GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ewestie-Ubbink.

Ook nu geven we uit alle bladen, die ons onder de oogen kwamen, een kenmerkende passage.

Eerst de gereformeerde pers.

„De Heraut” (Prof. Kuyper) zegt in een vervolgartikel o.m., nadat ten aanzien van de Sclirift enkele uitspraken van Dr Ubbink geciteerd zijn:

Maar al spreekt Dr Ubbink zich hier uit op een wijze, die schijnbaar aan het gezag der Schrift volkomen recht doet wedervaren, er zijn andere uitspraken, die hiermede kwalijk zijn overeen te brengen en die wel degelijk aan het Goddelijk gezag der Schrift te kort doen en in strijd zijn niet alleen met de gangbare gedachte der volksorthodoxie, maar ook met wat onze Reformatoren hebben beleden en onze Kerken in haar belijdenisschriften hebben uitgesproken. De Heilige Schrift bevat wel deze Goddelijke Zelfopenbaring, zegt hij, maar ze is niet identiek met Gods Woord. Gods Woord en de Schrift moeten daarom scherp onderscheiden worden (blz. 217). Het is juist de groote dwaling van de „gnesio orthodoxe", dat ze zonder onderscheiding leert, dat de Heilige Schrift Gods Woord i s”. (blz. 217). Hieruit nu vloeit vanzelf voort, dat volgens hem de Heilige Schrift ook niet onfeilbaar en niet volmaakt is.

Ook deze mededeeling is van beteekenis:

Hij zegt, dat wij „om niet in het allergrootste gevaar voor allen godsdienst, de veruitwendiging, te vervallen, uitdrukkelijk en opzettelijk de gedachte verwerpen van eene geheel door God ingegeven Schrift of ook van een geheel onfeilbare Schrift, hoezeer ook vasthoudende aan het kenbare, levende en eeuwig blijvende onfeilbare Woord van God" (blz. 376).

Eveneens dit:

Dat Dr Ubbink daarom ook niet gelooft aan een wezenlijk verschil tusschen de Heilige Schrift en andere geschriften zegt hij zelf in Art. 12 zijner proeve van Confessie.

Men dient wel in het oog te houden wat volgt:

Tegen de(ze) mechanische inspiratieleer der Schrift gaat het verzet van Dr Ubbink niet. Ook van een Goddelijke inspiratie, waardoor de Bijbelschrijvers geleid zijn, zoodat deze Goddelijke leiding ons borg

staat, dat wat ze schreven waar is — en daarop komt het aan — wil Dr Ubbink niet weten (blz. 231).

Concludeerend merkt het blad op:

Dat dit standpunt met onze Belijdenis in strijd is, zal voor ieder wel duidelijk zijn en wordt door Dr Ubbink zelf ook erkend.

Gelijk ook dit:

Wat Dr Ubbink leert aangaande het onderscheid van Gods Woord, dat in de Schrift is, en de Schrift zelve, is niet anders dan wat de ethische theologen steeds hebben beweerd. Het is deze ethische opvatting, die niet alleen door de volksorthodoxie, maar door onze uitnemendste theologen, een Bavinck en Kuyper bestreden is.

Inderdaad, Dr Ubbink behoort niet tot degenen, die „dat willen, wat in Bavinck was”; hij kan, voor wie nuchter is, slechts „een knuppel" werpen „in het hoenderhok” van hèn, die zich diets maken, dat ze „de erfenis van Bavinck willen redden”. Dit is in dit geval nu eens d u i d e 1 ij k, omdat althans déze schrijver zich uitspreekt; hetgeen van alle ongeroepen bewaarders van „Bavinck's erfenis” helaas niet kan gezegd worden. In het „hersteld-verbandsche" , Jtioenderhok” (om een bekende beeldspraak trouw te blijven) kan elk woord van instemming met wat Dr U. schrijft, niet anders dan een dikke knuppel zijn; bizonder duidelijk wordt er door, dat de kerkelijke verklaring, volgens welke men de drie formulieren aanvaardt, allerminst geha n< l h a a f d wordt. Wij komen er beneden nog op terug.

In „Kerkb. v. d. Geref. Kerk van Amsterdam-Zuid" spreekt de heer Van Kerkhof over het boek. Zinspelend op wat wij van Dr Geelkerken citeerden (de zooeven bedoelde meer psychologisch verklaarbare, dan logisch legitimeerbare beeldspraak van den knuppel, etc.) merkt het blad op:

De lezing van Dr Ubbink's boek heeft daar op de ingevallen kaken weer een blosje te voorschijn geroepen, en men verkneukelt zich al bij de gedachte wat „de zaak-Ubbink" nog wel eens zou kunnen worden.

Er is in elk geval weer stof voor de schrijverij •— schamperend en zeurderig. En het oordeel staat reeds vast. Als Dr U. in onze kerken gehandhaafd blijft, wordt er gemeten met twee maten, en als hij zijn plaats ruimen moet, valt hij als slachtoffer van kerkelijke tyrannie.

Juist gezegd; en hoe men dit qualificeeren wordt duidelijk, als men tegelijk uit hetzelfde „maranatha” hoort roepen... moet, kamp

De schrijver in hetzelfde blad constateert het feit, dat de schrijver, in flagranten strijd met de belofte door hem afgelegd bij het onderteekenen van het Formulier voor de Dienaren des Woord's, niet in den kerkelijken weg zijn bezwaren tegen onze Belijdenis heeft aanhangig gemaakt.

Deze houding kan verbazen, maar wij stellen de vraag, of de kerken daaraan zelf ook niet een beetje schuld hebben.

Op papier ligt de weg, die bij een opkomend gravamen te bewandelen is, duidelijk geteekend. Het spreekt voorts toch ook eigenlijk vanzelf, dat iemand wiens zaak bij de kerkelijke vergadering in behandeling is, zich er van onthoudt intusschen buiten die vergadering om, een beroep op het kerkelijk publiek te doen. Maar we konden in de laatste jaren telkens waarnemen, dat de betrokkenen aanstonds een strijd in het openbaar aanvingen door de drukpers in hun dienst te nemen. Soms gaat een kerkelijke vergadering, teneinde zich tegen den aanval te verdedigen, dan eveneens op publiek terrein over. Als dit kwaad voortvreet, en de kerken daaraan geen paal en perk stellen, zullen we daarvan nog wat verdriet beleven. Het behoort vast te staan, dat wie den geordenden weg verlaat door in de openbaarheid te stappen, deswege zonder meer meteen onder de kerkelijke discipline valt m

De heer Van Kerkhof stelt enkele vragen op den man af:

Deze predikant dient in onze kerken reeds meer dan 27 jaar. Hoe predikte en preekt hij? Zouden we moeten gelooven, dat de denkbeelden, in zijn boek ontwikkeld, nooit op den kansel hun vertolking hebben gevonden? Heeft hij zich uiterlijk stipt aan de Belijdenis gehouden, of heeft men in de kerkeraadsbank zitten slapen? Het is niet vleiend voor de betrokkenen, maar wij vreezen, dat het laatste wel min of meer het geval zal zijn.

Verder: heeft men bij de kerkvisitatie nooit brandlucht geroken? Of bij het onderzoek voor de toelating tot het Heilig Avondmaal? En heeft Dr U. nooit behoefte, ja den plicht gevoeld zijn bezwaren eens met collega's of met professoren (van zijn''mede-opzieners zwijgen we nu maar, ofschoon strikt genomen ten onrechte) te bespreken? Sluit hij zich met zijn denkworstelingen in zijn studeerkamer op en laat hij dan op een gegeven oogenblik zijn boek gelijk een bom maar uit de lucht vallen, als een, die het alleen tot een oplossing brengt?

Het schijnt, dat hier weer in meer dan een opzicht gezondigd is tegen de geestelijke banden, die in de gemeente van Christus liggen.

Voorts trekt de aandacht een artikel van de hand van Ds D. Nauta, merkwaardig, omdat het in het orgaan van de classis, waartoe Dr Ubbink behoort, is verschenen („Rijnlandsche Kerkbode"):

Het is een waardig boek geworden, waarin scheldwoorden ontbreken, gelijk trouwens van den auteur niet anders was te verwachten. Maar in verband met verschijnselen van geheel andersoortigen aard, die ook wel zijn voorgekomen, verdient deze omstandigheid afzonderlijke vermelding.

Sprekende over het onderteekeningsformulier ten aanzien van het boek geconstateerd: wordt

dat er gevoelens in vi'orden uitgesproken, die met de Formulieren van Eenigheid niet overeenstemmen, is toch moeilijk voor bestrijding vatbaar.

Even later:

Het doet er niet toe of Dr Ubbink al beweert, dat deze afwijkingen niet van ernstigen aard zijn. Ze z ij n er dan toch!

Ds Nauta vervolgt:

Het staat niet aan één enkelen persoon in onze kerken om, bijaldien hij tot de overtuiging mocht geraken, dat de bestaande Belijdenis niet in alle deelen overeenstemt met de Heilige Schrift of met het zuivere Reformatorische beginsel, daarin aanstonds op eigen gelegenheid wijziging aan te brengen, of voor zulk een wijziging openlijk propaganda te voeren. Zulk een handelwijze komt eigenlijk neer op een willen heerschen over de conscientiën. Want de Belijdenis is als een bezit van de kerk in haar geheel.

En hij besluit:

Vandaar dat de vraag, door verschillende kerkelijke bladen gesteld naar aanleiding van het onderteekeningsformulier, alleszins begrijpelijk is. Dr Ubbink zal dit van zijn standpunt eigenlijk ook moeten toegeven.

, J)e Wachter" (Ds Rietberg) oordeelt:

Voor een geloofsbelijdenis zijn deze artikelen geheel ongeschikt. Ze zijn te bespiegelend en te wijdloopig.

Maar het hoofdbezwaar zit niet in den vorm en de inkleeding, maar in den inhoud, die m.i. in strijd is met onze gereformeerde belijdenis.

In enkele artikelen wil ik trachten deze ernstige beschuldiging te bewijzen.

De „Geref. Kerkb. v. Delft” (Ds K. v. Anken) oordeelt:

Van wat hij schreef staat men als Gereformeerd mensch eenvoudig paf. Hij zal toch zeker wel niet denken, dat hij voor deze denkbeelden in onze Kerken ingang mag verwachten. En hoe hij het met zulke opvattingen volhield om Gereformeerd predikant te blijven, is zacht gesproken wel wat raadselachtig.

„Franeker Kerkb.” (Ds J. D. Wielenga) spreekt van: zeer gewaagde o.i. beslist ongereformeerde conclusies. en van

dingen, die in strijd zijn met de beschouwing en leer van de Geref. Kerken.

Tot zoover de gereformeerde pers, voorzoover mij onder de oogen gekomen.

En nu de nie t-ger e f orm eer d e pers.

In „Overtoomsche Kerkbode" (van het z.g. hersteld verband) spreekt de heer L. Nieuwpoort, theol. cand., zich uit. Hij is het heelemaal niet eens met „Woord en Geest", waarin Peelge (P. L. G. ^) is misschien doorzichtiger) heeft gewed, ... enzoovoort. Immers de heer Nieuwpoort meent:

Dit boek zal dan ook wel voor den schrijver. Dr Ubbink, zijn gereformeerd-kerkelijke dood zijn.

Hoe de heer N. denkt over de waarde van beloften, die men plechtig heeft afgelegd, blijkt hieruit:

Het gerammel met woorden is dan ook reeds begonnen.

Dr Ubbink „doolt", „breekt zijn eeden voor het heilig aangezicht des Heeren afgelegd" enz.

Blijkbaar mag men het „heilig aangezicht des Heeren" wel ter sprake brengen, als een candidaat gewichtig intree doet; maar voorts schijnt wat daarheen leidt, en wat als voorwaarde erkend is, om zoover te komen, van geen waarde geacht. Ook als de menschen oorlog maken, praten ze wel van plechtige verdragen, die vodjespapler zijn. Deze vredesapostel strijdt dus alweer tegen de uitwassen van den oorlog, niet tegen zijn oorzaken; hij neemt ze over, en dat dan nog wel in eeri. officieel orgaan eener „k e r k”, die den volkenbond etc. getuigenissen wil doen hooren. Het teekent onzen tijd.

Voorts geeft de heer Nieuwpoort het woord aan een schrijver, wiens naam niet genoemd wordt; en die het óók al niet heelemaal eens is met „Woord en Geest"; immers, deze onbekende schrijver deelt onbewTist de hier uitgesproken meening, dat Dr Geelkerken's uitdrukking: „een knuppel in het hoenderhok", wel heel sterk op dien kring zélf toepasselijk is:

Voor onze kerken (n.l. van het z.g. H. V.) is dit punt van zooveel belang, omdat zij immers nog steeds geacht willen worden het principe der tucht te aanvaarden. In zooverre beteekent dit boek van Dr Ubbink ook voor onze kerken een oproep tot bezinning op de vraag of de gebondenheid aan de drie formulieren en aan het beginsel van de tucht, door ons nog wel kan worden gehandhaafd.

Wij zouden het ook zóó kunnen zeggen: een oproep tot bezinning op de vraag, of niet elke sympathiebetuiging met Dr U.'s boek, en elke rammeling met woorden over de woordenrammeling van hen, die een belofte nog heilig houden wdllen, niet zonneklaar bevirijst, dat zij gelijk hebben, die beweren, dat de officieel uitgesproken binding aan de drie formulieren in het „hersteld verband" maar fi^nje was. Het zijn moeilijke dagen voor Ds v. d. Brink, geloof ik.

In verband met het bagatelliseeren van duidelijke beloften, zooals het citaat van den heer Nieuwpoort dat

liet zien, is van beteekenis wat Ds Heida schrijft in „Geref. Kerkb. Maassluis, Vlaardingen etc":

Geesten zijn er onder ons in overvloed, die hun kracht zoeken in zijdelingsche of rechtstreeksche critiek op het Gereformeerde leven of laat ons liever zeggen op het leven der Gereformeerden.

Van critiek op de afwijking der geesten, die het beginsel van Gods Woord schenden, hoort gij ze zelden of nooit reppen.

Hoe het komt, dat zoo vaak predikanten, die den eed der trouw aan de Gereformeerde belijdenis hebben gezworen, ineens te voorschijn komen als afwijkers, als brekers-der heilige belofte, schijnt hun aandacht te ontgaan of daartegenover schijnen ze de vermaarde politiek van den struisvogel toe te passen. 't Leven, de moraal, de gebruiken, de misbruiken behooren getuchtigd te worden! Dan is de stad Gods gered van het dreigend gevaar!

Dat dit precies de methode is van de Ethischen, weet ieder, die maar eenigszins in die kringen rondzag.

Kwestie-Lisse.

Inzake het geval-Lisse schrijft alsnog Ds Boeyinga te Haarlem in het „Kerkbl.” Nadat hij aangetoond heeft, dat ook het chr. geref. orgaan ter plaatse de kwestie zélf niet anders kon stellen dan onzerzijds gedaan is, doch alleen enkele met de zaak niets te maken hebbende opmerkingen gaf, vervolgt Ds B.:

Hij zal daarbij natuurlijk niet kunnen volstaan met een herhaling van de gedurige bewering, dat wij in de prediking zondaren „met een ingebeelden hemel naar de hel laten gaan"; dat wij alle gedoopten zalig verklaren, en dergelijke aantijgingen meer.

Want voor zulke beweringen is geen zweem van b e w ij s te leveren; tegenspraak, voor ieder te lezen, genoeg geboden. En het 9e gebod steekt ook in dezen vermanend zijn vinger omhoog.

Er schuilt geenerlei heil in om deze dingen te verzwijgen of te bedekken, terwille van den lieven vrede. Want dan blijft ieder knus zijn eigen kerkje bouwen, zonder zuiver geestelijk de kerk des Heeren te bedoelen en het goede voor haar te zoeken. Een gescheiden leven zonder bittere noodzaak is een bedroeven van den Heiligen Geest en dit niet het minst nu de dagen boos worden.

We zijn er dan ook niet klaar mee, dit stuk telkenmale te beëindigen op de wijze van Ds Bijleveld: „Hoever zijn we nog af van de eenheid aller Gereformeerden. Zullen we dat nog eens beleven? God weet het. Zij onze gedurige bede er toch om tot God van den hemel".

Want we loopen groot gevaar, alzoo op vrome manier deze zaak van ons zelf af te wentelen en daarmee van onzen plicht, waartoe God roept, ons te ontslaan.

Koning Asa en art. 36.

Ds C. A. Lingbeek schrijft in het confess, weekbl. „De Gereformeerde Kerk" over koning Asa:

En dan wordt ons geleerd, dat zijn hart, altoos volkomen was voor den Heere, in zoover hij als koning de afgoderij in zijn rijk nooit heeft geduld, maar haar met alle kracht heeft tegengestaan.

Deze koning, die dus ondanks veel strijd, naar artikel 36 onzer Nederlandsche geloofsbelijdenis regeerde, had daarnevens in zijn persoonlijk leven, ja ook in zijn koninklijke ambtsvervulling veel, waarin hij Gode niet behaagde. Als koning verwierp hij d e uiterlijke afgoderij, maar telkens verviel hij tot geestelijke afgoderij: vertrouwen op het schepsel.

Koning Asa en art. 36

Ik zou wel eens willen weten, of deze schrijver nu heusch ergens in de wereld een rijk mogelijk acht, of aanwezig, waarin het koningschap kan regeeren, gelijk in den kerk-staat van het O. T. Eén ding is zeker: die koningen konden dat alleen door zich van een „volksvertegenwoordiging" niet te laten beïnvloeden. De een deed het precies andersom dan de ander; zoodra het volk zou opgetreden zijn (zooals b.v. Ds Lingbeek in de Kamer) zou Asa verhinderd zijn, de afgoderij, die veel aanhangers telde, te weren. Misschien vat Ds L. de reformatie nog eens ter hand, door te bedanken voor het kettereche ontheocratische kamerlidmaatschap.

Verbetering. In het nr van verleden week stond onder persschouw, kolom 1 van bl. 31, iets over „intellectueelen, die den band aan het volk weinig voelen trekken of begeven". Lees inplaats van „begeven": „begeeren".

K. S.


1) Medewerker aan het blad is ook de heer P. L. G(erritse).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 oktober 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 oktober 1931

De Reformatie | 8 Pagina's