GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over de Vrije Universiteit en Assen.

Getrouw aan mijn gewoonte, om alles, wat van geref. zijde mij inzake de twestie van Assen en de V. U. onder de'oogen komt, door te ge\'en, plaats ik hier een opmerking van ds J. Bootsma in „Westl. Kb.". Ds Bootsma geeft eerst een historische herinnering aan het principieel sifandpunt, dat de Bond van Jongelingsvereenigingen op Geref. standpunt innam, welke bond er voor dankte, de ethische wateren te laten breken door de gereformeerde dijken, zooals dat onherroepelijk gebeurt bij wie dr Geelkerkens volgelingen als goed-gereformeerd in zijn eigen kring laat begaan, en zegt vervolgens:

't Komt mij voor, dat het standpunt van den' Bond zeer zuiver gekozen en gereformeerd is. Immers: „de Bondsvergadering van 1927, te Leeuwarden gehouden, verklaart dat de Bond nooit anders heeft aangenomen dan dat de , , Drie formulieren van Eenigheid moeten worden verstaan als die der officieel erkende Gereformeerde Kerken in Nederland en zooals die door haar worden gehandhaafd".

Hierin is nu geen enkel Latijnsch woord. Deze verklaring is eenvoudig, zoodat ieder ze begrijpen kan, ze is duidelijk, zoodat ieder weten kan wat hij er aan heeft en zij duidt de richting aan in welke men sturen wil.

De Bond wacht er zich voor in confessioneele uitspraken te verklaren, wat alleen de kerken verklaren kunnen en mogen, 't Komt mij voor, dat de Bond hierin veel zuiverder staat dan de Vereeniging voor Hooger Onderwijs. Die geeft zelf een uitspraak, die materieel met die der kerken overeenkomt, maar omdat zij gevaren vreest neemt zij niet het eenvoudige standpunt van den Bond in.

Om het duidelijk te zeggen, de Bond heeft een standpunt gekozen, waardoor zü eigenlijk uit de moeilijk-' heid is niet alleen voor heden, maar ook in de toekomst, terwijl de Vereeniging Toor Hooger Onderwijs wel voor ditmaal geholpen is, maar misschien vroeg of laat weer in de ongelegenheid zit.

Het wordt hoog tijd, dat, waar zulks mogelijk is, het voorbeeld van den Jongelingsbond overal wordt gevolgd. Men lette maar eens op ons onderwijs, uitgebreid lager en middelbaar. Eerst kunnen gereformeerde menschen hun best doen, om de zaak tot stand te brengen, en daarna 'gaan hier en daar enkele in goed vertrouwen op hun gereformeerdheid benoemde bestuursleden of docenten het ethisch pad op, zeggende: gij moogt toezien.

„Een definitie" van „ethisch".

Dr F. V. Gheel Gildemeester schrijft in „Herv. Kb Den Haag" over iemand, die met hem correspondeerde:

Dan wijst hij er op hoe de „Band des Vredes" in de vacature-Vermeer nu ook zoo gaarne Ds Straatsma uit Zandvoort zou zien; en waagt zich ten slotte aan een definitie van „ethisch". Hij zegt daar: „Dit begrip zit voor mij niet in een stomme e, gezangen zingen of geen wet lezen; maar hierin, dal ik in de ethische predikingen steeds hoor een pc'sitieven, practischen levensregel, geschikt voor allen, opbeurend in zijn uitlegging, bemoedigend in zijn vermaning, krachtgevend in zijn vertroosting, onafhankelijk van elk keurslijf."

Ziedaar een definitie van ethisch die er niag wezen, en die menig confessioneel predikant zich gaarne zou toeëigenen, en héél gaarne, als er dat van dat „keurslijf" niet in genoemd werd. Wel be-' dankt, meneer v. d. Poel.

Met genoegen annexeer ik deze „definitie" óók voor het begrip „gereformeerd", en dan mèt dien zin over dat keurslijf erbij. Alleen verzoek ik dan, niet al te veel te vragen naar de definitie van „definitie"; noch in inzenders, noch in mijn geval. Vermoedelijk zullen de roomschen, de lutherschen, en ieder' ander volgen, totdat ieder zegt: „da steh' ich nun, ich armer Tor und bin so klug noch wie zuvor".

De weduwe en de Itoningin.

Ds J. C. RuUmann verrijkt de „Leidsche Kb." met interessante artikelen. Eén ervan spreekt over Mevrouw Groen van Prinsterer:

De eenvoud in haar uiterlijke verschijning was zóó buitengewoon, dat het voor wie haar niet kende, somtijds aanleiding gaf tot komische scènes.

Zoo belde zij eens bij een familie aan; de dienstbode deed open, liet haar zonder meer sta: an, en ging naar binnen, haar aandienende met de woorden: „Mevrouw, daar is de naaister." Toen Mevrouw in de gang ging kijken wie er was, stond daar te wachten: Mevrouw Groen van Prinsterer.

Eens op 'n morgen kwam haar, vóór het vertrek naar de stad, een arme Roomsche weduwe uit Wassenaar begroeten en bedanten. Opgetogen over een klein stukje wollen baai, dat Mevrouw Groen voor haar gereed had gelegd, riep dat eenvondig© vrouwtje uit: „hoe zal ik het u vergelden, wat kan ik voor u doen? ? " Daarop antwoordde Mevrouw Groen: „Nu vrouw, kus mij dan maar!" En diepbewogen viel de arme Roomsche weduwe haar om den hals. Even later ging Mevrouw Groen wandelen op de buitenplaats. Er wordt geluid. Daar was onverwacht Koningin Sophia, om vóór haar vetrek naar Wurtemberg afscheid te nemen. En ook die omhelsde haar. Zoo werd Mevrouw Groen binnen hetzelfde uur door de hoogste en laagste personages gekust.

David, Absalom niet meer beweenend.

In het „Ker'kblad der Geref. kerk van Meppel" schrijft ds Y. K. Vellenga:

Zondag 11 November werd er des avonds over Zondag 19 gepreekt. In het tweede punt van die preek werd "iets gezegd over de verhouding van verkorenen en verlorenen na de wederkomst van Christus. Het was blijkens manuscript het volgende: „

In het oordeel zullen wij - hoe zwaar het ook te denken valt - ons verblijden over het verderf dergenen die Christus' verschijning niet hebben liefgehad, al hebben zij ook vlak naast ons geleefd. David zal daar zijn Absalom niet meer beweenen, maar vervloeken. En het is mogelijk, ja' het is mogelijk - en het zal vaker zoo zijn dan wij denken - dat man en vrouw die hier elkaar beminden, daar elkaar zullen haten, dat moeder en kind, hier op de teederste wijze verbonden, daar elkaar zullen vloeken. Want daar wordt in volle waarheid bevestigd het: ou ik niet haten, die U haten? " Ps. 139:21. i

Deze woorden werden door verschillende hoorders niet goed begrepen. Ooïi was een enkele het .„er niet mee eens". En/ om beiden te verduidelijken dat 't zoo toch wèl n'aar de Schrift is en dat/'theusch niet een te gewaagde speculatie mag heeten, moge ik eene kleine toelichting geven.

Do reden waarom ik over deze dingen sprak was deze dat ik af en toe menschen ontmoette-van wie dierbaren beslist zonder .hoop waren afgestorven. Zij vroegen zich dan af hoe 't straks aan de overzijde zou zijn. Zij hadden miii of meer het verontrustend gevoel, dat de verwerping hunner dierbaren hen ook dan nog zou pijnigen.

Tegenover d i e vrees werd dan gezegd wat gezegd werd Na goed overwegen meende ik 't zelfs in dezen krassen vorm te moeten zeggen. En wel op de^ volgende — niet genoemde, maar toch wel degelijk in acht genomen — gronden:

lo. geeft ons Jezus' rede in Mattheüs 25:31—46 geheel den indriJc dat op den Jongsten dag de rechtvaardigen getuigen zullen zijn van de verw'erping der onrechtvaardigen;

2o. geeft ons 1 Cor, 6:2 te kennen dat deze getuigen niet werkeloos zullen zijn in den dag der dagen, maar dat zij de wereld zullen o o r d e e-len. Dit wordt bevestigd door plaatsen als Matth. 19:28 en Dan. 7:22. De geloovigen zullen deelen in Christus' heerlijkheid en Zijn oordeel zal hun volle instemming hebben.

Hieruit mogen wij dus leeren dat na de opstandingi Christus' meening over den goddelooze ook dia des geloovigen zal zijn. Als God haat hij het kwade. Ja God haat het kwade (Deut. 16:22, Spr. 6:16, Mal. 3:3, e. a. p'.) en bij Hem is geen schaduw van omkeering: ij haat het ook op den jong'sten dag. Hij haat het tot in eeuwigheid. En de vromen die alsdan volkomen door Zijn geest beheerscht zullen zijn, zullen mèt Hem het kwade en den kwade haten. Niet met een zondige haat, die zooveel verkeerde elementen bevat. Maar met een geheiligde afkeer, een lieilige toorn, een heilig gruwen van het booze. En daarom meen ik stellig met het gepredikte 'geen woord te veel gezegd te hebben.

Het inbrengen van bedenkingen tegen den inhoud dezer preekcoupure zou alleen bestaanbaar kunnen zijn met de loochening van deze evidente bijbelsche gedachten: dat de hemel o. m. ook daarom „hemel" is, omdat men er theo-centrisch ziet; dat men er de openbaring van God in de geschiedenis niet „vergeten" is, en dat de, zang „halleluja, hun rook gaat in eeuwigheid op" een lied is zonder uitzonderingen. En het is waarschijnlijk een uiting van een zignswijze, die de eeuwigheid uit den tijd, en Gods liefde uit wat bij ons zoo heet, en het theocentrisch gezicht uit de egocentrische zienswijze, en de genade uit de natuur, en den Geest uit het bloed verklaart. In plaats van omgekeerd. Ook hier heeft de geloovige te bukken Toor wat hem nog niet geopenbaard is in de aanschouwelijkheid, maar des te zekerder reeds wèl geopenbaard is in de profetie.

De rake opmerl< ing.

Prof. Grosheide schrijft in „Noord-Holl. Kbl.":

Onze tijd houdt van rake opmerkingen.

Immers we leven in een nuchteren tijd. De rake opmerking is die, welke door een overdekkend waas heen, de Averkelijldieid treft. Ze doet de mensdhien wakker worden, opschrikken soms; ze doet iets zien, wat tot dusver niet gezien was en geeft een g'anscli anderen kijk op de dingen.

Ook op geestelijk en kerkelijk gebied is de rake opmerking zeer geliefd.

Tientallen van jaren, eeuwen soms, heeft men iets voor waar gehouden, iets gedaan. Plotseling komt een oolijkerd op de gedachte dat dit of dat toch niet in orde is. Hij uit wat hij zag en ja — alle menschen vragen, hoe is het mogelijk, dat we dit 4, 0011 zeer natuurlijke niet eerder hebben gemerkt.

Bladen en tijdschriften staan vol met artikelen', dio eigenlijk niet anders zijn dan de uitwerking van een rake opmerking.

Hebt ge altijd in die meening geleefd, laat haar varen, ziet ge niet, dat dit of dat er in tocli onmogelijk juist kan zijn?

Op kerkelijk gebied doet zich hetzelfde voor. Eea predikant heeft jaren met eere en met zegen een 'gemeente mogen dienen. En op een Zondag is een vreemdeling in de kerk, die op bezoek is bij familie. Dien valt het op, hoe de predikant een eigenaardig gebaar maakt, een woord wat vreemd uitspreekt. Thuis gekomen spreelct hij er van, bootst het met talent na, misschien. En ja, men moet het toestemmen, het is zóó, allen schateren van het lachen.

En dat is nu juist het gevaar van de zoo gewaardeerde rake opmerking.

Er is plaats voor. Immers al het inensehelijke is beperkt, gebrekkig. Jaren lang kan, wat op ziclizelf heel eenvoudig is, niet worden gezien.

In het midden van de vorige eeuw, hadden we een bombastperiode, en toen is onder schoone vormen dikwerf innerlijke leegheid schuil gegaan. Dat zulk een leegheid aan den dag gebracht wordt, is goed. Zoo is de leegheid van de moderne theologie gebleken, • haar gemis aan kracht, de leegheid van de theorieën omtrent de openbare school. We kunnen ons daar slechts over verblijden. Als onze tijd vraagt om waarheid en eerlijkheid, dan is daar veel goeds in, dat ook wij. Gereformeerden, kunnen waardeeren.

Doch het mag niet bij breken blijven. Wat Gereformeerd is, moet steeds Gereformeerd worden, zeker, zoo bouwen we, zoo richten we op naar het Woord Gods, nadat eerst wat zonde bleek, is afgebroken.

Zoo doet het echter de rake opmerking in den regel niet.

Zo ontdekt één zwak punt en tracht, daarmede het • geheel op zijde te schuiven. ' .^^ï^JJwi

Daf is haar groote gevaar.

Door rake opmerkingen worden de grondslagen van het geestelijk en kerkelijk, het staatkundig en ma, atschapp©lijk leven ondermijnd.

Zeker, al het menschelijke is onvolmaakt. Ook. wat w-e liefhebben als kbstbaj-ë geestelijke erfenis van vorige geslachten, ontkomt daaraan niet. Wie echter dat onvolmaaikte harteloos en liefdeloos naar voren breiagt, en dat om daardoor het geheel in verachting te brengen, dóet zeer groot kwaad. Ja', dat is één der zonden van onzen tijd, dat ze ruw breekt, aan wat vorige geslachten met zorg gebouwd hebben, en daardoor heel het gebouw in veler oog van waarde berooft. Zoo hoort men met name het jongere geslacht zich uit de hoogte uitlaten over dit en over dat.

Ouderen hebben oog gegeven voor en'kele fouten, èn nu vindt het geheel geen genade meer. En het gevolg? Dat men stuurloos ronddrijft, de icracht om ongeloofsüieorieën te weerstaan verloren heeft _ en s'traks in leugenprofeten zijn voormannen gaat zien.

Dat is het booze gevolg van menige rake opmerking, dat ze de zegeningen Gods niet meer leeii opmerken, dat ze van zegen berooft. Zoo worden preeken naar beneden geha: ald, zoo-worden in het groot fundamenten weggeslagen.

Daarom, we moeten op onze hoede zijn. Niemand vraagt, dat we wat verkeerd is, eeren of in staiid houden. Maar er wordt in. de eerste plaats teerheid ge-inraagd in het beoordeelen. Ook voorzichtigheid, opdat de verhoudingen niét uit het oog verloren worden en niet om een klein gebrek een groot goed zou worden veracht. Niet breken, maar bouwen is eisch. Bouwen, als het moet in nieuwen stijl, maar bouwen op den onwankelbaren grondslag van 'sHeeren Woord. Waar dat voorop staat en in practijk wordt gebracht, kan ook de rake opmerking geen kwaad.

De raak-lijn gaat den cirkel voorbij; maar waarlijk raak is slechts wat het middelpunt, de kernvraag van een vraagstuk treft. En in het zoeken van dat middelpunt moet men onvermoeid blijven, ook al wordt dat pogen met rake opmerkingen bewerkt.

Over het kerl< begrip bij de Groep-Geelkerken.

Dr H. S. Bouma herinnert nog eens aan de wonderlijke beweringen uit de preeken van ds Smelik (E. L.). die zich van de geref. kerken heeft losgemaakt om de zijde van dr Geelkerken te kiezen. Niet om deze nu wel afgedane zaak op te ratelen, wat ds Bouma trouwens evenmin doet, maar om zijn kerkbegrip te onderzoeken, citeer ik ds Bouma's artikel in „Geref. Kb. Amsterdam-Zuid"; ,

Vóór 'alles zullen 'We hebben te onderzoeken, of we Ds Smelik als rechter kunnen aanvaarden. Treedt hü in deze functie op, dat zal hij in ieder geval blijk moeten geven, de beteekenis van de Kerk, door de Schrift vastgesteld, te kennen en te aanvaarden. Wie een oordeel uitspreekt, moet een maatstaf aanleggen. We kunneii alle respect hebben voor den Rotterdamschen dominé, maar mét zijn particuliere meeningen hebben we niets te maken. Wanneer hij ons beoordeelt, dan

mogen we van hem eischen, dat hij aanlegt den maatstaf, 'dien God heeft gegeven in Zijn Woord.

De eerste vraag die we hebben te stellen is: hoe denkt Ds Smelik over de Kerk?

Op deze vraag is zijn antwoord:

„De Kerk als niet-Röomsche, maar Katholieke Kerk is mijn ideaal. Het is mij 't allerhoogste daar lid van te mogen zijn, een lid van het lichaam van Christus, als een rank ingeplant in den wijnstok. Dë aardsche verschijning van deze Kerk is ten allen tijde uiterst gebrekkig. Het lid-zijn van een Kerk levert op zich zelf niet het minste bewijs, dat men oo'k lid is van de onzichtbare Kerk. Aan de leden van een Kerk moet onophoudelijk de eisch worden gesteld tot persoonhjke bekeering en gemeenschap met Christus".

En, na een persoonlijk woord, volgt dan nog:

„Zij (n.l. de Kerk) geeft ons een kans, een hernieuwde kans, om niets meer of minder te zijn, dan een Kerk van Jezus Christus, een gemeenschap der heiligen. Maar ik verwacht niet, dat zij dit reeds is. Onze Kerk is als een wonderboom, in één nacht geworden, maar ze kan ook in één nacht vergaan. Het is, zooals Johannes het zegt: Wie in Christus' Naam gelooven, heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te w o r d e n. ^) Maar, werpt men tegen, als ze gelooven, zijn ze toch reeds kinderen Gods? Ja, ze zyn het en toch moeten ze het worden. Onze Kerk is een Kerk, d. w. z. zij heeft macht gekregen Kerk Gods te worden. Wordt wat ge zijt, klinkt ook tot haar. Het hangt van ons allen af".

Uit deze woorden blijkt, dat Ds Smelik aan de Kerk zoo goed als geene beteekenis toekent. Voor hem bestaat eigenlijk alleen „de Katholieke Christelijke Kerk". En wanneer hiJ gaat spreken over de zichtbare Kerk, dan heeft hij eigenlijk niets anders te zeggen, dan dat deze „ten allen tijde uiterst gebrekkig is".

Dit laatste is ook ons niet onbekend. Maar de kwestie van de Kerk heeft daar pas het allerlaatste mee te maken.

Precies gelijk staat het met de uitspraken van Ds Smelik. dat het lid-zijn van een Kerk op zich zelf niet het minste bewijs is, dat men ook lid is van de zichtbare Kerk. ^

Wie de Gereformeerde Kerken gaat beoordeelen, moet beginnen met vast te stellen, wat deze Kerken zijn. En dan weet Ds Smelik en moet hij weten, dat er een zeer nauw contact is tusschen de Katholieke Christelijke Kerk en de zichtbare Kerk. Immers van een zichtbare Kerk kan er geen sprake zelfs zijn zonder de onzichtbare Kerk. Eerst moeten we geloovigen zijn, en dan pas kan er de openbaring van hunne eenheid zijn in de gemeenschap van de Kerk. Christus is het, Die Zijne Kerk vergadert, ook naar haar zichtbare zijde. En daarom heeft de Kerk hare groote beteekenis door Hem. Hij werkt in haar door Zijn Geest en Woord En Zijne beloften van genade en heil gelden voor haar en al hare leden. Van het lid-zijn van de Kerk kan daarom gansch iets anders gelegd worden, dan wat Ds Smelik heeft gedaan.

Ds Smelik gaat zonder meer voorbij aan het werk, dat de Heiland in Zijne Kerk op aarde doet. Hij ziet alleen de menschen, die tot de Keik behooren en niet de wondere gemeenschap, die er is tusschen haar en het Hoofd der Kerk en hij heeft voor de leden der Kerk geene andere boodschap, dan die we hebben té brengen aan alle menschen. Want aan welk mensch hebben we niet onophoudelijk den eisch te stellen tot hekeering en gemeenschap m«t Christus?

Het is dan ook geen wonder, dat hy komt tot zijne wonderlijke gedaohtengang over een Kerk, waarvan hij niet verwacht, dat ze dit reeds is, maar dat ze macht heeft gekregen, eene Kerk te worden. Het aangehaalde woord van Johannes heeft geen schijn van bewijs voor deze bewering. De Kerk i s er en dan kan ze zich openbaren. Of ze is er niet en dan wordt alle kerkelijk optreden een zeer onkerkelijk kerkje-spelen

Maar wanneer het zoo staat, dan heeft Ds Smelik geen maatstaf, om ons te beoordeelen. Ik wil gelooven, dat voor iemand, die zoo weinig gezicht heeft, als Ds Smelik bewijst, op het bestaan van Gods Kerk op aarde, onze heele beschouwing en ons gansche optreden afgoderij lijkt te zijn, maar dan moet het hem niet verwonderen, dat we in zijne beschuldiging geen grond vinden.

Die beschuldigt moet ook bewijzen. Wat Ds Smelik moet bewijzen, is, dat door ons de Kerk hooger wordt gesteld, dan deze door de Schrift wordt gesteld. Alleen wanneer dat blijkt, zullen we overtuigd kunnen worden van onze zonde. Voor ons is het de groote vraag, niet of we zondigen in het oog van Ds Smelik, maar of we afgaan van de wegen, die God in Zijn Woord heeft gegeven.

Het vonnis van Ds Smelik is voorloopig zonder grond. Het zijn holle woorden. Ik vrees, dat eene andere beschuldiging heel wat meer recht van bestaan heeft, n.l. dat we lang niet genoeg zijn doorgedrongen in de beteekenis van de Kerk, zooals de Heere ons die heeft bekend gemaakt en dat we veel te weinig genieten van den rijkdom der genade, die in de Kerk ons is geschonken.

Ds Smelik is bezig, om de beteekenis van de Kerk nog verder weg te nemen, dan reeds het geval is. En eer hij weer den stoel van Mozes beklimt, om een oordeel uit te spreken, vrage hij. zich zelven: „Spreek ik het recht en leg ik voor mijn vonnis een juisten maatstaf aan? "

Wanneer al dergelijke geesten maar niet langer beweerden dat ze gereformeerd waren, maar nu eindelijk eens een naam gingen kiezen, en dan een naam, die geen roof is, en niet het gereformeerde wezen ver-. klaren wil los van de gereformeerde erfstukken der belijdenis, dan zou er waarschijnlijk van al dat getwist binnen enkele weken niets meer overblijven, en kon men zich bepalen tot het afbakenen der grenzen en de motiveering daarvan.


1) Ds E. L. Smelik moet nog eens den grondtekst bekijken en dan vervolgens eens aan de exegese ervan Tieginiien. Dit is een tekst misliandeten. K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 december 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 december 1928

De Reformatie | 8 Pagina's