GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het rapport over den uitbouw der Belijdenis.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het rapport over den uitbouw der Belijdenis.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

TWEEDE DEEL.

Na de algemeene heschouwingen in het eerste deel van dit Rapport, komt in dit tweede deel de praktische uitvoerbaarheid aan de orde. De vraag naar behoefte en wenschelijkheid moet worden gevolgd door die naar mogelijkheid en verwerkelijking.

Staat het eenmaal voor de overtuiging onzer kerken vast, dat het tot nieuw belijden, zij het voorshands alleen in betrekking tot de Heilige Schrift, moet komen, weegt haar 'dit als een roeping van Christus, den Koning der Kerk, dan mogen zij zich van het volbrengen niet licht afmaken. Zij zouden zoozeer van haar onmacht doordrongen, er zich zóó van bewust moeten zijn, dat God haar de mannen voor dit werk onthield, dat zij er voor Gods aangezicht openlijk over treurden. Maar dan zouden zij ook als met eenparige stem Hem, die de Bron is van alle wijsheid, hebben aan te loopen, opdat Hij aan dien vervallen toestand een einde maakte en haar de krachten verwekte om aan haar roeping te beantwoorden. Maar nooit mag de roeping die van Boven is, beantwoord worden met een lijdelijkheid, die van beneden is. Eerst zouden de kerken in plaats van allerlei bespiegelingen over de ongunst der tijden en haar onvermogen in het publiek belijden te houden, alle pogingen in het werk moeten stellen. Wanneer dat zou zjjn geschied en elke poging finaal zou zijn mislukt, zouden zij voor den Heere mogen verschijnen met de bede, dat Hij over haar opwake. Doch een lichtvaardig „wij kunnen 'niet" druischt geheel in tegen de Schrift en het voorbeeld onzer Gereformeerde vaderen. De beklemmende vraag of Uw Deputatie zich tot zulk een gewichtigen arbeid wel in staat acht, blijve dus uitgeschakeld.

Daarbij komt, dat de omstandigheden tot nieuwe dogmavorming inzake de leer der Heilige Schrift voor onze kerken niet zoo ongunstig zijn als men soms schijnt te meenen. Op drieërlei zij hier gewezen.

V'ooreerst, al mag met Harnack en anderen het dogma niet als een product der theologie worden beschouwd, toch kan de theologie en mei; name de dogmatiek bij de vaststelling ervan voorname diensten bewijzen. Nu heeft het Gode behaagd ons in de vorige en deze eeuw godzalige, getrouwe en geleerde mannen te schenken, die onder de vele waarheden vooral die der Heilige Schrift trachtten te belichten. De tegenwerping, dat de leer aangaande de Heilige Schrift nog niet af is, snijdt geen hout. Met dezelfde tegenwerping zal men altijd de dogmavorming kunnen tegenhouden. Want. nooit raken Kerk en Theologie over de waarheden Gods en met name die der Schrift, uitgedacht. Het zoU echter grove ondankbaarheid zijn niet te erkennen, dat wat de dogmatische arbeid voor de ontwikkeling van de leerstukken der Schrift heeft geleverd, een rijken schat vertegenwoordigt, die bij de uitbreiding van het dogma der Schrift uitnemend te stade komt. En eerlijkheidshalve moet het toegegeven, dat de Kerk menigmaal tot dogmavorming is overgegaan zonder over zulk een omvangrijken arbeid te beschikken.

Voorts, al kan niet worden staande gehouden, dat een dogma altijd uit nood wordt geboren, zao kan niet worden ontkend, dat onze Kerken ten aanzien van de leer der Schrift in nood verkeeren. Toen zij nog zuchtten onder het juk der synodale hiërarchie.

^hadden zij binnen den kring dier organisatie tegen dwalingen op dat punt der belijdenis een vaak bangen strijd te voeren. Dit was reeds het geval vóór 1834, in sterker mate nog vóór 1886. Als Kerken konden zij niet spreken, zij moesten dit overlaten aan de personen of groepen van belijders. Nu zij zijn vrijgemaakt, is de dwaling te dezer zake niet verzwakt, maar versterkt. Bovendien worden zij van alle kanten aangevochten. Zij komen met het minst om haar Schriftbeschouwing onder de Kerken van Gereformeerden oorsprong hoe langer hoe meer vereenzaamd te staan. Aan haar wordt een hangen aan de letter en een miskennen van den Geest verweten. Indien het Woord Gods onzen Kerken inderdaad dierbaar is, kunnen zij daaronder niet onaandoenlijk blijven, mogen zij er zich niet mee tevreden stellen, dat de Gereformeerde theologie de verdediging voert, maar moeten zij ook zelf de stem verheffen. Een hond blaft, zei Calvijn, xvanneer zijn meester geslagen wordt. En zouden dan onze. Kerken zich niet uit alle macht moeten verweren en alle middelen moeten te baat nemen, waar God in Zijn Woord op zoo drieste wijze wordt onteerd? Het mag geëischt, dat het onzen kerken onder die bestrijding zóó benauwd wordt, dat haar geloofsbelijdenis inzake de Schrift als een Ireet uit diepen nood wordt geslaakt.

Eindelijk mag de bedoelde dogmavorming niet aan een volgende generatie worden overgelaten. De geschiedenis, ook van de Gereformeerde Kerken, leert, dat de geslachten, naarmate zij verder van een herleving des geloots staan, in zuiverheid van belijden afnemen. En al gelooven wij, dat God machtig is om de geschiedenis ditmaal anders te schrijven, al hopen en bidden wij, dat de komende geslachten onder ons in trouw aan de belijdenis nopens de Schrift voor de vorige niet zullen onderdoen, waarborg, dat de historie zich niet zal herhalen, bezitten we niet. Wel betreuren we het, dat andere kerken in ons vaderland niet met ons samenwerken, maar toch zou het onverantwoordelijk zijn de dogmavorming in deze nog langer uit te stellen.

Alle faktoren om wat wenschelijk wordt geacht ook practisch tot uitvoering te brengen, zijn ^zoo thans aanwezig. En mocht onverhoopt het resultaat van den arbeid Uwer Deputaten door de Siynode niet geschikt worden geoordeeld om als officiëele belijdenis te worden vastgesteld, zoo zou Uw vergadering deze zaak om die reden niet mogen laten rusten, maar naar andere mannen dienen om te zien. die het werk van Uw Deputaten verbeteren.

Deputatrai hebben zich ook bij de praktisch© uitvoering - strikt aan de opdracht der Synode van Groningen gehouden. Van hen wordt niet gevraagd de geldende belijdenisschriften op het leerstuk der Schrift te herzien. Ook niet om een belijdenis op te stellen, welke inzonderheid de artikelen der Gonfessio Beigica zouden vervangen. Hun last hield in óf uitbreiding der belijdenisschriften, óf nadere uiteenzetting. Dat stelt den eisch, dat een eventueel nieuw symbool zich zoo nauw mogelijk laiy de bestaande belijdenisschriften zal aansluiten en niet in bloote herhaling zal vervallen van wat daarin reeds met genoegzame helderheid wordt beleden. Uw deputaten hebben zich dit bij de volvoering van hun mandaat gedurig voor oogen gesteld. Daarom is in de door hen aan te bieden proeve niet heel de leer der Schrift, inzoover die voor de vaststelling van een dogma in aanmerking komt, overgenomen. Natuurlijk was voor het logisch verband niet elke herhaling te vermijden. Maar deze werd tot een enkele uitdrukking of een enkele zinsnede beperkt. Overigens hebben Uw Deputaten er zich rekenschap van gegeven, wal naar hun inzicht geen uitbreiding of nadere uiteenzetting behoeft en wat wel.

Wat nu het eerste betreft, onder de punten, waarop uitbreiding of nadere uiteenzetting niet bepaald noodzakelijk we'fd geacht, zijn te noemen:

a. de lijst der Kanonieke boeken;

b. de leer van het getuigenis des Heiligen Geestes in verband met de Schrift;

c. het onderscheid tusschen de Kanonieke en Apocriefe boeken;

d. de volkomenheid der Heilige Schrift;

e. de noodzakelijkheid der Heilige Schrift,

Een opsomming der 'Kanonieke boeken wordt gegeven in art. 4 der Nederlandsche Geloofsbelijdenis. Bij een eventueele herziening onzer confessie zou stellig overwogen moeten worden oï de vermelding „genaamd Paralipomenon" thans nog wel zin heeft, of „het eerste van Ezra", niet diende vervangen te worden door „Ezra" en eenige andere vraagstukken. Wel zou misschien als uitbreiding kunnen worden beschouwd, dat de Klaagliederen, welke in de Nederlandsche redaktie zijn vergeten, en het boek Hab'akuk, dat in de Nederlandsche uitgave van 1619 blijkbaar bij vergissing wegviel, alsnog uitdrukkelijk worden genoemd. Toch zou dit een verandering in den tekst der Geloofsbelijdenis zelf beteekenen en op revisie neerkomen en dit ligt — gelijk gezegd — niet in de opdracht aan Uw Deputaten verstrekt.

De leer van het getuigenis des Heiligen Geestes in verband met de Heilige Schrift is nog te zeer voorwerp van dogmatisch onderzoek, en de ontwikkeling ervan nog te weinig gemeengoed der kerken geworden, dan dat er aan kan worden gedacht iets toe te voegen aan wat in art. 5 van onze Confessie dienaangaande wordt beleden.

Het onderscheid tusschen de Kanonieke en Apocriefe boeken wordt in art. 6 der Nederlandsche Geloofsbelijdenis voldoeride aangewezen.

Evenzoo behoeft' aan de leer van 'de volkomenheid der Heilige Schrift, gelijk die in artikel 7 van onze Confessie wordt beschreven, niets te worden toegevoegd.

Een artikel op te stellen over de noodzakelijkheid der Heilige Schrift, zou'den schijn wekken de dogmatiek in belijdenis te willen omzetten. De noodzakelijkheid blijkt voldoende èn uit onze Confessie èn uit onderstaande Rroeve.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 april 1930

De Reformatie | 10 Pagina's

Het rapport over den uitbouw der Belijdenis.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 april 1930

De Reformatie | 10 Pagina's