GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het Contact tusschen de School in haar hoogere leerjaren en de Jeugdbeweging.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Contact tusschen de School in haar hoogere leerjaren en de Jeugdbeweging.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Voorts ontmoeten de ouders als factor van opvoeding Öe School, voor de vorming der jeugd een zeer belangrijk instituut. Meer en meer is tengevolge van noodzakelijke arbeidsverdeeling en ander© redenen aan dit instituut een belangrijk deel der opvoeding opgedragen. De arbeid, door de School verricht, is en blijft echter een opgedragen taak. De ouders, die zelf niet in staat zijn door verschillende omstandigheden hun kinderen die ontwikkeling bij te brengen, die ze voor hun later leven noodig hebben, dragen die taak aan de School over. Het komt in de School echter niet alleen aan op het bijbrengen van vaardigheden en kundigh©d©n. Onderwijs zonder opvoeding is ondenkbaar. De School is dus ook wel degelijk door haar onderwijs opvoedingsinstituut, moet inwerken op verstand, hart en wil der puberes.

Dat hier het contact tusschen de ouders en d© school zeer innig moet zijn, is principimn primum. Een zeer scherpe critiek op d© hedendaagsch© schoolinrichting en schooltoestanden wordt door Dr J. H. F. Kohlbrugg© uitgeoefend in zijn „Pxactische Sociologie", dl. IV", pag. 89, 297, welke critiek wel culmineert in de uitspraak: „Zooials er geen samenwerking is tusschen ondeirwijzers en ouders, zoO' is er ook geen verband tusschen school en leven". En hij staat niet alleen. 1 r W. H. van Schouwenburg verdedigde op het 2de iPiaedagogisch Congres o.m. de volgende stellingen:

1. Er bestaat geen samenwerking tusschen school en huis.

2. Door oprichting van oudervereenigingen en oudercommissies kan r©eds aanstonds een contact tusschen school en huis worden gevormd.

Of deze oudercommissies bij het Openbaar L.O.^ aan de verwachting hebben voldaan, meenen wij op goede gronden te moeten betwijfelen. En de ouders èn de onderwijzers en leeraren verleenden niet de noodige medewerking, zij het ook uit verschillend© motieven.

Dit contact mag gelukkig bij het Christelijk Onderwijs nog gevonden worden als uitvloeisel van het beginsel, dat in onze kringen omtrent d© School in wezen en karakter wordt gehuldigd, waardoor de samenstelling der Schoolbesturen is bepaald. Of na den harden strijd, die gevoerd is moeten worden, die band niet wat verslapt is en de belangstelling niet wat verzwakt, het zij genoeg ©ven deze vraag te stellen, daar wij daarop hier niet nader kunnen ingaan. Dankbaar mag echter geconstateerd worden, dat onze onderwijzers ©n onderwijzeressen nog aan huisbezoek doen ©n het instituut der ouderavonden over het algemeen mag bloeien.

Nu wordt echter in de latere jaren buiten huisgezin, kerk eai school nog op een andere wijz© gearbeid aan de opvoeding der jeugd, en wel door de Jeugdbeweging. Men zoekt namelijk de jeugd van 12 jaar af bijeen te brengen , in vereenigingen, clubs en bonden, waarvan zij leden zijn, waarin ze alzoo' medezeggenschap ©n medeverantwoordelijkheid dragen. Zij h©t vaak onder leiding van ouderen, nemen zij zelf bestuursfuncties waar en oefenen invloed op verschillende beslissingen. Deze methode van jeugdorganisati© is psychologisch juist, inzooverre zij tegemoet komt aan den in den overgangsleeftijd opkomenden drang naar zelfstandig handelen en oordeelen, en naar de Staatscom­ I missie 1918 uitdrukte, ethisch doelmatig, inzoo­ I verre ze strekt tot beoefening van ethische deug­ I den als medegevoel, verantwoordelijkheidsbesef, plichtsbesef, stiptheid enz. Bovendien wordt hier het principe der zeUwerkzaamheid, door velen ook ten aanzi©n van het schoolonderwijs voorgestaan, in toepassing gebracht, vooral in d© tw©ede helft van den overgangsleeftijd. De genoemde Commissie sprak dan ook' uit, dat de jeugdorganisatie steeds meer een afzonderlijk ...instituut der vriji© jeugidvor-' ming wordt. En nu, 14 jaar later, is de beteiek©nis der J©ugdb e weging nogmeernaar voren getreden. Om ©enige getallen te noemen, waarbij wij ons beperken tot de groote landelijke organisaties. D© Arbeidersjeugdoentrale heeft het thans gebracht tot 11000 leden. De Roomsch-Katholiek© Jeugdwerkorganisatie boogt op ©en getal van plm. 225.000 leden, plm. 50 pCt, maar hierbij is geen rekening gehouden met het dubbel-lidmaatschap, n.l. van de gewone Jeugdvereenigingen en de zuivere godsdienstige congregaties. De Jeugdbeweging op algemeen-Christelijken grondslag, gelijk zij vooral georganiseerd is in het Nederlandsch Jongelingsverbond en het Ned. Verboaid van Christelijke Meisjesvereenigingen, telt ruim 50.000 l©d©n. En dö Gereformeerde Jeugdbeweging in haar verschillende schakeeringen heeft een 66.000 jeugdigen geboekt.

Om ons nu tot de twe© groot© Protestantsch-Christelijke richtingen te bepalen, h©t dool van d© Jeugdbeweging op algemeen-Christelijken grondslag, kan aldus geformuleerd worden: „d© b©hartiging van de geestelijke en zedelijke, zoowel als van de maatschappelijke belangen van de jeugdigen van ons volk". Dit werfc wordt gekenmerkt door het bewaren bij Christus, het trekken tot Christus. „Voor jonge m©nschen, door jong© menschen, en allen tot Christus". Het wil ook vormen voor de levenstaali; van den jeugdige, maar is en blijft in zijn wezen „linier© Mission", Evangelisatie en bewaring. Het is daarom in zijn grondslag interconfessioneel en vrucht van het Reveil. Het Gereformeerd Jeugdwerk draagt een ander karakter. Het is con-I fessioneel en vrucht van het Calvinisme. Dr Kuyper I heeft het eens aldus geformuleerd: „De Jeugdver-I ©©niging, die oorspronkelijk op Methodistische velden is gekweekt, is door u op een Calvinistischen stam geënt, en daardoor zijt ge gekomen tot het innemen van een principieel standpunt". Het bepaalt zich streng tot de geestelijk-zedelijk© vorming. Het erkent naast zich andere Christelijke organisaties voor lichamelijke opvoeding en sport, muziek en zang enz., maar gaat uit van de overweging, dat de geestelijk-zedelijJEe vorming primair is en al het andere secundair. Dr H. Bavinck sprak te dien

opzichte uit: „Zij wil vonnschool, opvoedingsinstituut zijn voor het latere, practische leven ©n, mo©t dus vóór alle dingen bedacht zijn op de geestelijkzedelijke vorming. Daaraan heeft ze ook arbeids genoeg en meer dan genoeg". Het doel der Gereformeerde Jeugdbeweging kan dan ook aldus geformuleerd worden: „haar leden met verstand en hart te doen inleven in de Gereformeerde levensbeschouwing", en hen daardoor „te vormen tot goed© leden van huisgezin en kerk, tot goede burgers in den staat en de maatschappij". Het is rerblijdend te mogen constateeren, dat uit een door mij ingestelde enquête over het g©h©el© land, gebleken is, dat ook de onderwijzers onzer Christelijke Scholen, zij het ook onder min of meer reserres, die straks ter sprak© komen, het goed recht en de beteekenis der Christelijke Jeugdbeweging erkennen en inzien. Men acht haar ©en factor in den tegenwoordigen opvoedingsarbeid.

Nu wezen wij er reeds op, dat de jeugdbeweging haar recht van bestaan ontleent aan principiëele en psychologische motieven. D©z© zijn ongetvrijfeld in de laatste decenniën nog versterkt door de gewijzigde en steeds meer gecompliceerde omstandigheden van het maatschappelijk leven. Beide motieven hebben samengewerkt om de jeugdbeweging de hoog© vlucht te doen nemen, welke zij in onzen tijd te aanschouwen geeft. Van onze zijde meenen wij echter staande te moeten houden, dat n i e t a 1 - leen utilistische gronden het recht der Jeugdbeweging moeten vindiceeren. ïnuners vallen deze weg, dan heeft ook de Jeugdvereeniging haar bestaansrecht verloren. Echter blijven ook dan nog en niet het minst, de psychologische en principiëele motieven. En in deze moitieven ligt tenslotte het bestaansrecht der Jeugdvereeniging, wier leden op grond derzelfd© motieven van 12—16 jaar onder leiding van ouderen arbeiden, maar van 16 a 17 jaar af zelfstandig hun arbeid op de Vereeniging verrichten.

Het is echter opmerkelijk, dat de zoiog©naamde moderne jeugdbeweging, die in ons land in de Arbeidersjeugdcentrale haar typisch© rertegenwoordigster vindt, nog andere tendenzen vertoont. Wij moeten ons daartoe inzonderheid naar Duitschland wenden, ^het land, vanwaar wij in zoo menig opzicht veel ontvangen, goeds en kwaads.

Deze moderne Jeugdbeweging is alleen te verstaan, wanneer wij nagaan de grondon, die geleid hebben tot de stichting der Wandervogel-organisati© en die der Freideutsche Jugend. Zij is gekarakteriseerd als „Durchbruch jugendlichen Kraftbewusztseins, Ausbruck jugendlichen Lebens angesichts ©iner unjugendlich gestimmten Kulturepoche. Haar doel was : „Neuordnung d©r Gesellschaft, deren „voUige Umordnung", di© Erneuerung und Bezielung des Gesellschaftslebens. Zij wil een nieuwe cultuur geven. Dat daarbij ook de school partij werd, spreekt uit den aard der zaak.

De moderne Jeugdbeweging kwam to't eene „Kampf s tellung" teg©nov©r de school. De school stond buiten het leven. Zij voldoet niet aan het sterke levensgevoel der jeugd; zij houdt de persoonlijkheidsontwikkeling tegen; zij belemmert de vrije ontplooiing der krachten van de jeugd; zij geeft doode leerstof, niet het leven. De omstandigheid, dat deze Jeugdbeweging en de paedagogische , , RefO'rmbewegung" in nauwe betrekking tot elkander stonden en wederkeerig invloed op elkander uitoefenden, is niet te ontkennen. Wat aan paedagogische systemen en haar doorvoering in „Schulreformversuchen", uitgaande van Rousseau, Fichte, Pestalozzi, Fröbel, ontwikkeld werd, vond op Duitschen grond niet slechts echo', maar „notwendige Voraussetzung". „Die Jugendbe^ wegung lockerte den Boden für di© neue Schule." In „Junge Menschen", Blatt 16, 1926, werd uit den kring der Hamburger Schulgemetnde geroepen: „niet alleen weg met de banken, den rooster van werkzaamheden, de saamgeperste leerstof, neen. "Oprichting van een gemeenschapsleven in de gi"oepen; leeraren en leerlingen één, ieder de leeraar van den ander, gelijk recht, kameraadschap, communisme, en toch in alles ten slotte de ©rkemiing der persoonlijkheid. Aan iederen leerling den weg gebaand tot zichzelf. Algeheele leervrijheid; zichzelven leven de eerste wet". In drie richtingen ging deze richting, waaraan de namen van Kerchensteiner, Wyneken en anderen verbonden zijn, uiteen. D-e eerst© is de vrij© richting met als doel: „die Schulgemeind©". De tweede richting is de gematigde met als doel: „vernieuwir^ der bestaande school „im Sinne der Gemeinschaftsschule". De derde richting bedoelt de algeheel© omzetting der school naar communistisch streven. D'at hierbij natuurlijk in geding is het gewichtig probleem van gezag en vrijheid, van de gehoorzaamheid, een der fundamenteele artikelen der Christelijke Paedagogiek, behoeft geen nader betoog. Kerchensteiner behandelt dan ook zijn© ideeën o.m. in een boek, dat tot titel draagt: „Gezag en vrijheid als beginselen van Opvoeding".

Deze tendenz is aan de J©ugdb©weging in N©d©rland vreemd. De toestanden op schoolgebied zijn bier anders dan bij onze Oostelijke buren, wier systeem tendenzen vertoonde van een discipline, die in ons land onbekend is en ook niet met onzen volksaard overeenkomt. Voorzeker, ook hier te lande bestaan bezwaren tegen de schoohnrichting. P. Oosterlee heeft eens geschreven: „Het schrikbeeld der examens, de menigte der schooluren, de veelheid van het huiswerk gunnen den ontluikenden knaap (veelal ook het meisje) niet den tijd om zich naar eigen lust en drang te bewegen, zijn zinnen op het ééne boven het andere te zetten en zijn kracht©n aan wat het ook zij, op eigen initiatief te beproeven. Daarom zal er wel veel zijn, dat niet in hen ontluikt, dat in den knop gesmoord wordt; de gelegenheid wordt hun niet gelaten een eigen smaak te vormen. En wat is er bij' dit aUes van de vorming van eigen karakter te wachten? " Wij achten het echter t© sterk, wanneer Dr J. H. F. 'K o hlbrug ge naar aanleiding van Oosterlee's opmerkingen, uitspreekt: „Zoo beschouwd, is de vrij© Jeugdvorming een natuurlijke reactie tegen het mechanisme der school". Daarait is althans in ons land de bloei der Jeugdbeweging niet te verklaren. Dat het opvoedingssysteem in de school en in de Jeugdbeweging anders moet zijn, ligt reeds besloten in de psyche der jeugd en in het karakter der beid© instituten, hoewel wij niet willen ontkennen, dat de school zich altijd te wachten heeft voor mechaniseering. Vitae, non scholae.

B. A. KNOPPERS.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 januari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Het Contact tusschen de School in haar hoogere leerjaren en de Jeugdbeweging.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 januari 1933

De Reformatie | 8 Pagina's