GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof. Haitjema, in het buitenland infonnaties gevend over Nederland.

Dr L. V. d. Zanden schrijft in „Gron. Kerlcbode" over de jongste uitlatingen van Prof. Haitjema in „Zwischen den Zeiten", het orgaan der Barthiaansche richting. Via andere bladen neemt Dr v. d. Zanden volgend overzicht van de uitlatingen van Prof. Haitjema over:

De laatste aflevering van „Zwischen-den Zeiten", het tijdschrift der Zwitsersche theologen, bevat o.m. een artikel van Prof. Dr Th. L. Haitjema over „Abra­ ham Kuyper en de theologie van het Hollandsche Neo-Calvinisme". Schrijver behandelt o.a., meldt het „H.bld.", Kuyper's leer van de wedergeboorte. Hierbij gebruikt hij gaarne het beeld van het enten. De geënte appelboom draagt beslist andere vruchten dan de wilde boom. Zoo is de wedergeborene ook principieel anders geworden dan de andere menschen.

Misschien komt dit eerst jaren later bij hem tot bewustzijn, na wezenlijke aanraking met het Woord Gods, waarbij dan het geloof doorbreekt. De persoonlijke „psychische" wedergeboorte geschiedt zonder het Woord Gods, — de Geest waait, waarheen Hij wil. Woord en Openbaringsgetuigenis, hebben met het bewustzijn te doen, niet primair met het zijn des menschen. Deze leer van de wedergeboorte — aldus schrijver — kan haar oorsprong niet vinden bij Calvijn, die geen niet door het Woord tot stand gekomene regeneratie kent. Deze leer gaat veeleer terug op de Dordtsche theologie van de 17e eeuw, die met zekere restricties het individualisme der wedergeboren enkelingen leerde en de genade der wedergeboorte gedeeltelijk als „instroomende genade" van den Heiligen Geest opvatte. Bij dit accent op directe geestesinwerking in 'smenschen innerlijk komt de bemiddeling van het Woord bij allen heilsarbeid Gods te kort. Het was niet meer noodzakelijk door gelooven alleen zalig te worden. Inplaats van het solafide sprak Kuyper van een „potentieel bezitten van het nieuwe leven in 't diepste wezen van 's-menschen persoonlijkheid."

Volgens schrijver kon Kuyper geen gereformeerde Schrifttheoloog zijn, da^r hij een palingenesie-theoloog was. Geest en Woord stonden bij hem niet langer in dezelfde onlosmakelijke verbinding tot elkander, zooals Luther en Calvijn daarover steeds spraken. Voor Kuyper had de wezenlijke heilswerking Gods plaats zonder het Woord.

Schrijver merkt op, dat ook Kuyper's Schriftbeschouwing teruggaat op de theologie van de 17e eeuw. De oorsprong daarvan is meer te vinden in Voetius' geschriften waar deze de onderscheiding tusschen „auctoritas normativa" en „auctoritas historica" reeds liet gelden, dan in Calvijns Institutie en commentaren. Schrijver geeft toe, dat de leerlingen onder de Neo-Calvinisten veel verder gegaan zijn dan de meester wilde.

De jongste ontwikkeling van het Schriftgeloof in de vrije (Geref.) kerken in Nederland zou Kuyper zeker afgekeurd hebben. Hij was een gezworen vijand van alle scholastiek. Hij wist nog, dat de Bijbel als „het boek der Palingenesie", maar niet als handboek voor allerlei wereldbeschouwingprincipes kon worden gebruikt.

En toch heeft Kuyper's, ook door zijn leerlingen zoo zeer gewaardeerde theorie van de „organische" schriftinspiratie, niet kunnen verhinderen, dat de latere generatie's van Neo-Calvinisten Gods waarheid in 'teerste bijbelboek eerst dan zeker achtten, wanneer een synode o.a. besloot, dat de boomen in het Paradijs „zintuigelij k-waarneembare hoornen" geweest zouden zijn!

Tot zoover Dr Haitjema.

Hierop antwoordt dan Dr L. v. d. Zanden zijnerzijds:

Het is hier niet de plaats, om deze beschouwingen van Prof. H. grondig te controleeren en te beoordeelen, maar toch wil 'ker iets van zeggen. Die laatste opmerking over de synode van Assen is natuurlijk een insinuatie. De Geref. kerken achten niet iets zeker, omdat een synode het zegt, maar de synode zegt het, omdat de Geref. kerken het zeker achten. Prof. H. weet dit zelf ook wel. Prof. H. is, in navolging van Barth, zelf geneigd tot een zeker dualisme tusschen het Woord des Geestes en de woorden der Bijbelschrijvers. Daarom wijst hij de organische inspiratieleer af, die volgens hem de menschelijke zijde van de' Heilige Schrift niet tot haar recht doet komen. Hij is van oordeel, dat wij vooralsnog het Schriftprobleem als probleem moeten blijven aanvaarden. Hij ziet dus zelf geen oplossing, maar in ieder geval verwerpt hij de woordelijke inspiratie der Heilige Schrift. Zijn eigenaardig dualistisch uitgangspunt komt ook uit in zijn beschouwing van de wedergeboorte. Hij heeft niet alleen bezwaar tegen de opvatting van Dr Kuyper, wiens beeld van het enten slechts een beeld is, maar tegen elke opvatting van de Wedergeboorte als een principiëele verandering van het hart door Christus' Geest. Hij legt allen nadruk op het geloof.

Hoe kunnen wij echter gelooven, als we niet eerst door Christus' Geest zijn wedergeboren? En hoe kan ooit één klein kind zalig worden, dat vroeg sterft, al& de Heilige Geest het niet kan inlijven in Christus, voordat het de heilsboodschap heeft gehoord? Prof. H. beroept zich tegenover Dr Kuyper op Calvijn, maar Calvijn zegt in zijn Institutie (IX. 16, 19): „Maar het geloof, zeggen ze, komt uit het gehoor, en de kinderkens hebben het gebruik-des gehoors nog niet bekomen, zij zijn ook niet bekwaam om God te kennen, als welke, gelijk Mozes leert, van de wetenschap beide des goeds en des kwaads ontbloot zijn. Doch zij bemerken niet, dat de Apostel, wanneer hij het gehoor maakt tot een beginsel des geloofs, alleen beschrijft het gewoonlijk beleid en bestuur, hetwelk God in het roepen van de zijnen pleegt te houden; maar Hem geen eeuwigen regel stelt, dat Hij geen ander middel zou mogen gebruiken. Gelijk Hij voorwaar een ander middel gebruikt heeft in de roeping van velen, welke Hij inwendig door de verlichting Zijns Geestes, zonder tusschenkomen van de uiterlijke predikatie met de ware kennis van zichzelf begaafd heeft. En naardien zij meenen, dat het zeer ongerijmd zal zijn, indien den kinderen eenige kennis Gods toegeëigend wordt, van welke Mozes zegt, dat ze geen verstand hebben van goed of kwaad, zoo wilde ik wel, dat ze mij zeiden, wat gevaar daarin gelegen is, dat de kinderkens gezegd worden alree ontvangen te hebben eenig deel van die genade, welker vollen overvloed zij eo» weinig daarna genieten zullen? Want dit zeg ik niet, alsof ik lichtvaai'dig wilde beweren, dat ze begaafd zijn met hetzelfde geloof, hetwelk wij in ons gevoelen, of immers met zulk een kennis, die aan het geloof gelijk is-(want ik laat dit liever tusschen beiden in twijfeling) maar opdat ik een weinig zou breidelen de zotte laatdunkendheid om deze fijne lieden.

welke naardat het hun in den mond schiet, gerustelijk en zonder vrees alles loochenen, of belijden en staande houden."

Het staat Prof. H. en ieder ander natuurlijk vrij, om in dezen met Calvijn van meening te verschillen, maar dan moet men niet Calvijn uitspelen tegen Dr Kuyper. Het is zeer verblijdend, dat Calvijn tegenwoordig ook buiten de Geref. kerken zoo geëerd wordt, maar deze Calvijn vereering heeft ook een nadeel, namelijk, dat men eigen gedachten door Calvijn laat uitspreken en er dan zijn volgelingen mee bestrijdt.

Tot zoover Dr v. d. Zanden. Het lijkt ons overbodig, er iets aan toe te voegen. Tegen Dr Kuyper's opvatting inzake palingenesie en theologie mogen ook onder ons enkelen bedenkingen hebben, maar Prof. Haitjema is niet zóó geduldig in de materie ingedrongen, dat hij het buitenland betrouwbare informaties geven kan, ten aanzien van de geref. kerken. Trouwens, hij is de eenige niet. In een duitsch tijdschrift heeft voor enkele jaren een duitsch hoogleeraar iets geschreven over de „Kuypersche gereformeerden", die dan getypeerd werden naar wat de professor zoo eens op een Zondagmiddag had waargenomen (op een fietstocht) in... de hervormde gemeente van Oldebroek. En hij had, naar hij zelf zegt, , omtrent de, Ka, ? nper Theol, School en de „Kuypermenschen", te voren geïnformeerd in een herv. pastorie van Zwolle... Welnu, Prof. Haitjema's geestigheid over Assen is geen zier meer waard uit wetenschappelijk oogpunt. Alleen is ze wat minder onschuldig dan 't verslag van dien fietsenden professor.

„Veroaderstelde wedergeboorte".

In „De Wekker" (chr. geref.) schreef Docent Wisse van Apeldoorn:

3. Het einde is gehomeii, door J. H. Vink.

Het heet een „ernstig iijdwoord over Ezechiël 7", geschreven door J. H. Vink, „oud-ouderling der Chr. Geref. Kerk". En dat is het ook: Een ernstig tijdwoord. Nieuwe dingen staan er niet in, maar als een getuigenis eener blijkbaar van den hemel aangegrepene ziel, verdient het met ernst gelezen te worden. Mochten van onze kansels maar meer van zulke bazuinstooten gehoord worden.

Een week later schreef dezelfde hand in hetzelfde Wad:

De vorige week recenseerden we o.a. een boekje: „Het einde is gekomen, geschreven door J. H. Vink, oud-ouderling der Chr. Geref. Kerk". — We moesten dezer dagen echter vernemen, dat deze schrijver nu ja vroeger wel ouderling in de Chr. Geref. Kerk is geweest, maar thans niet meei", ja, dat hij de Chr. Geref. Kerk geheel en al den rug heeft toegekeerd. Eerlijk waar, maar ik kan zulk een titel dan niet anders dan misleidend noemen. De waarde van zulk boekje vermindert er ongemeen door. Als iemand schrijft over en tegen de zonde, dan diene^) hij te verstaan, dat een handeling welke toch feitelijk indirect (of direct? ) ingaat tegen het negende gebod, evenzeer in de oogen Gods een onheiligheid is; of de schrijver dan ook werkelijk een „blijkbaar van den hemel aangegrepene ziel is", gelijk ik meende, komt hierdoor in twijfel.

Misschien denkt iemand, dat het opschrift, dat ik hierboven plaatste, spotten wil. Het is evenwel juist ernstig bedoeld: ik wil er alleen mee illustreeren, dat de chr. geref. menschen door hun leiders het subjectivistische pad opgevoerd worden, d.w.z. onherroepelijk, tenzij ze zich van dit kwaad bekeeren, „secte" zullen blijven. Immers, die auteurs, van wie men — men kan eens zien, op welke lichtvaardige gronden, ik spreek naar hun eigen maatstaf — de wedergeboorte vrijelijk veronderstellen kan, worden tot bazuinblazers gepromoveerd en door een docent der homiletiek (!) den veronderstellingsvrijen kansels toegebeden. Komt die hypothese echter wankel te staan, dan moet er haastig «en stukje overheen, alsof daarmee het objectieve woord, stel dat het eens wat beteekende, zijn beteekenis verloren had. Als zóó eens van alle dierbare oude en nieuwe schrijvers het doopceel gelicht werd, dan bleef er in de wereld niet veel stichtelijks over, ., en kwam er ook weer heel wat bij... óók van ketters ; ik ken tenminste onder hen menschen, van wie ik de wedergeboorte geloof; althans ziende, wat voor oogen is. Dit gevalletje typeert, en daarom is 't de moeite waard.

De separatisten zijn zoo onnoozel.

Het „Handelsblad" schreef in verband met de houding, die onzerzijds aangenomen werd inzake den Zendingsraad (en waarover wij onlangs uit „De Macedoniër" Ds Pol lieten spreken in deze rubriek):

Dan komt weer het schrikbeeld van de „modernen", met wie Gereformeercfen niet kunnen samenwerken.

„Geloof en ongeloof kunnen niet met elkander samengaan, ook niet met elkander consulteeren."

Terwijl deze aangelegenheid nog in discussie is, heeft de synode der Chr. Geref. Kerk, wier Zendingsdeputaten tot nu toe wel meewerkten zonder eenig voorbehoud, onverwacht de samenwerking met den Zendings-Raad, evenals trouwens met alle lichamen buiten hare kerk, verbroken. Ook al om die „modernen".

Men zou wenschen, dat al deze menschen zich eerst eens op de hoogte gingen stellen van de wereldsituatie der Zending. Blijkbaar doen zij dat liever niet, omdat zij het in het eigen kringetje veel te knus vinden en zich niet of weinig bekommeren om wat daar buiten ligt. De zucht naar separatie zit hun in het bloed en daar is niet tegen • te praten. Ook de Zendings-Raad zal er zich bij moeten neerleggen en zijn eigen weg gaan. Gelukkig is er nog werk in overvloed.

Het zou wel eens - precies andersom - zóó kunnen wezen, dat de gereformeerden (ten aanzien van wie Ds Pol het verwijt van separatisme met argumenten afgewezen heeft) de wereldsituatie van de zending juist bizonder goed begrijpen; dat ze dus goed wéten, dat de zending almeer een cultuurzaak wordt, en al leeger boodschap heeft; zulks dan juist door de actie van hen, die het woord „boodschap" zoo „populair" gemaakt hebben, in en buiten studentengeneraties. „Z ij n eigen weg g a a n", - ja, had de zendingsraad maar een EIGEN weg; ik vermoed, dat dan op omschreven basis met iedereen te werken valt. Maar alle wegen, die wat „EIGENS" hebben, worden tegenwoordig opgebroken; alles krijgt tegenwoordig het verlegenheids-voorvoegsel „pan": de pan-europeeër, enzoovoort. Wie geeft ons eens een exemplaar van het pan-zoogdier voor den dierentuin?

Ds Kersten onder de neo-gercformeerden.

In „De Wekker" (chr. geref.) schrijft Docent Van der chuit van Apeldoorn:

Er zijn toch nog kerken van gereformeerd belijden, waar men over de waardigheid en de ernst van het ambt van dienaar des goddelijken woords nog wat meer oud-gereformeerd denkt en handelt dan tegenwoordig in de neo-gereformeerde richtingen.

Hierop volgt dan een betoog, dat het „neo-gereformeerd" is, de functie van predikant en kamerlid te verbinden; daarentegen oud-gereformeerd, deze twee streng uit elkaar te houden; hetgeen dan, behalve met eenige vage notities omtrent de bedeeling der schaduwen in het O. T. ook ondersteund wordt met een beroep op het „gansch bijzonder karakter" der theologie, zulks dan tegenover de „universitaire gedachte van Kuyper". Het zal wel waar zijn; daarom hier maar niet meer van. Hoofdzaak is, dat de naam „neo-gereformeerd" hier blijkbaar ook voor anderen dan degenen, die tot nu toe er bij voorkeur mee doodgeverfd werden, gebezigd wordt.

Dat is een troost, en een schrik... Een troost, want hoe vager die naam wordt, hoe meer ieder begrijpen gaat, dat hij in dezen mond beteekent: datgene, wat ons niet volgt, en toch gereformeerd wil heeten. Een schrik: want die algemeen-making van den naam neo-geréfoiTneerd is óók een symptoom van het loslaten van alle serieuse onderzoek naar den inhoud van den échten naam: gereformeerd... Ook al een „neogereformeerde" decadentie dus, daar in „De Wekker".

Over Stalin.

Dr M. V. Rhijn schrijft in het „Algemeen Weekbl.'" over den befaamden Rus:

In een vergadering b.v. pleegt hij eerst te zwijgen. Pas tegen het einde van de discussie vraagt hij 't woord. Dan verdedigt hij het standpunt, waarvan hij heeft gevoeld, dat de meerderheid het zal aanvaarden. Op die manier maakt hij steeds den indruk dé man te zijn.

Ik wilde voor een lief ding, dat wij ons van zoo'n mijnheer geen voorstelling konden vormen...

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 september 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 september 1931

De Reformatie | 8 Pagina's