GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Judas en Jezus — In de psychoanalytische litteratuur.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Judas en Jezus — In de psychoanalytische litteratuur.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

In den strijd om „ja" en „neen", en in de worsteling, die de geloovige mensch dezer eeuw te voeren heeft, om zijn recht van „j a" en „n e e n" zeggen, formeel en materieel, vol te houden en te verdedigen, beteekent de botsing tusschen den „bedienaar des goddelijken Woords" ter eener, en den psychoanalyticus ter anderer zijde, een nieuwe phase. Leer bots ie hier tegen leer, zielzorger tegen zielzorger.

Reeds uit de verte valt het oorlogsrumoer op.

De psychoanalyse — wat ziJ is en wil, valt hier niet zoomaar te zeggen. We hebben er trouwens in deze zelfde rubriek al eens over gesproken, en komen daar thans niet op terug. Deze ongetwijfeld haar vlegelperiode thans wel ontwassen beweging op zielkundig gebied verdient om haar machtige litteratuur, haar minutieuse détailstudies, haar ingrijpende resoluties, wel zooveel eerbied, en ontzag, dat men haar beleedigen zou, door in enkele regels te zeggen: dat is nu psycho-analyse. Iets ervan willen we, ter bevestiging van wat vroeger hier werd opgemerkt, in enkele sterk sprekende illustraties laten zien. Verder reikt ditmaal de bedoeling niet. Het is voor ons doel ook niet noodig.

Men kan tegenwoordig in den strijd der geesten spreken van een „ja"-en (of) „neen-probleem", ook, gelijk het den prediker-zielzorger in zijn praktijk raakt. En alleen voorzoover de psychoanalyse daarmee iets heeft uit te staan, en den belijdenden christen, met zijn „ambtsdrager", in de engte drijven wil, valt ze hier onder ons gezichtsveld.

Welnu, zelfs al weet men van de psychoanalyse nóg zoo weinig, zelfs dan valt het reeds op, dat de ja-neenkwestie, en het vraagstuk van: „öf-óf", dan wel „èn-èn", by haar probleemstellingen ten nauwste is betrokken. Het valt reeds op — uit de verte.

Om dat te bewijzen, doe ik enkel maar dit:

Ik neem ter hand een boek van één der voornaamste vertegenwoordigers der psycho-analytische school, Theodor Reik^), een boek, dat pas versohenen is. Willeken r is er dus in de keuze zeker niet. Ik blader voort< 3 alleen maar eens in de luttele (6) advertentiepagina's, die achter in dit zoo maar van de boekentafel weggenomen geschrift zijn opgenomen, ter aankondiging van de werken van denzelfden schrijver. Oppervlakkiger kan het dus ook al niet. Wij blijven dus wèl waarnemers — uitdeverte....

Toch vernemen we duidelijk het oorlogsgeruoht. Want die paar advertentiepagina's — aankondiging plus wat recensiezinnetjes — doen ons het volgende o.m zien:

1. Wat de volksmond „joden-moppen" noemt ^), wordt volgens gelijke methode bestudeerd als het ritueel der godsdiensten"), of de verzoeking van den heiligen Antonius *), of in het algemeen, de religieuze ontwikkeling, en.... het dogma zelf. De psycholoog is van al deze kermissen thuis en heeft het er nergens koud gehad, blijkbaar. En — wat heilig is en profaan, hetgeen met „ja" of „neen" van ouds tegenover elkaar gaat staan, dat valt hier onder één gezichtsveld, en het valt ook samen, het vloeit inéén, het is tenslotte — alles om het even. Van alle kermissen is deze auteur thuis, omdat hij ook in alle k e r k e n in-en uitloopt. Verschil heeft hij tusschen kerk en kermis niet ontdekt; althans geen verschil, dat het wezen zou raken.

2. De spraak maakt hier onmiddellijk openbaar. Men spreekt over „het evangelie van Judas Iskar i o t h", en wil de „figuur" van den „Iskarioter" met evenveel wetenschappelijke zelfverzekerdheid ontleden langs psychoanalyüschen weg (en dan daarmee volstaan''), als men zulks met de „figuur" van Jezus Christus en met de zielen der andere apostelen doet. Evenzoo „behandelt" men het vraagstuk van „Gott und Teufel", alsmede dat van „Der eigene und der fremde Gott". Het heilsfeit is niet alleen volkomen uitgeschakeld hier — dat overkomt ons meer —• en de legende niet alleen ondersteld in het evangelie, — maar een ja-en neensplitsing tusschen God en duivel, tusschen bekeerd en onbekeerd, tusschen Johannes en Judas, wordt b ij voorbaat als dwaasheid verworpen, en belachen.

Ja, welke j a-z e g g e r wordt hier niet met zijn neenzeggenden vijand eerst verzwagerd, en straks synoniem verklaard? Zouden die twee ten aanzien van elkander als tegenstellingen moeten blijven gezien worden, ieder met hun ja en neen? Geen sprake van! Ze zijn slechts „Ichabspaltungen"; ieder van hen is de keerzijde van dezelfde medaille; voor de gedachte hebben zij samen een medaille geslagen, maar de munt is één, gelijk ook de gedachte.

Het dogma? Maar dogma hangt ten nauwste samen met dwangvoorstelling: het dogma moet men leeren zien als een uitdrukking van een compr'omis, dat getroffen wordt, in de menschelijke ziel, tusschen „verdrongen" en „verdringende" voorstellingen; vandaar dan ook, dat „het wonder" het liefste kind is van he* geloof; het geloof houdt van: „èn-èn"; de paradox kan in het geloof niet gemist-worden, noch de antinomie. Dit, wat het dogma betreft.

En de e t h i e k dan, vraagt iemand? De „m o r a a 1"? Maar laat de criminoloog, evengoed als de kinderpsycholoog, de paedagoog, de biechtvader, de zielzorger, wel ter dege bedenken, dat er een algemeen psychologisch verschijnsel bestaat, dat men noemen kan: de gelijkwaardigheid van paarsgewijze optredende, doch aan elkander tegenovergestelde driften"), zoodat b.v., om iets te noemen, schuldbewustzijn altijd een wezenlijke fac-j tor zal zijn in den religieuzen h a a t. „Zou ik niet haten, Heere, die U haten? Tot vijanden zijn ze mij!" — dit mag dan een oudtestamentisch geloovige zeggen, en de kerk mag dan beiyden, dat de man, die zóó spreekt, van den Geest gedreven is; doch Freud en zyn school houden niettemin vol, dat de h a a t tegen de „haters" van den Heere eigeniyk niets anders is dan een zekere vorm van schuldbewustzyn, dat zyn naam echter niet noemen wil; m. a. w. de hater en de gehate zyn beiden., één; en God — nu ja, die is een voorstelling van'^ die beiden. De ver-smelting is hier volkomen; de religie, èn haar psalmen, zyn volkomen weg-gepsychologiseerd. Wie zou hier nog over het „ja" van den één gericht durven oefenen met het „neen" van den ander? Wie durft hier nog grenzen stellen? Freud, die grootmeester, heeft het al lang begrepen: „het z e 1 f-v e r r a a d" dringt den mensch uit alle poriën; en daarom moeten de criminoloog, en de kinderpsycholoog, en de paedagoog, en de biechtvader, en de zielzorger van daareven, wel bedenken, dat er een onbewuste dwangvoorstelling in de ziel van de objecten hunner geestelyke verzorging leeft, die hen in de biecht, in de sohuldbeiydenis, in de boetedoening voor God en menschen noopt, om kwaad te belyden, niet zooals een zondaar voor God dit moet doen volgens den by bel, om n.l. Gods toorn te vreezen, en zyn recht bevend te ontzien, doch om.... de ziel te o n 11 a s t e n, d. w. z. o m ze te bevredigen. Godsdienst is hier zelfdienst. Zelfveroordeeling is zelf-s t r eeling, want: de beiydenis van het kwaad is een soort zwakke herhaling van de boo ze daad door de fantasie. De kreet: „o God, wees my zondaar genadig!" is eigeniyk een lust-kreet; de lust lekt de lippen zeUs daarin nog.... naar de zonde!') Al beseft de mensch het niet, toch is het zoo in zyn duister hart. • " •' •'

* Let wel: dit alles is nu niets anders, dan wat een oppervlakkige kennisneming van 6 advertentiepagina's ieder reeds kan leeren. Het is, dunkt me, al genoeg om te bewyzen, dat in den dwang van deze „logica" „ja" en „neen" niets anders zyn dan dwaasheden, en dat Freud een streep haalt, niet slechts door enkele bladzyden van het journaal van den zielzorger-dominee, zoóals wy hem tot nu toe kenden (de psycholoog, en de paedagoog en de kinderrechter en de medicus van gister en eergister krygen daarby ook hun afstraffing), doch dat hy eveh.; J onbarmhartig een streep haalt door al hun levenswerk, hun leerboeken, hun bybel of contra-bybel.

En dit ie dan nog maar iets Zoekt ge later in die geannonceerde boeken zelf, wat als freudiaansohe wisheid werd aangekondigd, dan is het met alle „poimeniek" — herderiyke zielszorg — van beiydende christenen grondig uit, geiyk ook met hun leer, .... indien n.l. Freud in de hoofdzaak geiyk heeft.

Laat ons twee voorbeelden geven.

Uit het door Reik geschreven hoofdstuk van het „evan-

gelie van Judas Iskarioth" ontleen ik de wijsheid: dat Judas niet de n e e n-z e g g e r is tegenover Christus als j a-zeg ge r; want: Judas' figuur is de aanvulling van de figuur van Christus. De volgelingen van Jezus hebben eerst later begrepen, dat Christus' werk eigenlijk neerkwam op een misdaad tegen den ouden vaderlijken God, den God der eeuwenoude traditie, den God, wiens naam is: Jahwe. Eigenlijk had Jezus verraad gepleegd aan „Jahwe". Deze ontdekking wekte bij de christenen besef van zonde; een zonde, die op rekening van hun vereerden Jezus kwam; d. w. z. dus op hun eigen rekening, want zij hadden Jezus als ideaal gepredikt aan hun geslacht. En — op zijn beurt heeft nu dit schuldbesef, om aan zichzelf te ontkomen, een anderen „ik" van Christus geschapen.... in Judas. Judas en Christus zijn twee gefantaseerde voorstellingen, waarin twee aan elkander tegenovergestelde werkingen van ééne en dezelfde psychische individualiteit gestalte krijgen. De figuur van „Judas" wordt nu belast m? t de verantwoordelijkheid voor die neigingen en „tendenzen", die men in Christus niet langer wilde zien. Dus is het verraad van Judas niets anders dan de weerspiegeling van Jezus' verraad, gepleegd aan .„Jahwe"; het verhaal van de overlevering van Jezus door Judas is eigenlijk een beschrijving van het noodwendig zelfverraad van den Jezus, dien het latere christendom niet meer zien wilde in zijn ware gedaante. Jezus' dood is zoenoffer voor een moord, gepleegd aan Judas. Judas en Jezus — dat zijn slechts twee elkaar aanvullende stukken van een en hetzelfde „i k"; het werk, dat 'hun wordt .toegeschreven, is weerspiegeling van de beide mogelijkheden van de reactie op één en dezelfde daad. In het beeld van Judas heeft „men" gemakshalve geprojecteerd, wat geen geloovige wilde aannemen van zijn.... Verlosser. De d i a-1 o o g tusschen Jezus en , de discipelen („ben ik het, Heere? ") is dan ook eigenlijk een monoloog, een gesprek van Jezus met zichzelf.

Ja, nog zijn we niet klaar.

Niet alleen is het beeld van Judas ontworpen, om de „ongerechtigheden" van Jezus op hèm. Judas, af te wentelen, doch feitelijk moest dat Judas-beeld dienen als zondebol!; óók voor alle andere apostelen. De apostelen zelf zijn immers verkleinde, vermenschelijkte, afbeeldingen van den Heere, „spatere Ichabspaltungen", die de Hem toegeschreven fouten hebben te dragen? En nu moet straks Judas óók voor die apostelen de zondebok zijn. Hü is het volkomen passend pendant van het „1 am Gods, dat de zonden der wereld wegneemt"! Draagt Jezus zonden van anderen? Maar Judas draagt de zonden van Jezus *), voorts zijn ze allen bij elkaar slechts projectiebeelden van kranke, en toch ook daarin weer heel normale zielen....

Wie durft hi«r nog j a en neen zeggen? Vloeken naar d©n éénen, en zegenen naar den anderan kant ? A n a t h e m a's zeggen in naam van het dogma? Wie durft hier nog scheiding maken tusschen religie en waan, dogma en dwangvoorstelling, Christus, van don Geest vervuld, en Judas, in wien de Satan voer? Wie durft hier nog preeken over het principiëele verschil tusschen P & - trus' verloochening en Judas' verraad? Wie rept rondom den katheder van Freud nog van wedergeboorte? Wie heeft de schapen nog in de weide te drijven, hier? Men kam zich, na het lezen van al dit ontstellende nieuws, nog slechts verbazen, dat de auteur uit de geestelijke nalatenschap van Ibsen nog dit naar voren brengt:

„Man weisz, in Gewissensschlummer befangen. Ging er und küszte dem Heiland die Wangen. Sa ward Höü' wis Himmel das ihre gezollt — Doch wie — hatte Judas nun nicht [gewollt? "")

Want men zou zoo zeggen: op het standpunt van Freud moet Judas a 11 ij d willen, en moet de ki'anke, normale kerk-ziel hem alt ij d laten willen. Of ook, als een ander schampert:

„Zwölf Apostel und doch nur ein einziger Judas [daruntar? Würbe der Göttliohe jetzt, zahlte er mindestens [elf; " — 10) •

dan zou men wiUen zeggen: tot het einde toe zullen toch de rollen tassohen de Judassen, en de heilanden, en de apostelen, gelijk worden verdeeld, — als Freud gelijk beeft?

Wil men nóg een voorbeeld, een illustratie?

Lees dan enkel maar, waar het op uitloopt in het opstel over „Die Aequivalenz der Triebgegensatzpaaxo". 11) Voor vervolgers zoowel als vervolgden, voor de beulen niet minder dan voor hun slachtoffers, zoo heet het daar, geldt in gelijke mate de spreuk: zij weten niet, wat z ij doen. Op den b odem, waar de wetenschap op staat, bestaat aanval noch verdediging. Het wetenschappelijk onderzoek beeft te rekenen met een verborgen samenhang, telkens weer; voor dat we> tenschappelijk onderzoek bestaan noch schuldigen, noch onschuldigen. Ook in de' dragers van religieuze 'stroiomingen, het mogen dan enkele personen of volkeren, zijn, ziet het vorschend verstand slechts menschen; dat wil zeggen: armzalige, beperkte, den ondergang gewijde wezens, die slechts in staat zijn, zelf , te lijden en anderen te doen lijden.

Dit is wel de volkomen versmelting van Judas en

Jezus, in naam van de psychoanalytijsohe wijsheid over zielen en zielediepten.

Wo gaan nu maar niet verder.

We gaan niet eens naar tegeiijwerpingein zoeken.

Het zou een klein kunstje zijn, reeds tegen deze enkele passages heel wat in te brengen; al was bet alleen maar het verwijt van exegetisch onverstand. B.v. wanneer in den z.g. „dialoog-monoloog" van daareven de zin: „ben ik het, Heere? " wordt oinvertaald gelaten, hoewel er eigenlijk staat, volgens velen, „ik ben het toch niet. Heer? " Of ook, als de zaligspreking, „zalig zijn ze, die vervolgd worden" wordt „verklaard", als stond er: „zalig voelen, zich, die vervolgd worden" (om maar te komen tot de theorie van de onbewust masochistische zelfbevrediging der menschelijke ziel, welke bevrediging zij 4aa zoekt door het verdragen van haat en nijd.

Maar wat zou het ons geven, hier op détailpunten slaags te worden' met den psycbo-anatyticus?

Het conflict tusschen den antieken zielzorger en dezen groot-instructeur alter zielzorgers, die hen ook allen onder zijn nieuwe tucht doet doorgaan, is principieel in den straksten zin van bet woord.

Wil iemand mijn opmerking van daareven, dat de psychoiamalyse 'baar vlegeljaren te boven kwaiu, soms met schouderophalen voorbijgaan, na lezing van deize enkfile staaltjes van haar „durf", — hij bedenke, dat ook vlegels van beroep „hun" vlegelperiode hebben.

Maar hoe het ook verder met dat alles zij, — dat hier zielzoiger t^gen' zielzorger staat, en dat de strijd öm : en lovei „ja-en-neen" hier op geheel «enige manier zijn wapens kiest en loopgraven maakt, dat zal wel ieder toegevet nu.

Aan dit enkele voorbeeld kan men opnieuw zien, dat de sti'ijd, dien de gelooviga in onzen tijd te voeren heeft, hem voert naai de diepste schachten van de mijn der waarheid. Het gevaar ligt niet in de anititbese, maar in de consequente synthese. De synthese — die is tegenwoordig het sjibboletli van de antithese.


1) 'Dier Schrecben. Wien, Intern. Psychoanalvtisohér Verlag, 1929.

2) Zur Psychoanalyse des jüdiscihen iWJtzes'.

3) Das Ritual, 2e Aufl. v. „P'roblemo des ReKgiomspByeho

4) Flaubert und seine „Versuchung des H. A.".

5) Dogma und Zwangsidee.

6) „Die Aequivalenz der Triebgegensatzpaara",

7) Gestandniszwaug und Strafbedüi-fnis. Allo uitgaven van Intern. Psychoanal. erlag, Wieenen.

8) Th. Reik, Bier eigene und der fremde Gott, 1925, S. 103 tot 106.

9) , a. w. bl. 97.

10) a. w. blz. 106, noot.

11) , a. w. blz. 237.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 oktober 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

Judas en Jezus — In de psychoanalytische litteratuur.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 oktober 1929

De Reformatie | 8 Pagina's