GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Over het ambt ivan Jozef.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over het ambt ivan Jozef.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij Mattheüs I.

Matlheüs schrijft geschiedenis; maar de geschiedenis, die hij schrijft is evangelie.

Hij is een mensch als zoovelen. Zijn interesse is voor wat geweest is. Hij verzamelde gegevens over het verleden. Hij groepeert feiten en wil wat voorbij ging weer leven lalen voor zijn mede-'menschen. Hij is ook een aan God gehoorzaam mensch. Zijn werk als historicus heeft een doel daarom, de verheerlijking van God in den naam Jezus. En het heeft vandaar ook een adres. Matlheüs koos de gebeurtenissen en hij schreef; maar hij koos ook zijn lezers: hij bedoelde vooral de gemeente van den Heere Jezus uit de Joden wat te zeggen. En ook daarin was hij — de aan Gods doelstellend en bewustheidvragend gebod gehoorzame historicus — als zoovelen, die na hem geweest zijn.

Maar zijn oeuvre werd niet als het werk van zoovelen. Het is als het werk van die weinigen, die profeten en apostelen en evangelisten Gods zijn geweest, in strikten zin van het woord. Zijn boek — het resultaat van zijn historiografische activiteit — is een van de weinige onder die vele, die geschreven zijn, die door den Heiligen Geest zijn ingegeven. Zijn boek is een bijbelboek. Zijn historisch werk is evangelie.

En reeds het eerste hoofdstuk van zijn boek draagt vele merkteekenen ten bewijze van wat hier geschreven staat. De aanvang van dat eerste hoofdstuk maakt een zuiver historischen indruk. Het begint met een genealogie te geven. En in dat geslachtsregister wordt met een enkelen trek de historie van Israël, met name de koningsgeschiedenis van Israël, in de herinnering van de gemeente teruggebracht.

Maar de eerste de beste mensch, die de historie van Israël en van zijn koningen en van de koningslinie heeft nagespeurd, zal moeten zeggen, dat hij, in zijn waarheidsliefde, die geschiedenis zóó niet schrijven kan. Misschien zou een historicus recht hebben, indien hij, als Matlheüs, telde tot veertien bij de opsomming dei" geslachten van Abraham lot David. Dat is een kwestie van vakwetenschap, van exegese van verscliillende gegevens in het Oude Testament (Malt. 1:5: oaz, zoon van Rachab, vgl. Ruth 4:21, maar ook 1 Kon. 6:1). Ging hij echter ook van de koningen van Juda maar veertien namen noemen, dan sloeg hij willekeurig in den wind de mededeelingen van Gods eigen .Woord. Hij moet er als historicus, die voor de feiten eerbied heeft, niet veertien doch zeventien tellen. Hij mag Ahazia, Joas en Amazia niet als Matlheüs overslaan. En voorts zou het toch minstens onvoorzichtig van hem zijn, om voor de periode van de ballingschap lot op Jozef en Maria er ook veertien te tellen. Wel waren er in Jeruzalem weinig herinneringen aan den tijd, kort na den tweeden tempelbouw — de Perzische — zoodat men vaker maar een veertien, vijftien geslachten telde voor hel tijdsbestek, waarvoor de Heilige Geest bij Matlheüs er ook veertien noemt; doch de historicus mag uit het een-en-twintigtal der namen bij Lucas (3:23—27) wel de roeping hooren lot nauwkeuriger onderzoiek, dan waartoe zijn Joodsche collega's zich genoodzaakt achtten.

Zoo is er in de genealogie van Matlheüs 1 historie, doch historiebeschrijving, gelijk niemand onzer geven mag.

Blijkbaar is hier toch andere geschiedbeschrijving dan de onze. Het is ook zoo! Hier schrijft God geschiedenis. En de Heere heeft daarbij andere getallen, omdat hij een andere geschiedenis schrijft dan menschen. Alle historici kunnen slechts verhalen de koningsgeschiedenis van Israël, voorzoover de meegedeelde feiten en bekendgeworden gebeurtenissen een continue reconstructie toelaten. Maar de Heilige Geest schrijft bij Matlheüs hel evangelie; hij brengt de koningslinie in schema. In zijn genealogie is niet de bontheid van het historisch leven. De strakke lijn van de profetie is erin. De Heilige Geest schrijft de geschiedenis van het koninkrijk van Jezus Christus in de koningsgeschiedenis van Israël.

God is getrouw. Daarom laat Hij Zijn werk niet los. Hij is begonnen de wereld te scheppen en de Wereld was een koninkrijk Gods. Ondanks alle verwarring nu door zonde en dood en dwaasheid en regeerings-onvermogen en pretendentenruzie, heeft God de lijnen van Zijn eerste koninkrijk doorgetrokken in de geschiedenis van de koninkrijken der aarde. Dat ziet de historicus zóó niet. Maar de Heilige Geest weet van Zijn eigen werk; .weet van Zijn keuze in des menschen opgang euiOindergang; en Hij openl de blinde oogen van iCen mensch en maakt hem lol proleet. Dan ziet die mensch Gods koninkrijk en hij kan profetische geschiedenis — het evangelie — schrijven. In de boniheid, in de ongelijke lijdenen krachten der historie, ziel de profeet de maatslag, hel rhythme van de werken Gods.

Veertien geslachlen en nog eens veertien geslachten en nog weer veertien geslachten. Gods hand beeft nooit. In den chaos weet de Gelrouwe eeuwig den kosmos. Als het voor ons oog één kluwen is, dan volgt Zijn oog den gang der draden. God is nog nooit verdwaald. Het koninkrijk dat Hij Zijn Zoon beloofd heeft, is niet zoek geraakt in de koningsgeschiedenis van Israël.

En dal is het eerste, wat Matlheüs te schrijven heeft, en wal imponeeren moet de gemeente van den Heere Jezns uit de Joden: Het koninkrijlf U van den Messias is niet verzand in bet groot ge-i; beuren. God in den hemel ziet onder de duisternis |v en in de verwarring de lichllijnen van het ko |; ninkrijk. • - >

Dat is de zin er van, dat hel evangelie op het schematisch karakter der genealogie apart nog attendeert. (1:17). Er is in Israels koningsgöschiedenis een andere werking dan eenig mensch vermoeden kon. God heeft daarin het koninkrijk en, koningschap, den troon en het koningsambt be-! waard.

Hier voegt in parenthese de opmerking, dat het getal veertien, dat de Schrift noemt daar, waar wij door naar weten van zeventien en andermaal, waar ze onszelf meer dan veertien vermoeden doet, wanneer we historisch denken en rekenen, ons voorzichtig maakt in ons omspringen met de cijfers en getallen in de Schrift. In den nood van dit leven tellen velen gelallen uil Gods Woord bijeen, alsof hel hun getallen waren. Maar ze zijii Gods getallen. Ze zijn het zekerheden zeggend Woord van God, Die in de lalloosheid der jaren en verschijnselen en krachten de tel niet kwijt raakt P Dat zeggen de getallen ons. Ze zeggen niet: „Reken m God eens na!" Dat kunnen we niet. Maar ze M profeteeren: Gods werk gaal naar vaste orde, ooJJ in de wanorde der wereld. Gods hand beeft nooit en ze slaat nooit mis.

Hier ligt nu ook het antwoord op de vraag, waarom Matlheüs den stamboom van Jozef geeft, terwijl toch de Heere Jezns Zijn menschftlijke natuur niet van Jozef heeft, maar uil het vleesch en bloed der maagd Maria en door haar ook uil het geslacht van David is. (Rom. 1:3; Hebr. •7:14.)

Matlheüs ziet Jozef als ambtsdrager. Als pretendent naar Davids troon. Hij' heeft een scheniatiscne genealogie gegeven ten bewijze, dat het koningschap van David over het geroepen Israël door de vaste greep van Gods hand nog bewaard wordt.

Het is geen wonder, dat Matlheüs bizonder oog heeft voor het koningsambt. Hij schreef voor de gemeente uit de Joden; misschien ook voor de Joden, die nog builen de gemeente stonden, maar belangstelling hadden voor de „nieuwe synagoge". In den aller eer sten lijd na den Pinksterdag is de scheiding lusschen Joden en Christenen soms moeilijk te ontdekken. Christus en de apostelen hebben die scheiding niet zóó gewild, als ze gekomen is door de almeer consequente verwerping va» het evangelie der genade in het Jodendom.

De Messiasverwachting nu van het Jodendom, in Jezus' dagen, was een koningsverwachting. Priesters waren er nog wel in Jeruzalem, ook vrome. E»

profeten hadden ze in het Oude Testament. Maar een koning zochten ze, tegeinover Hsrodes, den keizer, de belasting.

We onderscheiden hier het evangelie naar Mattheüs van dat naar Lucas. De laatste, schrijvend voor den „mensoh", den Griek Theophilus, legt den nadruk op het menschelijke in de geboortegeschiedenis. De stamboom die hij geeft, kümt tot Adam op. Veel verhaalt hij van de moeder des Heeren. Maar Mattheüs spreekt van het ambt, van David en van den „Vader" van onzen Heeire Jizus Christus.

Want — alweer herinneren we aan 'teerste adres van Mattheüs' evangelie — naar Joodsche opvatting is Jozef de „vader" van Christus. Niet de natuurlijke, doch de wettelijke vader. Voor Joodsch besef kon iemand twee vaders hebben. Een zoon, die uit een leviraats-huwelijk gebo^ren was, had immers naast den vader, die de laatste man van zijn moeder was, nog den man tot wettelijken vader, wiens erfgenaam hij* was.

Daar hebt ge de positie van Jozef in het Kerstverhaal: hij is de erflater van het koningsambt, dat eeuwenlang door God bewaard is, en Jezus is daarin zijn erfgenaam.

Vandaar die profetische beschrijving der koningsgeschiedenis in de genealogie. Voor den historicustout-court telt de troonpretendent Jozef niet. Maar ziet, deze Jozef is de dertiende in een periode. Na hem komt een nieuw begin in de koningshistorie. Hij heeft een ambtelijke erfenis te vergeven, die een nieuwe periode inluidt. Zijn afstand doen van de rechten van David is het herstel van de stoelen des gerichts in Jeruzalem. Als hij — Jozef — plaats maakt, komt Eén, die het koninkrijk aan Israël weder oprichten zal.

Wij spreken van het ambt van Jozef; dat is: het erven laten door Jezus van zijn pretenties op Davids troon. Mattheüs is hierin zeer duidelijk, voor wie lezen wil, en niet onmiddellijk zoekt naar trekken van Jozefs vroomheid en hulpvaardigheid en al of niet klein geloof.

In het heilsplan van God liggen grooter dingen dan de handhaving van Maria's meisjes-en vrouweneer, en haar bescheirming en verzorging.

Dit is gaande in de geboortegeschiedenis, dat God den tweeden Adam schept. De eerst© Adam was ambtsdrager, ook Koning. De tweede moet het evenzeer zijn. Hij zal er echter anders voor staan dan de eerste. E^en geschiedenis is aan Hem vooraf gegaan. Een geschiedenis van ambtsdragers: koningen, priesters en profeten, onder een volk, dat onder den zegen van 'dat ambtsdragen leven moest. Met dat leven, dat God aan Zijn ambtsdragers onderwoipen heeft, moet de nieuwe Adam aanraking krijgen. En de banden aan dat leven, de banden van den koning aan zijn volk, liggen in Jozef, dien timmerman van Dethleheml en Nazaret. - •.-iy.irs's

Dat ambt moet hij geven aan den nieuwen Adam; aan Hem die van eeuwigheid daartoe is verordineerd en met den Heiligen Geest daartoe gezalfd worden • zal. Er moet successie van dat ambt, zijn, zóó, dat het op Jezus' schouders te rusten komt. Nog is Jozef de erfgenaam van David en van al de vaste beloften Gods voor den troon van David. Nog heeft Jozef de rechten op dien troon; de rechten om in Gods wereld te gaan werken; de rechten om zich met het eigen volk van God te bemoeien. En hij moet ze aan den zoon van Maria overdragen.

Gevoelige menschen vragen allicht, of Jezus daar een waarlijk recht op ontvangen moest; recht om Verlosser te zijn en Zijn heerlijk werk te gaan doen. Zooals ze vragen — b.v. in het kerk-en ambtsvraagstuk —: „Mag dat niet altijd en overal: het evaiigelie verkondigen? " Doeh wij moeten dan maar eens iets verstaan van den tegenstand der hel' en van de aanklachten van den duivel voor Gods troon. Wat moet Jezus zieggen, wanneer de booz© geesten Hem met helschen nadruk stellen voor d© vraag naar bet recht van Zijn werk: „Wat heb ik met U te doen, Jezus Nazarener? " Vernemen we daar niets van dat de geest der dwaling juist dat recht-hebben van Jezus lichten wil uit zijn werk en het maken tot een lievigheid, waarm^ee wij doen kunnen naar ons Tjelieven. Dat wordt nog dagelijks in de wereld gevraagd: „Wat doet gij, Christus in deze wereld? Wat is het recht van Uw Kruis en van Uw Woord en van Uw Kerk? " Waarom mogen wij niet zeggen in het uur van den strijd tusschen Christus en Satan om onze zielen: „Aan Satan zijn wij van nature verkocht en we zullen het wel vinden. Maar wat doet gij er bij, Christus? Laat ons met rust! Waar ligt Uw recht op ons leven, ons offer, ons hart? "

In Mattheüs 1 is dat recht geopenbaard! David was Koning. Daar moesten ze voor buigen. Wanneer hij de bazuin blies, dan moesten zij zich verzamelen en met hem moesten ze in den strijd gaan. En daar heeft nu Jozef dat recht van David. God heeft dat koningsrecht bewaard. En Jozef moet het aan Jezus geven. En — dat is zijn gehoorzaamheid en zijn ambtswerk in het komen van het koninkrijk des Heeren — hij heeft het gegeven. Hij heeft Jezus tot zijn erfgenaam gemaakt.

Daartoe is de Heere hem in den droom verschenen en hij heeft de stem gehoord: „Jozef, gij zoon van David". Zoo heeft God in hem het ambtsbewustzijn gewekt. En hem toen zijn ambtswerk voorgeschreven. In den droom werd hem het wonder van de ontvangenis van den Heihgen Geest en het geheim der zwangerschap van Maria onthuld. Doch dan — juist dan — mag Jozef niet terugtreden. „Ga niet vreezen, Maria, uw vrouw, tot u te nemen." Dat moet nu onmiddellijk^ dat Maria Jozefs vrouw wordt. Waarom? Wel, Jozef moet in de plaats van den vader treden. Wanneer Maria's zoon geboren wordt, moet Hij wetteUjfc — niet natuurlijk — de zoon en erfgenaam vaïu Jozef zijn, .^ I

Dian moet 7ozef Hem ook den naam Jezus geven. De naam, die Hem verbindt aan Zijn volk en de redding van Zijn volk. Jezus is de naam van den mensch. Maar wij hebben dat wel eens al te populair-eenzijdig genomen in tegenstelling met den naam Christus, die den HeUand als hoogste ambtsdrager aanduidt. „Jezus" wijst op de banden aan Zijn volk; de banden aan en de rechten onder het volk van David. Dien naam moet Hij toch ook van Jozef ontvangen.

Het is met de kijk op den zin van den naam Jezus als met de Mjk op de genealogie die Mattheüs geeft. Die zegt, dat Jezus aan de Joden: verbonden is, dat Hij één van hen, oofc een kind van Abraham is. Maar die zegt toch veel meer; dat Hij de koning der Joden is. Hier wordt reeds het materiaal verzameld van de acte van beschuldiging tegen de Joden, die hun koning aan Pilatus overleveren.

Via Jozef is Jezus aan Zijn volk! verbonden. Hijl is de wettige erfgenaam van tet fccmingsambt over het volk van God, door den man van Zijn moeder.

Nu zwijgt ons verzet tegen de ambtehjke bevoegdheid van Christus. En wij bidden niet kwalijk, wanneer wij zeggen: „Zone Davids, ontferm U mijner". Nu heeft Christus met ons te maken en wij beroepen ons op Zijn werk en ambt.

Hier zien wij Jozef plaats maken vooor de „veertiende" uit zijn geslacht. Altijd riep de koningsgeschiedenis van Israël om Hem. „Veertien is de getalwaarde van den naam David, in Hebreeuwsche letters geschreven. Zes zeventallen gaan vooraf, met Christus begint de Sabbath van Israël." (Grosheide).

Zoo is het koningschap van David geworden tot een eeuwig koninkrijk, i)

R. SCHIPPERS.


^) 't Bovenstaand opstel werkt met de gegevens uit het evangelie van Mattheüs. Op sommige plaatsen in dat van Lucas echter valt hetzelfde licht op de positie van Jozef. Bijv. Luc. 1:27 (van Jozef wordt uitdrukkelijk gemeld, dat hij uit Davids geslacht was), 1:32 (de troon van zijn vader David) en 2:4 (Josef heeft relaties tot de stad van David, Bethlehem. Naar Jeremia 2:4 LXX is huis, Gr. oikos, 't ruimere en geslacht, Gr. patria, 't engere begrip. Men kan dus lezen, dat Jozef niet alleen bloedverwant van David was, maar in den groeten kring der Davididen behoorde tot de redhtstreeksche afstammelingen, althans tot de groep, die erfrecht in Davids nakomelingschap bezat — bloedlinie en erfgerechtigde-zijn behoeven in een familie, waarin leviraatshuwelijken mogelijk zijn, niet samen te vallen —). Geen wonder, dat bij Mattheüs, die voor de Joden schrijft, het accent op de ambtelijke positie vrat sterker gelegd wordt dan bij Lucas. Merkwaardig is echter dan weer, dat Jozef in het annunciatie-bericht in Luc. 1 geheel is uitgeschakeld, behalve wanneer het gaat over zijn en Jezus' relatie tot Davids troon!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 november 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Over het ambt ivan Jozef.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 november 1933

De Reformatie | 8 Pagina's