GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

The Forsyte-Cyclus van John Galsworthy

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

The Forsyte-Cyclus van John Galsworthy

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

B.

Wanneer wij nu eerst onze aandacht richten op de formeele eigenschappen van G.'s groote werk, dan valt in de eerste plaats bij zijn schrijfwijze ap, dat zijn techniek geheel op het innerlijke is ingesteld. De taal is voor hem niet in de eerste plaats muziek, klank en vorm, maar uitdrukkingsmiddel voor zijn gedachten. Dit is de ware, en in elk geval de diepzinnigste opvatting. Ze is voor hem voertuig voor de dingen, welke hij wil zeggen. G. is een beschouwende natuur, en laat dat in dit boek sterk uitkomen. Zelfs wanneer hij natuurbeschrijving geeft, is deze toch weer overwegend beschrijving van de stem.ming van de figuur door wie de natuur wordt gezien, en in samenhang daarmee grootendcels beschrijving van zielestemming tegelijlc met de daarin opgewekte gedachten en beschouwingen. Men moet hier nooit aan dorheid denken. Deze is van G. zeer ver. Wel ligt erin opgesloten, dat hij steeds de dingen en de ziel tra, cht te peilen zoo ver mogelijk beneden de oppervlakte. Daardoor is de gedachte hem altijd de eerste. De vorm is daaraan ondergeschikt.

Het boek kenmerkt zich door een groote bezonkenheid en rust, vrucht van des schrijvers grondige wüze van werken en van zijn phüosophischen geest. Voortdurend peinst hij over de 'dieperliggende waarden en waarheden van het leven. Zijn boek staat vol van wat hij daarin heeft gezien. Het lezen wordt op deze manier een hoog geestelijk genoegen. Wat hij geeft zal dan ook het meest worden gezien door hen, die in dezelfde richting zich bewegen als hij. Ds schrijver wordt het beste verstaan, wanneer eigen ontdekkingen en oordeelvellingen bij hem worden teruggevonden, anders zullen verschiilende waardevolle gegevens den lezer voorbijgaan.

Zoo schrijvend eohter wökt G. bij u de bewondering voor zijn scherpzinnigen geest als vanzelf, want zijn meesterschap over de taal blijkt zonneklaar, en hij weet classielke uitdrukking te geven aan de dingen welke hij te zeggen heeft. Scherp en helder komen ze voor u te staan. Er zijn heel wat „treffers" in zijn boek te vinden. Vele verschijnselen van het tegenwoordig leven vooral komen hier tot de meest juiste vormgeving.

In verband hiermede ditingt zich nu de vergelijking inet Dickens op. Er is een kenmerkend verschil tussohen de beide groote mannen. Bij wat zij gemeen hebben: dat beiden op een-afstand van hun object gaan staan, hun figuren zóó geestelijk hebben verwerkt, dat ze zonder passie u de gebeurtenissen toonen en 'hun personen teekenen, benaderen zij dit toch van verschillende kanten. Bij Dickens beweegt zich alles. Hij laat in het uiterlijke zich de ziel steeds wisselend weerspiegelen. Zijn tooneelen zijn tooneelen van gebaren, grimassen, wondere gezichten en grappige situaties. Het is poppenspel en zijn figuren zijn marionetten.

Bij G. echter overweegt de meditatie. Hij voert rechtstreeks naar het inwendige. Hij laat zijn personen meer denken dan handelen. Daarnaast geeft hij van hen (en daarin zoekt hij zijn kracht) een enkele typeering, die overweegt, terwijl ze daarmee steriotiep terugkeeren. Zijn menschen zijn karakterpoppen, met enkele typeerende eigenschappen.

Soames, de hoofdpersoon, heeft steeds een sniff'^), en zijn neus staat opgetrokken naar één kant.

'Swithin ziet ge steeds weer: groot, bulky ^). He has a „chest""); zoo verklaart hij het zelf. Old-Jolyon heeft een „chin"'), het merkteeken van zijn geweldige wilskracht. Fleur is: sUm'^), eager"), with') clearglancing hazel eyes, darklashed wliite lids. Michael is de jonge man met bet onregelmatige sympathieke gezicht en groote ooren, die hij. kan „prick"')! Zoo gaat het door. Deze typeering stelt hooge eischen aan intellect en liefde van den schrijver beide. Want het is niet gemakkelijk, het typeerende van de menschen altijd te vinden. Het is het privilege van hen, die de ware levenswijsheid in zelfverloochening hebben gevonden. Hier moet zeer zeker eerst die passielooze, dat is onbevooroordeelde beschouwing veroverd zijn, waardoor aan de figuren recht wedervaart, en ze niet worden gezet op een plaats, waar ze niet mogen staan. Aan Galsworthy de groote eer, dat hij dit kan. Een bewijs van zijn in alle opzichten aan ware mensch elijkheid zoo rijke persoonlijkheid.

Een opmerkelijke eigenschap van G. is ook, en deze moet scherp in het oog worden gevat, wil men zijn bedoeUng kunnen vinden en wegen, dat hij een sohrijf-wijze volgt, die wij een indirecte zouden kunnen noemen. Zijn techniek is er een, die haar kracht zoekt in secundaire beschrijving. Dit wil zeggen, dat bijna steeds alle figuren voor ons worden beschreven, zooals ze gezien worden door de oogen van anderen. Het spreekt vanzelf, dat men daarvan ook bij andere schrijvers voorbeelden viurdt. Maar bij onzen auteur is het hoofdzaak. Hij baseert er zijn geheele kunst op. Zelfs met zijn hoofdpersoon, Soames, is dat voortdurend het geval. Anderen spreken over hem en typeeren hem, soms met een enkele karakteristieke uiting. G. bereikt daardoor, dat zijn boek een eenheid vormt, die niet kan worden uit elkaar gehaald. AUe personen komen op deze mamer in relatie tot elkaar te staan. Heel de cyclus wordt zoo in elkaar gevlochten, terwijl ongezocht en meesterlijk de gelegenheid wordt geschapen om des schrijvers wijsgeerlige opmerkingen in te lasschen. Hij weet zoodoende zijn levensbeschouwing door heel het boek heen te weven, en schépt zich de gelegenheid om te zeggen wat hü wil. Meermalen is hij hier duidelijk in technisch opzicht de meerdere van menigeen, zelfs b.v. van een Tolstoi.

Voor den lezer wordt echter daardoor het vinden van de ideeën van den schrijver moeilijker. Gij kunt hem pas kennen, wanneer ge hebt ontdekt wat de figuren waard zijn in G.'s oog. Dan eerst kan hun oordeel over anderen worden getaxeerd en vindt ge waar G.'s oordeel ligt. Daartoe moeten zijn personen beurtelings uw gids zijn. G. heeft een goed verstaander noodig, maar hij vraagt dat dan ook welbewust. Hij wil uw eigen gedachten aan het werk zetten. Hij wil begrepen worden. Wie zich daar evenwel toe zet, zal slagen. En dan merken we 'hier te doen te hebben met een goede, sterke en veelszins behoudende geest.

Galsworthy is voorts een vijand van al het dik opgelegde en melodramatische. Hij haat vertoon en rhetorica, ook de goedkoope effecten. Daarom verwondert het even, als aan het einde van Swan Song hij in het huis van Soames brand laat ontstaan. Een oogenblik denkt ga dan: zou hij toch niet 'hebben kunnen nalaten om zijn boek met het slingeren van een handgranaat te doen eindigen? Al spoedig geeft hij ook dit weer die wendiing, die echt Galsworthy is. Het is hem niet om het verbranden van het huis te doen en een daarbij behoorend effect, maar om de heldenmoed van Soames te laten uiUcomen, zooals hij alleen, tot het komen van de brandweer, het vuur bestrijdt in zijn kostbare schilderijen-verzameling, met behulp van bluschapparaten. Het huis wordt echter gered. Het is of de schrijver zeggen wil: deze goedkoope explosies heb ik niet noodig. Het is mij' niet om de ontknooping, maar om de ïfiel van den mensch te doen.

In het doorgronden van die menschenziel is G. dan ook een meester. Prachtig uitgewogen 'zijn zijn beschouwingen daarover, en hij is eerlijk en gevoelig in het aangeven van wat daar leeft. Opmerkelijke dingen zegt hij veel. B.v. wanneer Michael en zijn vader nadenken over de imposante persoon van een „Squire", die 'zij zoo juist bezocht hebben, en als zij zoeken naar het geheim van den invloed, die hij nog altijd heeft, laat hij den ouden Mont zeggen: Weet je wat het is? Hij denkt EOOals Engeland in werkelijkheid denkt, en niet Zooals het denkt dat het denkt. „Bij Jupitor", zegt Michael dan, „dat kon de ware diagnose wel eens zijn!"

Ook dit: er is een tijd, dat Fleur, jaloersch op de iselfstandige belangenspheer van haar man, waaïin hij ihaar niet genoeg laat deelen, ook dezeMe taktiek gaat volgen om haar eigen zaken erop na te houden. Maar er ontstaat een situatie, waarvan ze hem eigenlijk toch wel op de hoogte zou willen brengen. Maar ze doet het niet,

ea haar gedachtegang daarbij is: wat akelig, dat ze het niet aan Michael kón vertellen, want ze was er nog niet weer mee begonnen om hem alles te zeggen. Heerlijk is 'dat w a n i. 't Is of G. zegt: streep u dat even aan, dan kunt u het onthouden. Ik vermoed dan ook, dat menige dame, als ze van Galsworthy leest, zal denken (ook al !aat ze niets merken): 'Schrildcelijk, hoe wij er Tan binnen uitzien schijnt deze man tamelijk goed te weten! En ge kunt daar gerust op antwoorden, met de moderne menschen uit dit boek: Yes, awfully good!

' En dit alles verhaalt hij ons met die gedempte aanslag, waar hij het geheim van bezit. Het is evenwol een aanslag, die voor hem die hooren kan, vol is van gevoel en leven.

Zoo komen wij tot de meer materieele eigenschappen van het werk.

Nu heeft het geheele verhaal, zooals het thans compleet voor ons lig^t, deze hoofdstrekking, dat het tijdapiegel wezen wil. Onze tijd te signaleeren in zijn eigenaardigheden, den gang en de tendenzen van het moderne leven te laten men, die voor ons te peilen. Daartoe gaat G. al over in het derde deel. Hij laat dat spelen in 1920. iDus reeds de na-oorlogsohe tijd. Terwijl hij van het !begin afaan de overgang naar dien tijd heen ons doet meeleven, door te 'beschrijven, hoe in de veiHge, soliede, berekenende Porsyte-wereld vreemde elementen inkomen, voorboden van de fin-de-siècle-metamorphoae. *"). De onberekenbaarheid van Irene. De vrijbuitergeest van Bosinney. De artistieke levensopvatting van de overigens stijlvolle Young-Jolyon. Er gaat een böse Abnung ^') door de oude familie, wanneer zij ondanks aichzelf gaan merken, dat zekerheid en betrouwbaarheid op allerlei gebied gaat verdwijnen en dat er nadert •en toenemend los worden van menschen en van de samenleving. Ook kondigt zich reeds aan een toenemen van geestelijke armoede.

Maar daartegenover staan toch de beide eerste deeten, vooral het eerste deel, op ^zichzelf. Eenigermate althans. Geen wonder, want het is veel eerder geschreven dan de andere, terwijl G. toen nog niet de gedachte had, dat het tot een zoo grootsche cyclus zou uitgroeien.

In het eerste deel wordt heel scherp gesteld het probleem van den bezitsmensoh. Als dat begint, het weg-Tallen van bezit en de onzekerheid komt, dan is Soames de man, die het bezitsinstinct (possessive-instinct) vertegenwoordigt. Hij wil het bezit nemen, ook waar het zich niet geeft. Irene, Soames' vrouw, is per vergissing met hem getrouwd. Zij wil vrij zijn. Zij is een meer symbollisobe, dan wezenlijke figuur. Zij representeert de idee der schoonheid. En 'Schoonheid oefent volgens G. op leder mensch haar attractie uit, zelfs op het meest foerökenende Gijferhoofd. En nu wil Soames haar bezitten, met hetzelfde instinct, als waarmee hij zijn finansiën beheert en zijn schilderijen verzamelt.

Tegelijk echter is Soames de 'belichaming van het unamiable zijn. (Het onbeminnelijk zijn). Niemand kan hem liefhebben zooals dat eigenlijk moet. Hij stoot af.

Nu schuilt hier een fout in G.'s boek, die wij duidelijk moeten zien. Hij stelt het eigendomsprobleem. Doch de man, 'die den eigendom verdedi'gt is tegelijk oübeminnelijk. De overweging „dat Irene toch z ij n eigen vrouw is", komt van den kant van iemand, door G. voortdurend geteekend als onsympathiek. Daardoor verschijnt ook het eigendomsrecht in een onsympathieik licht. 'G. hekelt in S. dat possessive-instinct. Het komt tenslotte zoover, dat de wil van S., om Irene te 'behouden als zijn vrouw nagenoeg op één lijn wordt gesteld met het imperialisme, waarmede Engeland in den Boerenoorlog die volken aan zich wilde blijven onderwerpen, hoewel ze streden voor hun rechtmatige vrijheid. Het is er maar even, maar het is er dan toch! G. borduurt hiermede op bet stramien, door hemzelf aangegeven: het possessive-instinct staat nooi't stil. Het gaat hoe langer hoe verder.

Later vinden wij bij hem nog de uitspraak, dat alle wil om te bezitten eigenlijk egoisme 'is. Eigenliefde.

Dit is niet waar. Wel geldt het van begeerigheid en gierigheid. Maar niet van de 'liefde tot het eigen bezit. De wensch om te bezitten, en het bezit te verdedigen en te genieten, is geen eigenliefde in den 'zin van egoïsme. Maar het is expansie van het eigen-zelf, uitbreidin'g, ontwikkeling. Het is een uitgroeien van het ik tot het object, tot het beleven van zielekrachten, waar het ik op is aangelegd, en om welker beleving het met recht mag vragen. Met name geldt dit waar Soames Irene wil behouden voor zich. Want al 'heeft hij fouten in zijn liefde tot haar, hij heeft haar lief. En wat nog meer zegt: hij verdedigt zijn rechten.

G. heeft dan ook geen oog gehad voor het belang van Bijbeluitspraten als die, waarin nadruk op het eigendom wordt gelegd. Eigen huis, eigen kinderen, eigen man, eigen vrouw, eigen hand en eigen werk. En tegenover de zeer betrekkelijke zielkundige diepte door hem in zijn uitspraak gelegd, 'dat eigendom „amour propre" (eigenUefde) is, staat de veel diepere psychologie van den Bijbel, welke zegt: Die zijn eigene vrouw liefheeft, die 'heeft zichzelven lief. Dat wil naar de zflelkundige kant dit zeggen: dat, voorzoover hier van eigenliefde sprake is, het is een liefde, die door het object heen, tot zichzelf gelouterd en verrijkt terugkeert.

We hebben hier dus te 'doen met een verregaande fout in de probleemstelling van het eerste (en tweede) deel. Dat is alleen m'ogelijk, doordat G. het goddelijk gebod niet gepeild heeft en dus niet eert. Een Christen is hij dan ook niet.

Gelukkig, dat nu die eerste opzet tot een cyclus is uitgegroeid. Want een vervolg was G. schuldig, zoowel aan de figuur van S. als aan zijn probleemstelling. Hij heeft dat gevoeld, mede door de critiek van anderen. Later, wanneer bij Fleur (S.' dochter) dezelfde vrijheidsdrang tijdens haar huwelijk ontwaakt, als bij Irene vroeger, treedt S. op als de stille, sym'pathieke, zorgvoUe wachter bij haar huwelijk en baar zielsrust. Dan staat hij vóór ons, niet als gedreven door een possessive-instinct van een of andere soort, maar als de beschermer van het goede en de betrouwbaarheid in een losgewrikte wereld. Dan laat G. hem recht wedervaren, en zegt hij, al is het met 'de hem eigen ironie, dat, wanneer Soames de kamer uitgaat, de mensehen het gevoel hebben, dat een stukje veihgheid en zekerheid ben gaat verlaten. G. tegenover S. wijzigt zich kennelijk, hoewel hij het bewonderenswaardig weet te maskeeren.

Hoe komt dit? Omdat G. in den loop van het ontstaan van dezen cyclus ten opzichte van zijn eigen figuren een ontwikkeling heeft doorgemaakt. In bet Viotoriaansohe tijdperk gedacht zag hij het bezitsinstinct, de welgedaanheid van de Forsyte's als geborneerd en hatelijk. In de na-oorlogsche periode, als door, of parallel met 'den oorlog, de ideeën van de menschen zijn veranderd en losser geworden, gaat hij de vasthoudendheid en het rationeele van een Soames laten zien in een sympathiek licht. Hij leert door de tegenstelling en de ontwikkeling der dingen de waarde ervan zien. Dan komen de verhoudingen voor hem recht te staan, en hij demonstreert aan deze figuur de omzetting van zijn eigen ideeën. Als de onbetrouwbaarheid toeneemt bij dienstbaren, in de sport, het bankwezen, de politiek, de kunstwereld, krijgt 'de persoon van Soames wat hem toekomt en de waarheid eveneens. Laat G. blij wezen de gelegenheid te bobben gehad tot die voltooiing. Anders zou zijn söhrijverserfenis op dit punt een groote schuld zijn geweest. Hij' heeft deze nu kunnen afdoen. Maar daarom mag het begin van dezen roman nooit worden losgemaakt van het vervolg en 'het slot. Het probleem hier aangeraakt, is 'hèt probleem van het geheele boek. Het moet alles worden bezien in het licht van wat zooeven is 'gezegd.

(Wordt vervolgd.)


1) ZiJn neus staat alsof Iiij snuift.

2) Plomp.

3) Bireedo borst,

4) Kin.

5) Plank

6) Kwiet, de gedachte van gulzig of b^eerig tegenorer het leven ligt er echter ook in.

7) Met heldere, hazelnooütleurige pogen, en vyitte oogledea met donkere wimpers.

8) Spitsen.

9) Hoogdravendheid.

10) Bedoeld is: gedaanteverwisseling, die het menschelijk leven ondergaat, wanneer 'eem periode teca einde loopt, zich heeft uitgeleefd, en ean nieuwe orde der dingen moet gaan groeien.

11) Een huivering, somber rooigevoel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 november 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

The Forsyte-Cyclus van John Galsworthy

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 november 1929

De Reformatie | 8 Pagina's