alles wat er achler ligt en er verband mee lio-udt, heb ik hier niet de ruimte.

'k Moet me bepalen tot enkele vingerwijzingen; doch die toch misschien voldoende zijn, om 'tnoodige licht te geven.

ijaat me dan beginnen, met N. N. aanstjonds bij Ie vallen in zijn. oordeel, dat een prediking, die de bekeering, als wettischsn eisch, tot voorwaarde stelde voor de gemeensohapi a, an 't heil in Christus, inderdaad geen E v a n g e 1 i e-prediking zou zijn, en het V^erbond der genade op zïj schuiven zou voor 't Verbond der werken.

Dccli 'liij vergete niet: e. dat het Verbond der genade het recht Gods in 't Verbond der werken niet te niet doet, maar integendeel, • als vrucht van zijn vervulling door Christus, tot zijn volle geldigheid doet komen („opdat het reciht dei; wet in ons vervuld zou worden, die niet naar het vleesch wandelen, maar naar den Greest'^', Rom. 8:5); 2e. dat dit recht daarom ook in de prediking des Evangelies gehandhaafd wordt in de roeping tot bekeering. („Ik ben gekomen om te roepen ZO'Udaars tot. bekeering, Lukas 5:32 , , en in zijnen iNfaam gepredikt worde bekeering en vergeving der zonden"; Lucas 24:47j; 3e. dat deze roeping tot bekeering in 't Evangelie het middel is, waardoor de Heilige Geest, de bekeering, die een weldaad is van het Verbond der genade ook metterdaad schenkt aan Gods gekenden („om Israël te geven bek'eei'ing en vergeving der z-onden": and'. 5:31); 4e. dat daarflm deze roeping tot bekeering in 't.Rvangelio nooit ontbreken mag, en een Evangelieprertiking die niet tot bekeering riep, geen Evangelieprediking zou zijn („dat in zijn Naam gepredikt worden bekeering en vergeving der zonden; Luk. 24:47^; 5e. .dat in de O'fde des heils, gelijk de Schrift ons haar doet kennen, de bekeering vóórgaat aan de vergeving der zonden („om hunne oogen te openen, en hen te bekeer en van fle duisternis tot het licht en van de macht des Satans tot God, opdat zij vergeving der zonden ontvangen, en een erfdeel onder de geheiligden door 't. geloof in Mij": and. 26:18; „bekeert u, en een iegelijk van u-worde gedoopt in den naam van. Jezus Christus, to't vergeving van zonden: and. 21:38). 6e. dat in deze orde, de 'heiligheid en de gerechtigheid Gods zich handhaaft in cle betooning zijner genade; 7e. dat die handhaving van Gods gerechtigheid aan zijn begin zich uitstrekt over heel den weg des heils, en daarom bekeering steeds weer is de voorwaarde voor 't smaken van de vreugde des heils (zie Mal. 3; 7: eert weder tüt mij e.u ik zal tot u wederkeeren", en tallooze andere plaatsen waar de belofte van genadebetoon altoos weer wordt geschonken op' cio'nditie van bekeering). i

Als m'n vrager deze dingen heeft inged.aoht zal veel hem duidelijk worden.

Oók, dat het zich niet bekeeren van 'eenige zonde, een geloovige moet versperren den weg — den door God geordineerden en daarom eenigen weg — tot de vreugde des heils.

Of dan de heiligmaking niet zo-owel als de rechtvaardiging in Christus is, en d.aaroim de ^, omhelzing" van Christus door 't geloof niet zoowel de eerste .als de laatste, en daarmee ook de bslce-ering en de overwinning over de zonde ons deelachtig maakt ?

- Zonder twijfel. „Ik ben de wijnstok, en gij zijt de ranken". „Zonder Mij kunt gij niets doen".

„Die in Mij blijft, draagt veel vrucht". Maar wij hebben hierbij te Jjedenken:

Ie. dat zoo we Christus omhelzen en ons toeeigenen zullen, het niet genoeg is, dat onze ziel zicli naar Hem uitstrekt, maar het coJc noodig is, "-dat Christus zich door ons \rinden late en aan ons geve, in den Heiligen Geest. Christus is geen doode schat, dien wij, naar eigen believen nemen of niet nemen kunnen, maar een levende Verlosser, en — die in 't geven .van zioh en zijne weldaden handhaaft Gods ordinantiën en zijn eigen Heiligheid;

- 2e. dat we Christus niet omhelzen en ons toeeigenen kunnen, ja zelfs niet begeeren, dan dooT de genade des Heiligen Geestes, en dat deze-Heilige Geest door alle vasthouden aan een zonde, die Hij ons ontdekte, weerstaan en bedroefd woïdt, en deze onbekeerlijkheid straft met onttrekking van zijn vertroostende genadewerkingen:

3e. dat Christus door ons moet woTden begeerd en omhelsd, niet alleen als onze rechtvaardigmaking, maar ook als de bron onzer heiligmaking en verlossing. Wie Hem zóó niet begeert én aanneemt — die begeert Hem in 't geheel niet;

en eindelijk 4e. dat de genade "der heiligmaking, die ons in Christus geschonken is, niet op werktuigelijke wijze zich omzet in bekeering, maai door ons eigen zielelevon, door ons eigen willen en doorzetten en worstelen heen cle waarachtige bekeering tot vrucht heeft Zoo, dat wij het ten slotte zijn, die ons bekeeren. (Zie de schoone artt. 12, hfdst. III en tV en 4, hfdst. V der Doïdscbe Leerregelen).

Mogen deze opmerkingen m'n vrager van dienst kunnen zijn, en voere de Heere hem in den weg van bekeering, van dagelijkschen strijd en over­ winning tot het licht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 mei 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

Gehoorzaamheid en bijdschap des geloofs.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 mei 1928

De Reformatie | 8 Pagina's