GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Jan Zwart.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jan Zwart.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nu deze week in Amsterdam de huldiging plaats had van bovengenoemden bekenden Nederlandschen organist, die ook in onze kringen welbekend is, mag m.i. in de Muzikale Kroniek een woord van waardeering voor het werk van dezen bescheiden kunstenaar niet ontbreken. Dat zijn werk niet alleen in de Hersteld Evangelisch Luthersche Gemeente te Amsterdam gewaardeerd wordt, blijkt •^el uit de samenstelling van het Eere-comité en nog sterker uit het groot aantal handteekeningen, geplaatst in het prachtig Album (kunstvol ontwerp van den heer IJserinkhuijsen te Amsterdam), dat den jubilaris op Woensdagavond, 4 October, na afloop van het Jubileum-concert is aangeboden.

Dit concert roept de herinnering wakker aan den mobilisatietijd, toen bij Jan Zwart de gedachte opkwam om regelmatig orgelbespelingen te geven, de kerk met zijn rustige sfeer open te stellen voor wie komen wilde, om daar te luisteren naar de gewijde orgelmuziek. En zeer velen hebben aan deze stille uitnoodiging gehoor gegeven en vol aandacht geluisterd naar de bespelingen, waarbij steeds enkele koraalbewerkingen op het programma stonden. Jan Zwart heeft niet zijn toevlucht moeten nemen tot het uitnoodigen van een zanger of zangeres of een violist om wat afwisseling te ' brengen. Ook zonder deze afwisseling bleef de belangstelling voor de regelmatig terugkeerende orgelbespelingen bestaan.

Jan Zwart houdt van zijn instrument, weet het te gebruiken, weet den klankrijkdom te benutten. Zijn geliefd instrument moest noodig hersteld, maar het geld ontbrak. Geen bezwaar voor den man, die met toewijding en liefde telkens weer zijn orgel bespeelde. „Als er geen geld beschikbaar is, zal ik het wel, bü elkaar spelen!' zei de organist en in zeer korten tijd was het bedrag voor de, zoo noödige herstellingen 'bijeen.

'Gröot'is ook de belangstelling Van den jubilaris •voor het goede orgel in het algemeen. Zijn publicaties over allerlei oude orgels en de daaraan voorafgaande nauwkeurige nasporingen in oude archieven en registers geven daar blijk van. Eerlijk ook komt hij uit voor zijn antipathie tegen wat men het moderne orgel gelieft te noemen, het orgel dat met slagwerk en trom. xylophoon en klokkenspel uitgebreid (een uitbreiding, die meestal ten' koste van het eigenlijke orgel gaat, daar het aantal labiaal stemmen gewoonlijk gering is) meer geschikt is voor de bioscoop, om allerlei effect te bereiken, dan als concertorgel, al wordt het dan ook als zoodanig aangediend. De weigering van Jan Zwart om orgelbespelingen te geven op . het N. C. R. V.-orgel, ook al zou daardoor het contract met de N. C. R. V. worden verbroken, pleit dan ook voor zijn degelijkheid als organist en kan men niet anders dan ten zeerste waardeeren. Gi'lukkig is ondanks de vastberaden weigering het contract met de N. C. R. V. niet verbroken, en zendt de N. C. R. V. nog regelmatig de orgelbespelingen uit, gegeven in een entourage en op ^©en instrument, dal past bij den kunstenaar. En idat de waardeering voor deze uitzendingen groot is, is meermalen gebleken.

Ook op compositorisch gebied is Jan Zwart niet onbekend. Zijn suite „Kerstfeest", zijn „Fantasie voor Orgel over het Lütherlied: „Een vaste burg is onze God" zijn alom bekend, evenals de andere van hem uitgekomen composities in de „Nederlandsche Orgelmuziek". Ze getuigen van zijn gedegen kennis èn van het instrument èn van de compositie. Gedurfde moderne muziek is het niet, doch wel zultce, die algemeen gewaardeerd wordt. Zij het den jubilaris gegeven de enkele composities, die als jubileum-uitgave onder den titel: „Musyck over de Voysen der Psalmen Diavids" hem worden aangeboden, met nog vele te vermeerderen ten dienste van het kerkelijk orgelspel, dat hem zoozeer ter harte gaat.

D. STROO.

meerd Weekblad" dadéliji' naaf Ds Kersten' kunnen doen overgaan. Overigens is dat „leentjebuur-spelen", zelfs mèt de afgedwongen erkenning, dat de Hervormde bundel slechts voor een (toch wel zeer minimaal) deel dienst deed, een fictie. Want a. de vroegere bundel heeft óók „geleend" uit den voorraad der oude kerk; b. een eigen keus is geschied; c. elk lied is naar eigen maatstaf geredigeerd. En wat die revolutie betreft: de revolutie neigt er toe, goed en kwaad dooreen te klutsen, dan gaat het kwade gauwer bij zwakhoofdigen er in; de reformatie haalt het goede weer uit het kwade te voorschijn, en vermaant daartoe, sterkhoofdig, ook de zwakhoofdigen; en alleen de stijlhoofdigen blijven dan maar volhouden, dat men uit dient te gaan van het mengsel, zooals het daar ligt, hinkende alzoo achter... de „revolutie" aan!

Bepaald „leelijk" wordt de Professor nü:

Wel mag gevraagd, of er werkelijk een diepe geestelijke behoefte aan bestaat, als een kerkformatie zelve over geen oorspronkelijke, uit Schrift en belijdenis door het geestelijk leven voortgebrachte liederen beschikt. Er zijn geen zangers in deze kerken, die vertolken wat er leeft in de zielen, dus gaat men elders te gast.

We moeten nu maar eens ronduit spreken. Als Prof. "Visscher vril hebben, dat we zijn geschrijf vroom vinden, dan verklaren wij ronduit, dat wij het slecht achten. En volop wereldsch. Let eens op dat woordje „dus". Zijn er, Professor, heusch geen andere redenen denkbaar, waarom men zich tot klassieke liederen vrijwillig kan vsdllen beperken? Zoo ja, dan is uw „dus", ondanks uw naar zoogenaamde „geestelijkheid" smachtende artikel, ondanks zijn titel „Geestelijke bloei" (!) niets anders dan een leelijke zonde tegen het 9e gebod. Als tl een man van eer U t o o n e n wilt, zult U den volgenden keer zeggen tot Uw broeders: ik heb spijt over dat „dus": ik zal tot straf voor mezelf, en tot leering van U, letterlijk citeeren wat het synodale rapport zei over de zelfbeperking tot klassieke liederen. Nota bene, als er eens vrije liederen gekozen waren, het geklaag en gezucht zou nog dieper uit het geprangd gemoed opgehaald zijn.

En als we dan lezen:

Of daarbij gedacht is aan het woord der apostelen, di^ op het allereerste apostel convent besloten aan die van Antiochië te schrijven: „dat gij U onthoudt van hetgeen den afgoden geofferd is", moet twijfelachtig blijven,

dan denken we: zou de Professor maar eens niet liever Wat gaan exegetiseeren?

Al zulk geklaag leidt de aandacht af van het nuchtere feit, dat over het principe zelf wordt heengeredeneerd. DIE kwestie wordt afgedaan in het zinnetje: „de vraag van al-of-niet-gezangen zingen, kunnen we daarlaten"...

Met volle vrijmoedigheid keer ik tegen deze Leidschen hoogleeraar de woorden, diehij zelfciteerttegen dfe Synode (omdat men, nota bene, zoo concreet was, ook eens even te spreken over de H.H. Prof. Visscher en Ds Kersten): „indien gij bitteren nijd in uw hart hebt, zoo roemt en liegt niet tegen de waarheid".

Voorloopig houd ik er mee op; misschien kom ik de volgende week op de rest van 's hoogleeraars grilligheden terug. . , •

„In deze kerken geen zangers, die..."; och, de nuchtere, bezadigde, wijze hoogleeraar van Leiden moest eens weten, hoeveel copie er onder de oogen geweest is van redacteuren van bladen, om maar te zwijgen van commissieleden waarschijnlijk. Hij weet het niet; maar dat geeft hem nog het recht van onwaarheidspreken niet.

Als ik zooveel onwaarheden bij elkaar zie, in een paar regels, dan huiver ik. Hier is nu een terrein, waarop ik den „geachten afgevaardigde" (tot mijn spijt) controleeren kan. Is wat hij beweert over andere (in casu: politieke) „vijanden" even hol, en voos, en onwaar? Wee dan ons, in „ons" oordeel over socialisten, en liberalen, en communisten zelfs. Als dit een typisch staal is van de politiek van dezen afgevaardigde, dan staat het er slecht voor, als we een volgenden keer zouden gaan gelooven, dat hij in de Kamer iemand eens „de waarheid gezegd had". Een volk, dat zulke polemiek „geestelijk" noemt, kan over de „vijanden in de poort" geenrèchtmeerspreken. Hetisverwereldlijkt.

Zakelijk blijven.

Ds De Bondt schrijft in „Leidsche Kerkbode":

Het kan niet anders, of ook in onzen kring zal er blijdschap ziJn over het moedige besluit van de Synode der Ghr. Geref. Kerk inzake Ds Berkhof f.

Wat ons het meest heeft getroffen, was de rustige, zakelijk© toon van het rapport.

Een dominé moet niet de kerk uit, omdat we hem • zoo antipathiek vinden; en een dominé wordt niet gehandhaafd, omdat het „zoo'n lieve man is".

Het ging hier over ©en beginselkwestie.

Evenwel heeft Ds De Bondt bezwaar tegen volgende passage uit een Open Brief, tot Ds Berkhoff' gericht door den „•Wekker"-redacteur (J. J. v. d.) S(chuit) te A(peldoom). Deze passage luidt:

Wanneer gij uw eigen ziel eens mocht brengen onder het licht van Gods alziende oogen, wanneer

het werlelijk. een „Vrederijk" mocht worden in uw eigen ziel en in uw eigen kring, dan slaat de ure voor u nog, dat ge in schuldberouw buigt en terugkeert tot de Kerk, die u wenscht te behouden, maar wier dienaar gij niet wildet zijn.

Ds De Bondt zegt hiertegenover: laat ons de kwestie z a k e 1 ij k houden. En merkt op:

Voor Ds Berkhoff zelf is dit tragisch.

Toen wij ©enige maanden geleden een polemiek met hem voerden, waarin de waarheid hem veroordeelde, ontzag Ds B. zich niet in een particulier schrijven zich een oordeel aan te matigen over de verhouding van God en mijn ziel.

Daarin gleed Ds B. uit.

Nu wordt hij geoordeeld — en pubhek! — met h©t oordeel, waarmee hijzelf oordeelde.

Dit is tragisch.

Persoonlijk heb ik nooit iets onaangenaams bedoeld of gezegd.

Tot driemaal to« heb ik in een particulier schrijven Ds Berkhoff uitgenoodigd tot een samenspreking, waarvan hijzelf plaats, dag en uur bepalen mocht.

Ds B. weigerde.

Dus, zoo concludeert Ds De Bondt, wordt Ds Berkhoff nèt zóó gecritiseerd, als hij'het anderen deed.

Wat we ervan zeggen zullen?

Niet veel. Want het wonderlijke is, dat men in dezen kring vaak niet anders wil. Herhaaldelijk komt men met zulke persoonlijke aanvallen. Dezelfde „Wekker"redacteur heeft al eens te verstaan gegeven, dat ik b.v. niet bekeerd was. En hoe hij, raakt het hemzelf, over den door Ds De Bondt gestelden eisch denkt, „in abstracto", leert volgende passage uit een op denzelfden dag verschenen „Wekker"-artikel van zijn hand:

Het is altijd heel moeilijk om in de ziel van een ander in te blikken, en wij staan daar vaaJc voor zulke paradoxen, dat voorzichtigheid en schuchterheid een eerste eisch is.

Er zijn menschen, die hier altijd met de ruwe bijl slaan, ja erger, die hier op de rechterstoel Gods gaan zitten.

Z& o ontving ik van den heer Johan Niessinfc, architect te Apeldoorn, een vurig verdediger van het duizendjarig rijk, een schrijven, dat ik eerst meende in zijn geheel in „De Wekker" op te nemen, maar zoo grof is aan scheldwoorden en veroordeelingen, dat ik niet veel respect heb voor zulke verdedigers van het „vrederijk". Ik w©et, dat Ds Berkhoff nog andere verdedigers heeft dan zulk een „wederomgebore", gelijk deze heer Messink zich noemt.

Maar zulke brieven zijn wel typeerend voor de brutaliteit, die men aan het Woord van God zegt te ontleenen, maar die alleen gedragen worden door het vrome vleesch.

Hef ZOU' goed" lzijn, indien de „Wekker"-redacteuren zelf, voorzoovèr zij aan dit euvel lijden, eens ophielden, te doen, wat hier veroordeeld wordt. Want hun „tactiek" is allesbehalve einheitlich. Waren ze nog gr9, ndioos in het zwijgen over opponenten, enfin, het was nog iets. Maar als zwijgen over uitgebrachte zaak-critiek gepaard gaat met dwaze uitvallen naar een hun toch onbekende „ziel", dan wordt de houding even arm, als die van het orgaan van Dr J. G. Geelkerken. Ook dat blad verklaart af en toe, grandioos te zullen zwijgen. Maar een paar weken later komen er dan weer artikeltjes over den persoon, dien men eerst beloofde te zullen verzwijgen. Nog onlangs in een geval, dat door denzelfden Ds De Bondt niet enkele volkomen ware woorden is gequalificeerd...

Ethische kerkopvatting en Ds Berkhoff.

In „De Wekker" schrijft de redacteur (J. J. v. d.) S(chuit) te A(peldoorn), dat z.i. het standpunt van Ds Berkhoff „uit diens ethische neigingen moet verklaard worden". We lezen dan verder:

De ethisohe heeft met de geïnstitueerde kerk niet veel op. Sciherp maakt tij ondersdheid tusBchen de keA, die niet anders is dan een samensitel van men-SGlheiijke inzettingen, en de gemeente, die is het leivende üöhaam. De kerk is' 'de vorm, waar ihet d'ood© lichaam vergaderd wordt, de gemeente is de Geest, die het al vervult.

Deze 'beginselen der ethische liheologie vinden wij 'het duidelij3cst vertolkt bij een man als Ohantepie de la.Saussaye. Deze wordt niet moede om in zijh werken er telkens op te wijzen, dat de kerk slechts provisoir 'orgaan van de zich vormende gemeente is. De kerk behoeft niet gehandhaafd te worden, want niet zij, maar de gemeente is het zout der aarde, het Ucht der wereld, de kerk kan wegvallen, terwijl de gemeente blijft. De keïk is de vorm, het liohaaan, de gemeente is de ziel, het wezen. De kerk het noodgebouw, d© gemeente de tempel, die opgericht zal worden. De kerk een juridisdh instituut, uitkomende in een bindende belijdenis en tucht, de gemeente is ©en ethisohe handhaving, die niet met een artikel uit de confessie of van ©en Synode, maar met de waarheid overiuigtt. Deze zelfde beginselen vinden w© 'op het oogenhlik in het proces tegen Dr Uhhink, die in zijn boek „Schrift en l)ehjd©nis" ook zoo heftig te keer gaat teg©n de kerk en een zuiver ethisohe kefkhesdhouwing heeft.

Wij zijn dankbaar er voor, dat deze redacteur zoo schrijft. Want het is noodig. We hebben er een bevestiging in van ons vroeger uitgesproken geloof, dat men hier wel tegen de Gereformeerde pers optreden kan, zoolang men 'zelf geen moeilij khe den heeft, maar zelf met haar wel mee zal móeten gaan, zoodra men zélf konk'rete kwesties af te handelen krijgt. Men lette maar eens hierop: thans wordt hier, zeer terecht, tegen de be­ " ginselen der ethische theologie opgetreden. Best. Het gaat hier speciaal over het kerkvraagstuk. Maar dacht men, dat deze „beginselen" er alleen waren inzake de kerk? Neen, over héél de linie werken ze door. En wat deze ethischen op de kerk toepassen, dat suggereert deze zelfde „Wekker"-redacteur, als hij op ander dan kerk-terrein tegenstellingen poneert tusschen „gesystematiseerde" artikelen en „de mystiek", of, gelijk nog onlangs in een rectorale oratie (volgens wel betrouwbaar verslag) tusschen „dogmatiseeren" en „hartewerk" des Geestes. „De Wekker" heeft herhaaldelijk tusschen „geest" en „letter" (of „vorm", dogma, systeem) een tegenstelling gesuggereerd, als het tegen de Gereformeerden ging, om met het volks-argument, dat ze daar zoo „versteend" zijn in den „vorm", hen voor het „levend gemaakte" volk tentoon te stellen. Thans wreekt zich dat bij Ds Berkhoff op een bepaald punt; helaas, op dat ééne punt heeft hem de „leiding" van „De Wekker" steun geboden. Want als tusschen „letter", „vorm" etc. en „Geest(eswerk)" alzóó mag onderscheiden worden op één terrein van hetleven, danmdet het op kilo terreinen.

We citeeren „De Wekker" verder:

Welnu, geen andere beginselen leiden Ds Berikhoff, en zijn boek, waarin hij het zoo druk heeft over de gemeente, is daarvoor ten bewijze ©n zijn ag©eren tegen de ikerk, tegen haar institutair optreiden als een laddertje, dat God van de hemelpoort zal wegtrappen, zeggen ons duidelijk, in wdik vaarwater Ds Berkhoff gekomen is. Hieruit verklaart zidh, hoe 'hij niet moede wordt om d© kerk te besdhuldigen van Augustinianisme, van een tekort in het verkondigen van 'het Evangeüe, van een «geweld doen aan het Woord van God.

Hieruit moet o«k verkla/ard, 'dat Ds Berkhoff zeM zoo eerlijk geweest is te erkennen, dat hij zich aan 'de 'Voormannen 'der E t h i s c 'h e richting verwant g©vo©lt. Natuurlijk niet, wait hun sdhriftcritiek betreft. Hiervoor 'huivert Ds Berk'hoff toch wel een beetje terug, maair wat 'hun 'kerkheschou'wing belangt en daaruit voortvloeiend© hun spreken over het Eonihkrijk 'Go'ds is hem lief. Welhc'h't 'begrijpt of doorziet Ds Berkhoff niet voldoende, dat 'dit sajmenhangtt met heel de ethische kerkbeschouwing en zoo 'hij: het wel doorziet, dan hebben wij geen getuige meer van noode. Immers zelf schrijft hii in zijn boi^ „De 'Ohrisitus-regeering", bladzijd© 333: „Hierin (bedoeld is 'het adventsleven 'der Nieuw Testam'entiBche 'gemeente) maken voorzeker vel© Ethisöhen de Gereformeerden besohaam'd. Zij mO'Sten echter waken, om niet, 'gelijk we dit meer ©n meer bij hen waarn©m©n, 'hun zoo 'hooggeprezen geestelijlren vader. Prof. Ih-J. H. Gunning, aan wien wij ons oan vele red©n©n veel verwanter gevoelen dan aan Prof. Dr 'Ghantepie de la Saussaye, in idit opzicht te 'verloochenen, 'dat zij. zoover 'gaan op den wdg 'der Sdhriftcritiek, dat ze ten Slotte 'moeten uitkomen bij Albent Schweitzer".

Ds Berkhoff, die zoo goed 'begrij'pt, waar de Etihisc'hen moeten uitlkomen, mog© zich zelf bewust worden om te weten, waar hij 'zelf moet uitkomen met 'deze Ethische 'broeders, aan wien hij zich zoO' verwant gevoelt.

De chr. G©r©f. 'k©rk zal gaan begrijpen, dat aan 'het sitian'dpunt van 'Ds Berkhoff meer vast zit 'dan alleen 'de kwestie over een opvatting van 'het duizendjaxi'g rük.

Hierna probeert het blad het geval-Berkhoff psychologisch te verstaan:

Verklaarbaar nu, 'dat voor zulk een geest als Ds Berikhoff met zijn ethische neigingen, 'de besluiten eener Synode niet anders zijn dan Augustiniaansc'he en 'hierardhische motieven.

Dit proces nu is als een grief in Ds Berk'hoff's ziel gegroeid, 'toen in Leeuwarden zijn söheuringsactie spaak liep, en toen de kerk in Syno'de tegen hem optrad en van 'hem eisdhte onvoorwaardelijke sdhuldbelijdenis-van zijn zondigen stap.

Van af die ur© is 'de breuk© groot©r geworden, en heeft Ds Berkhoff nu eens meer redhtetreeks, 'dan weer meer zijdelings een aanval op de ker'k gedaan. Al meer ging h©t in zijn 'bewustzijn groeien, 'dat de kerk niets was ©n het Koninkrijk Oods alles; al meer begon - de idee van het Koninkrijk Gods voor 'hem. en in hem te leven en.... 'daar 'hoort hij van de zaak Ds Bultema in Amerika, daar breekt de Zoeklidh't-beweging zich baan, 'daar ziet hij, hoe 'de kerken der Reformatie onderhng verdeeld liggen, en hóe 'de tijden rijpen voor den komenden Christus en.... 'de poort Is ontdekt, 'het vrederijk wordt van verre gezien, 'de 'duizend jaren schitteren in weergaJooz© luister voor zijn oo'g en d e •gemeente zal daarin 'de pakn der victori© 'dragen. Nu wordt er aUes op 'gezet om uit den Bij'bel deze idee 'te vertolken en nu leest hij' alom 'den Bijbel onder 'dit bepaalde gezidhtspun*. Vooral 'dit laatste is sterk op 'de 'Synode uifcgekom'en, toen 'hij' zoo eerlijk wais om te 'belijden, 'dat hij nooit den brief aan Gorinthe zïoo 'had 'durven lezen als niet Openb. 20 eeret 'hem een positie gegeven had. Ik zal hier over 'deze metho'de van Sc'hriftver'klaring niet spreken, maar ik wijs er alleen op, 'hoe Ds Berikihoff er toe 'gekomen is om 'Vanuit 'dit vooropgestelde beginsel èn kerfe èn 'gemeente èn koninkrijik 'Go-ds èn wereld èn s'ociaJle worsteling èn toekom'st te zien.

Ongetwijfeld 'heeft Ds Berk'hoff een groot getal aan-'hangers onder 'de „Zoeklidht" mensóhen, en het ts verklaarbaar, dat hij met de voormannen van het Zoek-Edht op pad 'gaat. In dien 'kring iheers'cht 'de ethisohremonstrantsche richting, en 'valt de kerk weg voor de gemeente, die alleen is de Bruid van-ChristuS'.

Maar heel deze tegenstelling van kerk en koninkrijk Gods en gemeente is onsohriftuurlijk. Hier is wel ondersdheid, maar geen tegenstelling. Kerk en gemeente zijn lijnen, di© elkander 'dekken, terwijl het koninikrijk Gods iets anders is.

Heel bet optreden van Ds Berkihoö is een zielsproces geweest in de ikerik tegen de keA en de feiten Tan den laaJt'sten tijd 'heWben dit onwederspiefkelijt . bevestigd. Met al zijn spreken, dat hij; de kerk lief beeft, heeft bij ziöh zelf en zijn eigen standpunt meer lief. Daiarom nam hij van de kerk afscheid en zal nu in eigen sfeer zijn ziölsaspiratiën luchten.

iDe tijd is hein gunstig. Er is een losihedd in het fcefielijk besef en de „jong gereformeerden" schuilen ooik nog in de Ohr. > Geref. kerk.

Dit laatste zinnetje is onjuist. Er moet staan: de gevolgen van de uit antithese-zucht gegeven „incidenteele" „leiding" van „De Wekker", niet het minst van dezen auteur zelf, zijn er nog. Hij heeft inzake „kerk en gemeente" de verwarring helpen kweeken, die hij thans stuiten wil. B.v. toen hij wat ons blad schreef, „roomsch" noemde inzake de kerk, hoewel wij bepleitten, wat hij thans eindelijk, noodgedwongen, óók begint te zeggen. Of, door, gelijk nog onlangs, uit zuivere „Rechthaberei" een brochure als van den heer Bruins goed te praten, hoewel ik ervan overtuigd ben, dat wat de heer Bruins wil, door dezen redacteur, als men het iri de Chr. Gerei. Gemeente van Apeldoorn zou op touw zetten onder zijn leiding, absoluut door hem zou worden "verhinderd, en tegengegaan. Gelijk hij trouwens tegen het Deventer comité gelijke bezwaren heeft als ik.

Wie dan toch stemmen, en stemmingen, als van den heer Bruins met applaus begroet, die haalt heden aan den éénen kant binnen, wat hij morgen aan den anderen kant, in casu aan den Sneeker kant, eruit wil werken.

Laat „De Wekker", als het orgaan hier iets leest, waarmee het blad het eens is, het zéggen. Precies, zooals wij instemming betuigen met de hoofdzaak van dit artikel. Dan helpt het blad zijn eigen jonge menschen, die hier nü met een vagen term worden gedisqualificeerd; dan wordt de sfeer zuiverder; dan komt er weer leiding. Dan wordt óók tegen de groote kersteniaansch gezinde groep in de Chr. Geref. Kerk leiding gegeven. Thans wordt ze door het onzuivere vorm-geest-dilemma, dat „De Wekker", precies als Ds Berkhoff, zij het op ander terrein stelde, verder opgekweekt voor Ds Kersten. De tijd is te ernstig voor een onvruchtbaar gehak op de Gereformeerde Kerken, die toch maar de leiding geven, ook aan de Chr. Geref. Kerk, of ze 't weten wil, of niet. Dat het zoo IS, blijkt onmiddellijk, als er daar maar eens een werkelijke kwestie komt. Dan moet men wel dezelfde wapenen hanteeren, die men eerst ondeugdelijk noemde, toen ze nog... in onze hand waren.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 oktober 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Jan Zwart.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 oktober 1933

De Reformatie | 8 Pagina's