GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Leninisme en Praedestinatie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leninisme en Praedestinatie.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Een merkwaardige combinatie? )

Dr J. L. Snethlage. Socialisme, Leninisme, Wereldbeschouwing. — Uitg. v. Gorkum-Comp., Assen. 1932.

Het is te verstaan, dat in den laatsten tijd in de pers nog al eens de aandacht gevestigd is op het geschrift van den Hervormden predikant Dr J. L, Snethlage over het Leninisme, waarin hij van het Leninisme zegt, dat het de hoogste religie vertegenwoordigt, omdat religie daar is, waar men gelooft in het heilige en dit geloof door een gemeenschap wordt gedragen. Lenin zelf mag zeggen, dat God zijn grootste vijand is, — hij is er niet minder religieus om. Hij heeft niet gezien, dat hij bezig was een oude en verouderde religie te vervangen door een religie van hoogere waarde. Het is niet de bedoeling, op dit oordeel op zichzelf nog eens de aandacht te vestigen. Maar we willea. slechts wijzen op een merkwaardige combinatie, voor welke we door de laatste geschriften van Dr Snethlage gesteld zijn, n.l. de combinatie van Leninisme en praedestinatie. Want deze moderne theoloog heeft in de laatste jaren een hartstochtelijk pleidooi gevoerd voor het volkomen eerherstel van de praedestinatiegedachte en ons daardoor voor het probleem gesteld dat achter deze schijnbaar merkwaardige combinatie verborgen lag. We doelen hier op de volgende publicaties:

„De anti-ethicistische Godsidee en haar practische consequenties" (Vlugschrift no. 11 van de Studieclub van moderne theologen 1930) en de artikelen: „Die Pradestination im Lichte des Kritizismus" in Zeitschrift für systematische Theologie" 1930 en „Humaniseering of Daemoniseerimg? " in Nieuw Theologisch Tijdschrift, 1930.

Zou de combinatie van Leninisme en Praedestinatie er inderdaad op wijzen, dat deze theoloog de fundamenteele gedachte ontdekt heeft, waaruit beide zijn af te leiden, de gemeenschappelijfce bron, waaruit beide schijnbaar zoo radicaal verschillende stroomen voortvloeien? Denk u in de groote verandering, die daardoor een feit zou zijn geworden! Want één ding zullen we dan toch wel nooit meer kunnen zeggen, wat tot nu toe een onomstootelijk© waarheid scheen: de praedestinatie — voor velen een ergernis. Want als Leninisme en Praedestinatie te herleiden zijn tot dezelfde bron, dan behoeft de „natuurlijke" mensch er zeker niet meer over te „struikelen".

* Inderdaad, de combinatie is, oppervlakkig bezien, wel zeer wonderlijk. Evenals het feit, dat een blijkens vroegere publicaties radicaal modem theoloog tegenover humanistisch-moralistische vervlakking van de Godsgedachte het pleit ging voeren voor de praedestinatie. En wellicht is daardoor de één ot ander een oogenblik verrast en verblijd geweest. We zouden hier immers vragenderwijs kunnen zeggen: Kan de lijn AugustinusJGottschalk-Calvijn-Dordtrecht-Kuyper-Bavinck, de lijn die zooveel ergernis opriep en protest tegen het decretum horribile, misschien worden doorgetrokken naar de moderne theologie van Dr Snethlage en zien we die lijn nu wellidit uitmonden in het — zichzelf daarvan misschien nog onbewuste — Leninisme, zoodat we een tot nu toe pertinent uitgesproken óf — óf, maar moeten vervangen door èn — èn, en een voor ons besef onomstootelijk vaststaande antithese door een in verschrikkingen openbaar geworden

synthese? Of zijn we met deze vragen reeds het slachtoffer van een geweldige mystificatie? In dien zin, dat we alleen voor ons zien een combinatie van het Leninisme met een praedestinatie-„begrip", dat in

piaedestinatiegedachte ten eenenmale mist?

Op die vraag moet — zooals we zullen zien — het antwoord inderdaad bevestigend luiden. De combinatie verliest al bet wonderbaarlijke, dat ons een oogenblik verraste. Want het is niet zoo, dat we pas door Snethlage's laatste geschrift gaan, vermoeden, dat het met zijn pleidooi voor de praedestinatie toch wel niet in den haak zal zijn. Neen, geheel afgezien van deze brochure, komt duidelijk uit, niet dat we reeds in 1930 een verheerlijking van het Leninisme hadden kunnen profeteeren, maar wel, dat vanuit het pleidooi voor de praedestinatie die verheerlijking nog in het minst niet uitgesloten was. En we kunnen nu zeggen: deze verheerlijking van het Leninisme sluit zich harmoinisch aan bij de vroeger gepubliceerde beschouwingen. Als we dit gezien hebben, blijft nog slechts over een protest tegen een zoo totale zinverandering van een bepaalde uitdrukking, waardoor zelfs het Leninisme broederlijk kwam te staan naast een term, die door anderen gebruikt was niet zonder verband met het eeuwig raadsbesluit van den Vader van Jezus Christus en met den „troost der eeuwige verkiezing".

„Alleen de echtJ& ereformeérden handhaven nog de Voorbeschikking". Aldus lezen we in het „Bijbelsch-Kerkelijk Woordenboek" (De Kerk, pag. 309). Langen tijd is dit d e opvatting geweest. Het scheen voor de meesten geworden te zijn tot een fanatiek vastgehouden leer van een bepaalde groep. Van het oordeel van een Duitsch theoloog dat er ©en leer der verkiezing in de nieuwere Duitsche theologie niet is, zegt Bavinck: „Niet geheel ten onrechte". En afgezien van de Gereformeerde theologie kon dit oordeel met evenveel recht van Nederland gelden.

In den laatsten tijd zijln er echter weer enkele symptomen waar te nemen, die wijzea op een hernieuwde belangstelling voor dit leerstuk. Er is van verschillende zijden een pogen zichtbaar geworden om de praedestinatie niet meer te zien als een hard, gevoelloos en zinloos belijden, maar er in te ontdekken een bepaalde visie, die voor het leven des geloofs van centrale beteekenis is. Zooals de Zweedscbe theoloog Aulen een verzoeningsmotief wil aanwijzen, zoo zoekt men thans eveneens meermalen naar een „praedestinatiemotief".

Maar reeds het feit, dat de verschillende praedestinatie-motieven zoo ver uiteenloopen, maakt ons voorzichtig om niet te spoedig te spreken van een herleving der praedestinatie-gedachte. Een voorbeeld als van Scholten's terugkeer naar de Gereformeerde theologie, waarin (voor velen schier onmerkbaar) de overgang werk voltrokken van praedestinatie naar determinisme, moge reeds voor deze voorzichtigheid grond bieden. De herleefde belangstelling voor de praedestinatiegedachte komt o.a. naar voren in de Paulus-studiën vaïi Dr J. de Zwaan: „Jezus, Paulus, Rome 1927; „D© Ephezenbrief van Paulus"; Paulus als geestelijk hervormer; voorts in de beschouwingen over praedestinatie bij RudoM Otto en Karl Earth en vooral in de genoemde werken van Dr Snethlage, van wien men uit een opmerking in „Kerk en Volk" heeft opgemaakt, dat hij bezig is aan een werk over de praedestinatie. Juist de beschouwingen van Dr Snethlage boezemen ons belang in omdat we hier de praedestinatie zien ingevoegd in een theologie, die radicaal modem wil zijn. We willen daarom vragen naar den achtergrond van zijn pleidooi voor de praedestinatiegedachte. Een van de motieven van Snethlage's denken is wel het anti-moralistische. Duidelijk komt dit naar voren in zijn kritiek op de beschouwingen van Aulen, die z.i. het moralisme niet is te boven gekomen, doordat hij als centraal moment in het Godsbeeld stelt de liefde Gods, die dan op bedenkelijke wijze de trekken gaat vertoonen vaa een „algemeen© menschenliefde". En hij wijst het aan als een slecht teeken, dat in een hoofdwerk van Aulen het woord praedestinatie in het zaakregister in 't geheel niet wordt genoemd. Tegenover Aulen wil Snethlage het pleit voeren voor een anti-ethicistische vertolking van het Christendom, die hij vindt bij Jezus, Paulus, Augustinus, Jansenisten en Hervormers. Bij hen allen vinden we de relatie God—mensch niet primair bezien als liefdesrelatie, als een relatie van een Vader tegenover Zijn kinderen (alle menschen). Het is vooral de fout van de Aufklarung geweest, dat zij het Godsbeeld heeft gehumaniseerd, het zoo heeft vervormd, dat alle schrikaanjagende, beangstigende momenten op den achtergrond werden gedrongen. Het funeste van deze vermenschelijking van het Evangelie voert Snethlage uit felle reactie in een geheel tegenovergestelde richting. In de primaire relatie tusschen God en mensch moet d© volle nadruk worden gelegd niet op het ethische, maar op het oerreligieuse moment van het daemonische, van het volstrekt onbegrijpelijke, het met ethische maatstaven niet benaderbare. Wien Ik genadig ben, dien ben Ik genadig. Hier wijst Snethlage op de bekende plaats uit Markus 4 over de gelijkenissen en op het feit, dat naar zijn visie de bruiloftsgast in de gehjkenis door God wordt uitgeworpen enkel en alleen omdat aan hem het teeken der uitverkiezing niet werd gevonden.

Door deze fundamenteele waarheden te vergeten, is heel het Christendom humanistisch geworden en is het oorspronkelijke tragische Christendom geheel schuil gegaan. „De hoofdmotieven van het Christendom zijn tot bijkomstigheden gedegradeerd geworden". De daemonische trekken van het Oud-T'estamentische Godsbeeld heeft men totaal vergeten. Vergeten, dat God ook is de angstaanjagend© Majesteit en dat de Sinaï-vulkaan nooit is uitgebluscht. Dat is het praedestinatiemotief dat Snethlage overal ontdekt in Oud ©n Nieuw T'estament, en bij de H©rvorm©rs. Vooral bij' de Augustiniaansche Jansenisten leeft dat besef van den oneindig onbegrijpelijken God, die verdoemt en rechtvaardigt, maar aan niemand dan ook rekenschap verschuldigd is. „Alleen zulk een God wekt een oneindig verlangen, die den mensch tot in alle hemelen kan verheffen en hem tot in all© afgronden kan. verstoeten" en Snethlage spreekt van den fatalen, den tragischen God, een religieus phaenomeen, dat d© modern© humanistisch geïnfecteerde mensch nog slechts van hooren zeggen kent. Door dat humanisme werd de praedestinatie geloochend en „men begrijpt zoo goed als niets meer van den hartstocht, waarmee eenmaal de pelagianen en semipelagianen uit de kerk van Christus werden weggevloekt". En de moderne theoloog wordt d© taxateur van den inventaris der kerk die eens de praedestinatie beleed als het hart der kerk: „Nauwelijks is het meer denkbaar, dat eenig kerkgenootschap den strijd om de praedestinatie op de spits zou drijven, hoewel met dit leerstuk toch het Christelijk© Godsbeeld, gelijk het door de eeuwen heen beleden werd, staat of valt, zooals b.v. de Dordtsche Vaderen of de Jansenisten terdege hebben beseft". Weg met all© projectie van de een of andere menschelijke structuur op het Godsbeeld. Geen algemeen© menschenliefde, maar ook geen theodioee! (Vlugschrift pag. 20.) Uitzuivering van alle familiariteit en gemoedelijkheid, die het hedendaagsche Christendom zoo weerzinwekkend maken. En daaartegenover het heroïsme van het geloof. Maar dit heroïsme is geen optimisme. Over de toekomst zullen we geen voorspellingen wagen. Er blijft reden voor de vermenging van hoop en vrees. Dit heroism©, dit tragische Christendom, is d© gemoedsgesteldheid geweest van. onze Calvinistische vaderen voor wie het leerstuk der praedestinatie ©©n machtige impuls werd om in deze wereld zedelijk en cultureel te werken.

We staan hier een oogenblik stil op d©n tot nu toe afgelegden weg en zien ©ven achterom. Is er niet veel, waarmee we direct instemmen? Wordt ook in orthodoxe kringen niet steeds meer de nadruk gelegd op de fundam©nt©©le structuurverschillen tusschen Christendom en humanisme? En vinden we bij dezen modernen theoloog niet meer inzicht in de motieven van de Dordtsche synode dan we b.v. aantreffen bij een ethisch theoloog als Oberman in diens bespreking van deze synode? En verrast ons niet het eindelijk ophouden van het reductiesysteem ten opzichte van het Oude en Nieuwe Testament, waardoor toom-en wraafcgedachten werden buiten werking gesteld? En stemmen we niet in met het protest tegen het subjectivistisch, anthropocentrisch vermenschelijfcen van het Evangelie? En' blijft zoo — na wat w© tot

nu toe hoorden, de combinatie vaa Leninisme en praedestinatie nog niet buitengewoon merkwaardig, ja zelfs volstrekt raadselachtig?

Tot deze vraag worden we bovendien gevoerd, wanneer we nagaan op welke wijze Snethlage het bezwaar, dat de praedestinatie niet een oorsprontelijk evangelische beschouwing is, weerlegt, n.l. door er op te wijzen, dat dit bezwaar een uitrloeisel is van een onhistorische exegese uit het tijdperk der Verlichting. Omgekeerd is juist het inzicht in dit dogma een onmisbare onderstelling Toor een juisten kijk op het Evangelie.

En toch — ondanks dit alles — aarzelen we niet, Ie zeggen, dat de praedestinatiegedachte, zooals ze door Snethlage wordt ontwikkeld, in wezen totaal Terschillend is van de beschouwing, die door Calvijn in aansluiting aam de Schrift is gegeven.

Om dit aan te toonen, wijzen, we er in de eerste plaats op, dat Snethlage zelf uitdrukkelijk uitspreekt, dat uit zijn pleidooi voor de praedestinatie geenszins voortvloeit, dat hij ook terug wil keeren naar de Oud-Christelijke voorstellingswereld. Dat is juist de groote fout van de dialectische theologie. Hij waardeert haar als een verschijnsel aan den theologischen hemel, dat wijst op nieuwe bezinning en oriënteering. De dialectische theologie voelt z.i. fijn aan de oud-Christelijke motieven, maar haar fout is, dat zij al wat in den loop der eeuwen rondom die centrale motieven is heengegroeid, zonder Kritische bezinning mede accepteert. Bn dat nu mag volgens Snethlage in geen gevaJ. Het gaat enkel en alleen om het MOTIEF der praedestinatiegedachte. Het motief! Om dit te verstaan, wijzen we er op, dat zoowel Aulen als Snethlage onderscheid maken tusschen voorstelling en motief. En nu verwerpt Snethlage geheel de Christelijke voorstellingswereld. Radicaal moet z.i. worden toegestemd niet maar dat „enkele" oud-Christelijke Toorstellingen niet meer passen in het moderne denken, maar dat die ge heel e als een organisme samenhangende voorstellingswereld een zoo totaal onmodeme structuur vertoont, dat ze moet worden losgelaten. En hij kiest bewust vóór de voorstellingswereld van onze wetenschappelijke kuituur. Maar bij dit negatieve resultaat wil Snethlage nu niet blijven staan. Dan — zoo zegt hij zelf — zou ik niet meer het recht hebben, mij een Christen te noemen. Hij gaat boven deze afwijzing uit door de aanvaarding van „motieven", die in die voorstellingen verborgen liggen. En als we dan trachten te vinden, wat het eigenlijke praedestinatiemotief is, dan hooren we, dat het dogma der praedestinatie (dat weer het centrale dogma der Christelijke kerk moet worden) deze diepzinnige gedachte uitdrukt, dat de persoonlijke schuld tot verklaring van de tragiek des levens niet voldoende is. W© zijn met de praedestinatie op het terrein der religie en niet op dat der ethiek. Vanuit het religieus aspect vallen hier de vragen der ethiek geheel buiten beschouwing. Daarom kan Snethlage spreken van den fatalen G-od en van het tragische Christendom. Het praedestinatiemotief wijst op een hooger niveau dan dat der zedelijke bepaaldheid. Wanneer we deze gegevens overzien, komen we nog niet direct uit de moeilijkheden. In de eerste plaats staan we hier voor Snethlage's beroep op de Schrift. Zeer karakteristiek is zijn wijzen op de gelijkenis waarin — zoo zegt Snethlage — de man mtgeworpen wordt alleen op grond van het feit, dat aaa hem bet teeken der uitverkiezing niet werd gevonden. En daartegenover staat dan het voorbeeld van den rijken jongeling, die zich niet bekeerde, maar voor wien toch de mogelijkheid der verkiezing openbleef omdat „bij Grod alle dingen mogelijk zijn".

Hier wordt praedestinatie door Snethlage dus niet opgevat als zich verwerkelijkend door de in verantwoordelijkheid verrichte, daden (Snethlage stemt het bezwaar van Wendt toe, dat de praedestinatiegedachte geen recht laat wedervaren aan het zedelijk vrijheids-en verantwoordelijkheidsbewustzijn, maar ziet daarin niet haar zwakheid maar haar kracht) zooals de Schrift dat scherp teekent in Philippenzen 2 en in het woord van Christus over het geven van den Vader en het komen tot Christus, maar de praedestinatie gaat buiten dat alles om en wijst in de richting van het tragische en fatale. En daarmee komen we tot den achtergrond van Snethlage's beschouwingen: zijn wijsgeerig kriticisme. In het op bovengenoemde wijze omschreven praedestinatiemotief komt volgens Snethlage tot uiting de volkomen autonomie en souvereiniteit van het religieuze principe. Zelfs de canones van Dordrecht worden geciteerd (gerechtvaardigd niet uit maar tot geloof) om deze souvereiniteit van het religieuze te belichten. Daarom onthult zich al Snethlage's spreken over het praedestinatiemotief als kritisch-wijsgeerige methodiek. Wanneer we vragen naar den materiëelen inhoud van het praedestinatiemotief, dam hooren we, dat voor het mythische denken God en mensch wezenheden zijn die op zichzelf bestaan. Voor de kritische methode in de theologie (praedestinatie!) staan ze tot elkaar in logisch-functioneele relatie in dien zin, dat in de religie de Godsidee zoo niet psychologisch dan toch logisch afhankelijk is van de voortbrengende, scheppende religie. Het werkelijke bestaan Gods en ©en werkelijke voorbeschikking komen hier dus in 't geheel niet in zicht. De als boven-zedelijfc geinterpreteexde Godsidee is door Snethlage slechts aangegrepen tot nader adstructie van het kritisch denken. De rest behoort tot de Christelijke voorstellingswereld en kan dus onbesproken blijven.

Rest nu nog de vraag, waarmee we begonnen, n.l. die naar de combinatie van praedestinatie en Leninisme. Op deze vraag kan nu betrekkelijk gemakkelijk het antwoord worden gegeven. Het humanisme dat in de religieuze problematiek moest worden buitengesloten, mag in de ethische sfeer zijn plaats blijven innemen. De nieuw© humaniteitsidealen „die in de hedendaagsche samenleving in tegenstelling tot de middeleeuwsche samenleving gelden" behoeven niet te worden prijsgegeven. Op religieus gebied is antihumanisme eisch, op ethisch terrein (verhouding tot den medemensch) het humanisme. Humaniseering en daemoniseering sluiten elkaar niet uit. Zoo kan Snethlage het praedestinatiemotief rustig verbinden met een consequent humanisme.

„Die in den hemel woont zal lachen" dat is de daemoniseering van de religieuze realiteit. Maar dat beïnvloedt de ethische werkelijkheid in geenendeele, zoodat in die werkelijkheid alles moet worden uitgebannen, wat met de waardigheid van den mensch afbreuk zou kimmen doen, zooals Snethlage opmerkt in aansluiting aan een woord van Karl Marx,

« Dat dit humanisme nu den specialen vorm van Leninisme kan aannemen, verwondert ons niet en interesseert ons maar matig. Alleen verstaan^ we nu, waarom Lenin „er niet minder religieus om is", dat hij God zijn grootsten vijand heeft genoemd. Want God zelf is secundair in het lidit van de praedestinatiegedachte! Want of Lemin zelf aan God heeft geloofd, dat is maar psychologisme.

En de combinatie, waardoor we even werden verrast, verbaast ons niet meer. Inderdaad — „het decretum horribile verliest zoo veel van zijn aanstootelijk karakter" (Snethlage).

Het is ons onbekend of het boek over de Praedestinatie nog komt, maar als het gefundeerd is op wat we tot nu toe zagen, dan mogen we den wensch uitspreken, dat we voor deze uitwerking van „het praedestinatiemotief" worden bewaard.

G. C. BERKOUWER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 juli 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Leninisme en Praedestinatie.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 juli 1932

De Reformatie | 8 Pagina's