GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onze zeUvertering. I.

Onlangs heeft Dr J. Sanders, arts te Rotterdam, •een belangrijk© studie gewijd aan het vraagstuk der geboortebeperking. Zijn boek verscheen onder den titel: The declining birth rate in Rotterdam (The Hague, Martinus Nijhoff, 1931). Prof. Dr H. W. Methorst, gaf een woord vooraf.

Van dit boek zal zich niemand af kunnen maken, die het kerkelijk leven liefheeft. Nog minder, wie in de kerk psalmen zingt, en doet zingen, van het verbond der genade, dat „van kind tot kind" bevestigd wordt.

Want, — om het maar dadelijk te zeggen — dit boek is door en door eerlijk, en bewijst door zijn nuchtere cijfers, dat wij den psalm van daareven wèl plegen te zingen bij de aanschouwing van de werkelijkheid, niet zoo sterk evenwel bij de overweging van de m o g e 1 ij k h e i d der kinderen, die in de kerk geboren zijn, of konden zijn. Wat velen reeds vermoedden, of nog maar vragenderwijs veronderstellen, dat blijkt nu wel zeer aanwijsbare werkelijkheid; er zijn er velen, ook onder ons, die den kinderzegen „mijden en vlieden". Deze woorden komen ook in Zondag 33 voor; die handelt over de „waarachtige bek eer ing der menschen". Dat er dus een „geestelijke" kant aan dit vraagstuk is — om het eens ongelukkig te zeggen —is doof dezo enkele herinnering, voor wie ze nog noodig hebben mocht, reeds duidelijk.

Zooals men uit den titel van liet boek afleiden kan, heeft de schrijver zijn statistieken opgebouwd alleen uit gegevens van den burgerlijken stand van de gemeente Rotterdam.

Deze beperking lijkt me zeer gelukkig.

Ieder weet, dat het platteland een ander beeld vertoont dan de groote stad; ieder weet eveneens, dat het platteland almeer zijn eigen karakter verliest, en zijn bloed bederft. Daarom zal het beeld, dat de groote stad vandaag vertoont, reeds nu den in de naaste toekomst te verwachten gang der dingen op het platteland kunnen aanwijzen, min of meer.

Veilig kan gezegd worden, dat Rotterdam, beter dan de andere groote steden van het land, zich leent voor het ontwerpen van een statistiek, die zoowel de eigenaardigheden van de groote stad, als die van het opschuivend platteland tot haar recht doet komen. De verschillende typen der bevolking zijn er — als ik 't wel zie — nog op normaler wijze ingedeeld, en in onderlinge verhouding af te teekenen, dan elders.

Bovendien — we komen zoo reeds tot ons eigenlijke terrein — de „kerkelijk-godsdienstige" schakeeringen zijn in Rotterdam vele. In dit opzicht kan misschien geen Nederlandsch© stad duidelijker het beeld vertoonen van het Nederlandscbe volk in zijn geheel.

Begrijpelijk is het, dat dr Sanders' boek de aandacht trok, speciaal van kerkelijke zijde. Hoe staan immers de kerken „officieel" en „officieus" tegenover de geboortebeperking ? Hoe de Roomsche Kerk, die over deze dingen officieel dikwijls spreekt, die den biechtstoel heeft; hoe de Hervormden; hoe de Greref ormeerden ?

In „De Maasbode" blijkt de Roomsche kerkleiding geschrokken te zijn van dr Sanders' cijfers. Green wonder, als op blz. 45 te lezen staat, dat de Gereformeerden gedurende 1879—1928 steevast het grootste aantal kinderen hadden, en dat eerst na hen de Roomschen aan de beurt van den voorrang kwamen. Of, als op blz. 49 geconstateerd wordt, dat de achteruitgang in geboorten bij de Roomschein. grooter is dan het kerkelijk verzet zou doen vermoeden.

Maar ook voor ons, gereformeerden (in den wijdsten kring nu genomen) is reden om te schrikken. Want — wij zullen straks enkele cijfers noemen — ook bij de Gereformeerden is groote achteruitgang. We zullen ons over dat gevoel .van schrik en schaamte niet heenwerken op de rhanier van „De Maasbode", die beweerde, dat men zich wel ervan doordringen moest, dat voor een zuivere statistiek een onderscheiding van meelevende en niet-meelevende Roomschen diende in acht genomen te worden. Dit lijkt ons een onbillijke, en ook vrij onuitvoerbare eisch. Maar we laten de Roomschen nu verder rusten. We constateeren slechts, dat voor ons. Gereformeerden, deze poging, om aan de klem van dr Sanders' cijfers te ontkomen, geen zin hebben zon. Inuners: wij "hebben nog onze tucht over de leden der kerk. Met name de tucht over doopleden voorkomt hier veel statistisch verdriet, want door tijdige „afvoering" van doopleden, die niet meer meeleven, wordt althans VOOT hun deel voorkomen, dat het bevolkingsregister kerkelijke „gezindheid" constateert, waar ze ten eenenmale ontbreekt.

[k aanvaard dan ook in het algemeen de cijfers van dr Sanders als waardevol materiaal, ook vooT ons.

Wel mogen een paar dingen even genoemd worden, die bij de bestudeering van dr Sanders' statistiek de aandacht vragen.

Allereerst: wie rekent dr Sanders tot de Gereformeerden ? Op blz. 6 zegt de schrijver zelf, dat hij onder één groep (II) rubriceert: de Gereformeerde Kerken, inclusief de C h r. G e r e f. Kerk (II Both parents belong toi the „Gereformeerd" Church — Calvinists —, incl. the Christian Reformed).

Hieruit volgt, dat de schrijver de vrij sterke groep van Gereformeerden in de Herv. Kerk niet heeft kunnen rekenen tot groep II, die immers de Geref. Kerken en de Chr. iGeref. Kerk samenbrengt. Dat is voor wie volledige kennis van de doorwerking der Gereformeerde gedachte in het huwelijksleven begeert, te betreuren; maar, de schrijver kon kwalijk anders. En voor ons heeft het het voordeel, dat we ons eigen beeld meer van nabij kunnen zien.

Natuurlijk — ziehier een tweede opmerking — zou hier de vraag te stellen zijn: waar de, Kerstengroep, (in Rotterdam niet te negeeren) en enkele andere, den Gereformeerden naam soms voerende, „kerkelijken", zijn ondergebracht. Uit een onderhoud, dat ik met den schrijver had, is mij gebleken, dat ook de leden der Gerei. Gemeente (van Ds Kersten) als Calvinist zijn gerangschikt onder groep II (met Geref. Kerken en-Chr. Geref. Kerk dus; ); waar schr. uit de gegevens van den burgerlijken stand geput heeft, was dan ook niet anders te verwachten.

Ik noem deze twee punten ©ven, omdat zoo duidelijk wordt, dat nóch de Geref. Kerken, nóch de Chr. Geref. Kerk, nóch de Kersten-groep (kerkelijk gesproken) in de door Schr. gepul)lice©rd© cijfers een voor haar a f z o n'd e r 1 ij k gesclietst beeld zich zien voorgehouden.

Hierop valt wel e enigermate te letten; maar dan toch ook weer niet al te veel.

Wel eenigermat©, zeiden we; het valt immers niet te loochenen, dat de kerkelijk© groep*, die zich onder den kansel van ds Kersten en gelijkgezinden schaart, veelszins een heel ander beeld (publiek) vertoont dan wij. Met name de aanraking met het moderne leven en zijn z.g. „cultuurzegeningen", is hier anders dan bij ons; ieder weet, dat hier consequenties liggen, ook voor ons onderwerp.

Al te sterk behoeft men hier evenwel niet den nadruk te leggen. Want ia de eerste plaats: zoodra d© kinderbeperking practisch wordt nagestre©fd, ligt er een conflict tusschen leer en leven, althans tusschen de „Gereformeerde zede" en de „practijfc van Gereformeerde menschen"; zulk een conflictnu tusschen leer (zede) enpractijk is overal aanwezig. En in de tweede plaats valt niet t© loochenen, dat juist bij hen, die aan de Gereformeerde Kerken den rug hebben toegekeerd, dit conflict meer dan eens gevolg is, niet van een I © e r verschil, doch (in het „officieel©") gevolg van een andere verho'uding tegenover God. Ik zeg er maar niet meer van; men behoeft slechts —• om bij een recent getuigenis te blijven staan — het boek van Rudolf van Reest: Schapen zonder Herder te lezen (en het milieu te kennen, waaruit dit boek is opgekomen) om te weten, dat veel van wat met den naam Gereformeerd zwaar schermt, daadwerkelijk opvattingen huldigt, die met den dienst van God niets te maken hebben, ja, daar tegen ingaan; indien ik althans van den dienst van God iets begrepen heb'. Bovendien wordt in deze kringen, min of meer bewust, een scheiding gemaakt tusschen leer en leven, wordt dikwijls in leerheiligheid kracht gezocht; de lijdelijldieids-prediking i) weet straks geen plaats meer aan te wijzen voor dè heiligmaking in het concrete leven, en tusschen officieel erkende levensnorm eenerzijds en levenspractijk anderzijds gaapt dus oofc hier vaak een brutale kloof. Ik noem alleen maar: de verzekeringskwestie en de waardeering der „gemeen© gratie", zoodra de kerk uit is. Discrepanties tusschen „leer" en „leven" zijn daar zéker niet minder dan bij ons (ik onderstel nu stilzwijgend, dat de „leer", ook daar, de gezinsbeperking in den ban doet).

Conclusie moet m.i. zijn, dat een aanvankelijk misschien bij ons opkomende hypothese, dat het daar, in die Oud Geref. groep, met die geboortebeperking wel minder erg zal staan, dan bij ons, bij eenig nadenken gauw wordt losgelaten.

En zoo aanvaard ik dr Sanders' cijfers, glohaal genomen, als vrij getrouwe weerspiegeling van wat ook onder ons leeft. Het f©it, dat de Gereformeerden in de Hervormde Kerk tot de Hervoirmd© Kerk gerekend worden, dwingt ons nog meer dien kant uit.

Overigens zal men toegeven, dat ook hier weer blijkt, hoe erg onze spraakverwarring is, hoe weinig onze kerkelijke naamgeving klopt op de confessioneel© verhoudingen. Het zon de moeite loonen, als niet uit gegevens van den hurgerlijken stand, doch uit kerkelijke registers eens een statistiek op dit terrein werd opgebouwd, en als. wat de Herv. Kerk betreft, de daarin levende | richtingen tot grondslag genomen konden worden.

W© geven thans enkele cijfers, die we uit dr Sanders' boek ontleenen. Ik neem nu gemakshalve den door Schr. gebruikten naam Cialvin'isten over.

Per 100 gezinnen treft men (over de laatste 50 jaar) te Rotterdam aan: bij de Hervormden 325, de Roomschen 367, de Joden 272, de Calvinisten 409 kinderen (blz. 15).

Moedgevend? Wacht nog even. De „Calvinisten" hebben hier nog het grootste getal, maar. ... het onderzoek vat hier samen de gegevens over eea halve eeuw. Ernstiger klemt de vraag, welken kant wij uitgaan in den laat sten tijd. Bovendien geeft het „mooie" rapport voor de „Calvinisten" nog niet al te veel vertrouwen inzake de brandende vraag van de relatie tusschen „leven en leer", want (blz. 18) dr Sanders wijst er terecht op, dat het zeer wel mogelijk is., dat het hoogere cijfer der „Calvinisten" te verklaren is, niet zoozeer uit godsdienstige factoren, doch uit de omstandigheid, dat onder hen vele „ongeschoold© arbeiders" gevonden worden. „It is quite possible..., that the large number of children found among the Calvinists is not due tO' the religion itself, but to the fact that the Calvinist group includes a very large proportion of unskilled labourers — namely men with the largest families." (bl. 18.)

Daaxom geeft Schr. (blz. 19) een statistiek, waarbij wordt vastgesteld, hoe de beroepen onder d© onderscheidene godsdienstige stroomingen vertegenwoordigd zijn.

Ik neem weer ov©r: Ned. Herv. „Galv." Roomsch Jcwdsci A B G D E F G 2.03 3.69 26.23 5.57 31.58 25.46 5.44 4.44 6.25 45.37 4.08 27.81 10.87 1.18 2.13 2.26 37.33 6.97 28.95 21.04 1.32 9.16 4.10 63.61 1.45 8.19 10.60 2.89 Totaal 100 100 100 100

Hierbij beteekent groep A: „hoogere intellectueelen; B: ambtenaren; O: Winkeliers; D: geschoolde arbeiders; E: geoefend© arbteiders; F. ongeschoolde arbeiders; G: nieuw-malthusianen2) (7.66 pet. of the persons who' do not profess any faith belong to the Neo-Malthusians, whose membership in other religious groups forms only a small percentage varying between 1.18 and 5.44, bl. 21, zie de getallen hierboven).

Per 100 gezinnen krijgen we nu dit b©©ld van het aantal kinderen voor elke van deze groepen naar hun godsdienstige kleur:

A B C D E F G JSTed. Herv. „Galv." Roomsch 251 230 325 285 321 440 168 371 278 423 370 411 463 261 312 278 407 333 339 398 202 Joodsch 227 259 268 274 368 242

Ook hier kan dr Sanders nog concludeeren (nadat hij nog nader heeft gespecificeerd), dat de „Calvinisten" in alle groepen het hoogste aantal kinderen hebben (blz. 25). „There must, therefore, be a special reason for the large number of children". Uit een proportioneel groot getal van „ongeschoolde arbeiders" (zie tegen deze hypothese trouwens de tabellen) kan men de gunstige cijfers der „Calvinisten" niet verklaren. Het kleinst© getal van kinderlooze huwelijken is weer bij hen t© vinden (blz. 30), hoewel, voegt dr Sanders er aan toe, ook in déze groep ©en beteekenend verschil valt op te merken, (b.v. in groep C, winkeliers, bijna 2 maal zooveel kinderlooze huwelijken als bij groep D: geschoolde arbeiders).

Dat tempert dus reeds de blijdschap over het „goede figuur", dat de Calvinisten maken. Al mag ook geconstateerd worden dat de afstand tusschen groep A (hoogere intellectueelen) ©n b.v. groep F (ongeschoold© arbeiders) bij de Calvinisten niet zoo groot is als bij de anderen (Herv. 251:440; Roomschen 312:398; Joden 227:368; Calvinisten 371:463. Hier zijn dus d© afstanden in de levenspractijk het kleinst tusschen deze twee groepen").

Maar nu komt d© vraag: in w©lk© richting b©w©gen wij ons?

Dr Sanders publiceert volgende cijfers, verdeeld over de verschillende jaarperioden; gevraagd wordt naar het aantal kinderen per 100 gezinnen:

1879—1893 1894—1903 1904—1913 1914-1918 1919—1928 Ned. Herv. 622 517 371 271 147 „Galv." 684 552 485 355 209 Roomsch 597 545 413 310 180 Joodsch 372 270 248 130

D© afstand is bij de Calvinisten weer het kleinst; (immers bij d© Herv. 475 op een kleiner, bij de „Calv." 475 op een grooter getal); maar hij is toch zeer groot: van 684 op 209 (blz. 43).

Rekent men het getal kinderen op de 100 gezinnen bij, de Herv. Kerk op 100 voor elke van

de a.angegev6n perioden, dan wordt voor de anderen de verhouding als volgt:1879—1893 1894—1903 1904^1913 1914—1918 1919—1928 Ned. Herv. 100 100 100 100 100 „Galv." 110.0 106.8 130.7 131.0 142.2 Roomsch 96.0 105.4 111.3 114.4 122.4

Ook hier weer het grootste getal dus voor de „Calvinisten" (blz. 45). Maar eer we juichen, moet weer hierop gelet worden: Stelt men het getal kinderen voor elke godsdienstige groep over de Ie periode op' 100, dan wordt het lijstje droeviger om aan te zien (bl. 48):

9—1893 4—1903 4^1913 4—1918 9—1928 Ned. Herv. „Galv." Roomsch 100 83.1 59.6 43.6 23.6 100 80.7 70.9 51.9 30.6 100 91.3 69.2 51.9 30.2

Uit deze laatste statistiek blijkt, dat de achte'ruitgang vrijwel over de geheele linie gelijk is; de overtuiging, dat geboorte-beperking in het algemeen, principieel genomen, niet valt te verdedigen, of voor het minst de onzekerheid dienaangaande, schijnt toch niet de menschen te hebben immuun gemaakt tegen de verleiding, die onherroepelijk den kant der beperking uit dwingt. Dr Sanders concludeert dan ook, dat in de laatste 50 jaar de daling gekomen is bij de Hervo^rmden tot 76.4 pot., de iGereformeerden (Calvinisten) tot 69.4 pet., de Roomschen tot 69.8 pet. Over de jaren 1879—1918 (dus 40 jaren, de laatste 10 niet meegerekend) zijn deze cijfers respectievelijk:56.4 pet., 48.1 pet., 48.1 pet. De oppositie der kerk heeft dus geen diepen indruk gemaakt. Men behoeft zich niet wijs te maken, dat de huwelijken van '1919—1928 het cijfer nog goed zullen maken.

En als men de spraak der cijfers nog op ander© manier vernemen wil, welnu: men kan ook vragen, welke gezinssterkten in elk© groep voor zich het grootste getal hebben kunnen halen. Dr Sanders berekent: de „Calvinisten" hadden gedurende 1879—1893 het grootst© cijfer voor gezinnen met 5 kinderen (Hervormden ook 5, Roomschen 8). Gedurende 1894—1903 wordt dit zoo: Calvinisten grootst© aantal voor gezinnen met 4, Hervormden 3, Roomschen 6 kinderen. Gedurende 1904—1913 zijn de cijfers: Calv. 5, Herv. 3, Roomschen 4. Gedurende 1914—1918: Calv. 5, Herv. 2, Roomschen 3. Eindelijk voor den tijd van 1919—1928: Calv. 3, Herv. 1, Roomschen 1.

Zoo is het dus thans bij ons: d© Calvinisten hebben gemiddeld 3 kinderen. Het lijstje van kinderlooze huwelijken wijst uit, dat de „Calvinisten" hier thans onder alle groepen niet meer het kleinste getal hebben. Neemt men als eenheid aan 100 kinderlooze huwelijken voor elk© groep gedurende 1879—1893, dan woidt het zoo:

1879—1893 1894—1903 1904—1913 1914—1918 1919—1928 Ned. Herv. 100 137.1 188.9 210.2 444.7 „Galv." 93.3 87.7 158.2 273.2 Roomsch 100 101.8 136.3 159.7 267.1 Tot zoover de cijfers van dr Sanders. ^) Het lijkt m© goed, enkel© opmerkingen, die ik eraan zon willen verbinden, t© bewaren voor het volgend nummer.


") Natuurlijk wordt niet aan één bepaald predikant gedacht; de leden komen immers van alle kanten.

^) Ter aanvulling kan ik (gebruik makende van vriendelijke mededeelingen van den schrijver) nog erop wijzen, dat in het eerste cijferlijstje (waarin groep A, B, C, D, E, F, G worden onderscheiden) de onder G saamgebrachte „neo-malthusianen" zulken zijn, die officieel lid van een zulken naam voerende vereeniging zijn. Hun rangschikking naar „confessioneele" kleur (Herv., Calv., etc.) is dan weer geschied door de ingeschreven vereenigingsleden te qualificeeren als herv., calv., etc. naar de gegevens van den burgerlijken stand. Men kan zich troosten met de gedachte, dat het misschien later van godsdienstige overtuiging veranderden zijn; maar ook dan geeft dit cijfer van officieele leden te denken.

•') The proportion of childless marriages in the 1879—1893 period was nil in the case of the Calvinists. That is why for the next period 100 times the percentage is divided by the average percentage of all the marriages of this 1894—• 1903 period, (bl. 53).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 februari 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 februari 1932

De Reformatie | 8 Pagina's