GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Tbeologische School.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Tbeologische School.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de Januari-aflevering van „De Vrije Kerk", jaargang 9, 1883, schreef Gispen een artikel: „Onze Theologische School". Als een der gewichtigste besluiten, door de laatste Synode genomen, beschouwde hij' dat, waarbij drie nieuwe leeraren, Wielenga, Lindeboom en Bavinck, benoemd waren aan de Theologische School. Verder sprekende over de groote beteekenis van het onderwijs, kwam hij ook op de klacht, in den laatsten tijd veel gehoord, dat de examens te Kampen piet waren, zooals men die wenschte. Velen meenden de oorzaak daarvan bij de jongelui te moeten zoeken. Gispen betwijfelde echter, of de schuld alleen, zelfs hoofdzakelijk, bij hen lag. Hij veroorloofde zich te vragen, of de examen-methode, die te Kampen gevolgd werd, ook niet voor wij'ziging en verbetering vatbaar was. Hij toch achtte het beter, dat niet de curatoren, maar de docenten het examen afnamen.

Ook waren de onderwijskrachten ontoereikend voor het veelomvattende werk. Deze overtuiging had de curatoren er dan ook toe geleid, om de bekende circulaire aan de gemeente , te zenden, waarin werd voorgesteld, het docentenpersoneel met twee te vermeerderen. En toen nu een der docenten zich gedrongen zag, zijn betrekking neer te leggen, werd de benoeming van drie docenten noodig geacht. En dat de Synode van d© noodzakelijkheid eener vermeerdering van leerkrachten overtuigd was, bewees de eenparigheid, waarmee het voorstel der curatoren aangenomen was. Dat ooik' de ouderlingen geen bezwaar 'maakten en voorgingen in het stemmen om drie docenten te benoemen, was inderdaad hoopgevend voor de toekomst. En dat deze geheete handeling met zulk een ernst, openhartigheid en eenstemmigheid geschiedde, dat gaf Gispen grond om te belij'den: Het is van den Heere geschied, en het is wonder^ lij'k in onze oogen.

„Daarbij mag, geloof ik, de keus der nieuwe docenten de goedkeuring van heel de Kerk wegdragen. Drie mannen van ongerepte reputatie, van wetenschappelij'ken zin, vast van overtuiging en in den bloei en de kracht des levens, het is inderdaad geen klein geschenk van onzen God. Wie met mij dat oogenblik der benoeming doorleefde, zal het niet licht vergeten. Wie zich de woorden der benoemden, in dat gewichtig oogenblik gesproken, herinnert, zal met mij overtuigd zijn, dat deze mannen niet te rade zijn gegaan met vleesch en bloed, maar gezien hebben pp het heil der Kerk".

Als President der laatstgehouden Synode hield, Gispen oök een toespraak bij de installatie van de drie Leeraren aan de Theologische School op 9 Januari 1883.

Ze luidde aldus:

Geëerde Hoorders,

„De installatie der nieuw benoemde docenten wordt opgedragen aan de Curatoren, en meteen bepaald, dat het Moderamen bij die gelegenheid tegenwoordig zal zijn". Aldus besloot onze Synode, in het vorige jaar te Zwolle gehouden, en welk besluit te vinden is in artikel 209 van de in druk verschenen Handelingen.

Hieruit blijkt, dat het mij, als Voorzitter der Synode, niet is opgedragen bij deze plechtige gelegenheid het woord te voeren, maar alleen om er bij tegenwoordig te zijn. De onderscheiding en het voorrecht, om in deze ure een inleidend woord te spreken, heb ik alleen te danken aan de welwillendheid van H.H. Docenten en Curatoren, die mij hiertoe uitnoodigden. Dat ik, zonder aarzelen, ja met blijdschap, deze vereerende uitnoodiging aannam, zal niemand uwer bevreemden, die met mij overtuigd is van het innig en veelbeteekenend verband dat er is tusschen Kerk en School.

Dit verband toch is gansch natuurlijk. Wat reeds de wijsheid onder Israël verkondigde, dat eene ziel zonder wetenschap niet goed is, geldt ook van die verzameling der zielen, die Kerk heet. Eene Kerk zonder wetenschap is niet goed. Zij geeft oorzaak tot de klacht: mijn volk gaat verloren omdat het zonder kennis is, en kan onmogelijk hare roeping vervullen om in de wereld te zijn: pilaar en vastigheid der waarheid. Het geloof zelf is het zekerste weten. Het is kennen, zien, verstaan niet minder dan vertrouwen, en verlichte oogen des verstands te hebben is zoo onmisbaar voor de Kerk, dat Paulus, anders niet gewoon veel van zijn verborgen leven te spreken, openlijt verklaart, dat hij, om die zaak voor de gemeente te verkrijgen, onophoudelijk zijn knieën buigt voor Hem, in wien al het geslacht in den hemel en op de aarde genaamd wordt. Dezelfde Paulus, ook nit wetenschappelijk oogpunt, de grootste der Apostelen, geeft vele en ernstige wenken om den dienst des Woords in de gemeente toch alleen toe te vertrouwen aan mannen, die niet slechts onberispelijk, maar ook bekwaam zijn, bekwaam om anderen te leeren. Zuiverheid wil hij in de leer, maar ook deftigheid. Eene prediking, die slechts de toejuiching geniet van ruwe en onbeschaafde geesten, zou gewis niet de onverdeelde goedkeuring wegdragen van den man, die er, in den ganschen loop zijner bediening, naar streefde het Woord Gods aangenaam te maken aan alle consciëntiën der menschen, in de tegenwoordigheid Gods.

De natuur der kerk eischt kennis, wetenschap, wijl de kerk het lichaam is van Hem, in wien alle schatten van wetenschap en kennis verborgen zijn. Door een natuurlij'ken drang komt de Kerk vanzelf tot de School. Zij moet bekwame dienaren hebben. Die dienaren voor de Kerk, onder leiding des Heiligen Geestes, te vormen, is de taak der School'.

Ik zeg, de taak der School. Maar dan denk ik daarbij noch aan de lagere volksschool, noch aan de Universiteit. Principieel is het mijne overtuiging, dat de Kerk evenmin Schoolmeesteres als de Staat Schoolmeester is. Spreek ik dus van de School, die in een natuurlijk verband tot de Kerk staat, dan bedoel ik uitsluitend de Theologische School. De School die de bestemming heeft om geheel voor de Kerk te zijn; door de Kerk gesticht, dooir de Kerk onderhouden en staande onder haar opzicht en tucht. De taak der Universiteit is veel uitgebreider en van grooter omvang. Zij heeft de roeping den mensch in de gelegenheid te stellen het gansche gebied der menschelij'ke kennis rond te wandelen, alles wat weetbaar is te leeren ken­ nen, en universeel te ontwikkelen, opdat ieder, naar zijn aanleg en roeping, eene keus doe, om deze of gene wetenschap meer tot voorwerp van bij'zonder onderzoek te maken en tot die handeling in bet leven gevormd te worden, waarin men, hetzij als geneeskundige, of rechtsgeleerde, als letterkundige, of theologant, de menschelij'ke samenleving of de maatschappij wenscht te dienen, en in die hoedanigheid van dienaar zelf een levenstaak te vervullen. Tusschen de Kerk en de Universiteit kan zeker ook verband bestaan. Maar dit verband is toevallig en van wisselenden aard. Er zijn tijdperken in de geschiedenis aan te wijzen, waarin de Heilige Godgeleerdheid, als Koninginne der wetenschappen gehuldigd, de verschillende wetenschappen tot ééne wetenschap vereenigende, het middelpunt was van den cirkel, de ziel van het lichaam, en al het weten leidde tot gelooven. De Kerk, saamgegroeid met de maatschappij', controleerde, om zoo te zeggen, de wetenschap, en onderwierp door deze controle, in verband met politieke machten, geheel de maatschappij aan zich. Maar er zijn ook tijdperken dat de Universiteit zich heeft weten vrij te maken van de controle der Kerk, van de wetenschap wapenen smeedde om het geloof te niet te doen, en, evenzeer in verband met politieke machten, de Kerk terug drong in een hoek, uit de hoogte op haar nederzag, of haar beschouwde als eene eerbiedwaardige g'rootmoeder, wier begrippen van de dingen verouderd zijn, wier levensopvatting den lachlust der weten.schappelij'k gevormden opwekt.

Het zou inderdaad treurig zijn, zoo de Kerk van die wisseling der tijden geheel afhankelijk was. De Kerk, als zoodanig, kan de Universiteit missen. Eene andere vraag is het, of de Universiteit de theologie kan missen, en of zij', door d© theologiie uit den cirkel der wetenschappen te bamien, zich "delven niet onbekwaam verklaart om het machtigste verschijnsel in de menschelijke natuur, den godsdienst, te verklaren. Met deze vraag hebben wij ons echter niet in te laten. Dat moet de Universiteit weten.

Wij weten, dat er tusschen de Kerk en de School een natuurlij'k ^en historisch verband bestaat. Wil de wetenschap door de Kerk te dienen, het Hoofd der Kerk dienen en verheerlij'ken; de Kerk verblijdt zich in die hulde - en ziet er een voorspel in van hetgeen wezen zal, als alle knieën voor Jezu.s buigen, en alle mond en tong Hem heerlij'kheid geeft. Maar wil de wetenschap het tegenovergestelde; de Kerk gaat, onafhankelij'k van het voorbijgaande, haar weg. Haar roeping begrijpende en zich bewust van hare bemelsche rechten, gaat zij voort met Hem te belij'den, wiens volk een vrijwillig volk is, en volgt het spoor van haar koninklij'k Hoofd: door lijden tot heerlijkheid. Van de dagen der Alexandrijnsche Catechetenschool af, die uit eene inrichting van onderwij's voor beschaafde Catechumenen tot een theologisch seminarium (volgens Kurtz) opwies, heeft de Kerk haar School gehad. En zij zal haar School behouden, zoolang zij zich bewust is. Kerk van Christus te zij'n.

Ongepast zou het zijn, zoo ik mij verdere uitweiding veroorloofde, en tegen den eisch der kortheid, aan een inleidend woord gesteld, al te zeer zondigde. Laat mij alleen nog mogen zeggen, dat de handhaving van het verband tusschen Kerk en School, door de tegenwoordige tijdsomstandigheden, meer dan ooit geëischt wordt. De tegenwoordige Universiteiten, vrijgemaakt van het gezag der hoogste wetenschap en van de tucht der Kerk, en daarentegen gebonden aan den Staat, d.i. aan de macht van deze wereld, hebben de bestemming niet meer en missen de bevoegdheid om dienaren voor de Kerk te vormen. Het recht om aan de Universiteit wetenschap te verzamelen of zich daar te bekwamen tot het verkrij'gen van een wetenschappelijken graad of titeh betwist ik aan niemand, en ik ontzeg aan de Kerk de bevoegdheid om hare leden daarin te verhinderen. Maar misdadig noem ik het, wanneer eene Kerk, zooals b.v. de Nederlandsche Hervormde, de Evangeliebediening in de gemeente ontzegt aan allen, die niet aan eene Rij'ks-Univerteit, welke met de Kerk niets te maken heeft, gediplomeerd zij'n. Dat is de zelfstandigheid der Kerk prijs geven, ter wille van een waan, of omdat zij te geldgierig is om zelve Scholen te bekostigen, die de kerkendiensit en het predikambt in de gemeente onderhouden. Want een waan is het, dat de Universiteit noodig zou zijn, om goede predikanten t© vormen. De Roomsch-Katholieke geestelij'kheid, wien het in onze dagen waarlij'k niet aan algemeene kennis of scherpzinnigheid ontbreekt, wordt, althans wat Nederland betreft, schier' uitsluitend in de Kerkelijke Scholen of Seminariën gevormd. En wat d© Christelij'ke Gereformeerde Kerk tegenwoordig is, heeft, ik schroom niet het openlij'k uit te spreken, zij grootendeels aan haar Theologische School te danken. Zij zelve beseft dat, en met recht mag gezegd worden, dat de Theologische School voorwerp is der aanhoudende zorg van al haar besturen.

Ook onze Synode van het vorige jaar was daar diep van doordrongen. En al worden hare handelingen in betrekking tot de Theologische School niet door allen goedgekeurd; dat zij niettemin door gec'n ander beginsel gedreven werd en geen ander

doel voAi* iV5gèn had dan het heil der Kerk in en door de School te bevorderen, dat is waaxachtig. Onfeilbaar, neen, dat was ook de Zwolsche Synode niet. Maar met ernst, zonder eenig partij'drijven of personaliteit, biddend, en in de tegenwoordigheid Gods heeft zij' gehandeld. Zoowel de wetenschappelij'ke als de financiëele zijde der zaak heeft zij', met getrouwheid, zooveel onvolmaakte en zondige menschen dit kunnen, nauwgezet overwogen. JEn toen eindelij'k, niet het minst door de stem der ouderlingen, met zeldzame eenparigheid, de drie nieuwe docenten benoemd waren, toen ging het allen als Jacoh, in een gewichtig oogenblik ^ij'ns levens, en wij zeiden: waarlijk, de Heere is , aan deze plaats!

Ihans, mij'ne hoorders, is de ure aangebroken, waarin dat besluit der Synode volle toepassing zal krijgen, en de benoemden in hun ambt van leeraar aan de Iheologische School der Christelij'ke Gereformeerde , Kerk in Nederland, zullen worden bevestigd.

Hoogeerwaarde Heeren en Broeders, die straks met eeae plechtige gelofte tot dat ambt u zult verbinden, in naam der Christelij'ke Gereformeerde Kerk, wier dienaar ook ik mag zij'n, en als wier tolk ik mij' heden beschouw, roep ik U, van ganscher harte, het welkom toe! Laat mij U mogen zeggen, dat de Kerk groote verwachtingen van U Koestert. Zij' hoopt dat gij, van nu aan, uitsluitend voor de theologische wetenschap levend en aan de mededeeling, aan het belijden van die wetenschap, als echte professoren, uw leven wijdend, Kerkedienaren zult zij'n, in den hoogsten zin van het woord. God Almachtig geve u daartoe genade en schenke u kracht, naar lichaam en geest beide, opdat gij nooit, in eenig opzicht, de verwachtingen, die de Kerk van u koestert, moogt beschamen. Ik kan mij voorstellen, wat het u gekost heeft een arbeid in de gemeente te verlaten, die dierbaar was aan uw hart, en wat het u nog dagelij'ks kost in dat onvermijdelijke niet maar u te schikken, maar van ganscher harte te zeggen: de wil des Heeren geschiede! Evenwel, Geliefde Broeders, gij zijt uit dien werkkring niet geloopen maar geroepen, geroepen door heel de Kerk, in naam van haar Heer en God. Dat zij uw troost en uwe sterkte! Het werk, dat Gij thans aanvaardt, is niet maar tot stichting van eene enkele gemeente, maar tot opbouwing van al de gemeenten. Gij' weidt van nu aan de schapen, door het mede helpen vormen van goede en bekwame herders, voor de kudde. Uw werk is anders, maar het is geen ander dan wat tot hiertoe met zooveel bekwaamheid en hartelijke toewijding, door u werd verricht. God vermenigvuldige u genade en vrede, en schenke u dagelij'ks de zalving van den Heilige, om alle dingen te weten. Uw arbeid, met dien van uwe oudere ambtgenooten, worde rij'fcelijk gezegend, om de gemeente meer en meer te volmaken en in te leiden in de verborgenheden des Woords. Zelven theologen zijnde, zult gij theologen vormen, die eens d© plaats der oudere en van minder goed onderwezen dienaren zullen innemen. De Kerk zal niet nalaten voor u en heel de School, met al hare leeraren en discipelen, te bidden en te doen wat zij kan om het arbeiden u aangenaam te maken. Zij bidt dat de Heere u tot een rijken en langdurigen zegen stelle en u waardig keure om mede te werken tot het opbouwen van die ideale dogmatiek, die tevens de hoogste poëzie is, een loflied aan den Drieëenigen God; die Heilige Theologie, wier grondgedachte en schema, en heerlijke Synthese is en eeuwig zijn zal: Uit God en door Hem en tot Hem zijn alle dingen; Hem zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid!

En hiermede, geëerde hoorders, heb ik gesproken, ea noodig ik den Curator, door zij'n ambtgenooten met deze taak belast, uit, om, volgens besluit der Synode, tot de bevestiging over te-gaan.

Daarna sprak Ds J. Bavinck als Voorzitter der Curatoren.

Beide toespraken verschenen vereenigd bij G. Ph. Zalsman te Kampen onder den titel: „De Christelijke Gereformeerd© Kerk en de Theologische School".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juni 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

De Tbeologische School.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juni 1933

De Reformatie | 8 Pagina's