GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Evangelisatie-motieven uit de werken van Mevrouw Bosboom-Toussaint.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Evangelisatie-motieven uit de werken van Mevrouw Bosboom-Toussaint.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een scherp duel.

Doctor Elbertus Leoniuus, Kanselier van Gelderland, en Gideon Florensz zijn in de werken van Mevrouw Bosboom-Toussaint twee scherp geteekende figuren. Van geheel tegenovergesteld type. Gideon is te karakteriseeren als de man der ware religie, de Kanselier als een man der zedekunde. Hiermede is de casuspositie dezer beide mannen gegeven, alsook de voortdurende worsteling, die tusschen hen beiden plaats beeft. Bij nauwe verwantschap is er tegelijk een diepe klove, die ondanks alle pogingen om elkander te naderen niet kan worden weggenomen, veeleer zich al meer verdiept.

De Kanselier bad „een zestigjarig leven achter zich van de reinste zedelijkheid en van de hoogste lu-acbtsinspanning ©n van de zeldzaamste zelfbebeersching bij het vervullen van groote plichten". Gideon „noster docüssimus Florentius" als Marnix van Si. Aldegonde hem noemde, was een jonkman in de lente van het leven, nog meer dan vanwege zijn uitgebreide kennis, om zijn , , singuliere vroomheid" lief te hebben en te prijzen.

Er bestond tusschen hen allereerst een natuurlijke betrekking. De Kanselier was Gideons pleegvader en voogd. Doch vooral bestond tusschen ben een diepere, geestelijke verwantschap, door Mevrouw Bosboom treffend geteekend in de uitdrukking: „de zoon zijner ziel". Hij was de hoop en de trots van Leoninus. Op Gideons toekomst had hij verwachtingen gebouwd voor zijn grijsheid, zóó, als hij op geen zijner eigene zonen had gevestigd. Zijn samenwerking, den bijstand van zijn helder oordeel, van zijn veelzijdige kennis, waren als de bondgenooten, die hij zich meende verzekerd te hebben voor den kwaden tijd. Gideon zou naast hem gaan, zoo hoopte hij, totdat hij hem zijn plaats kon doen innemen; zoo zou hij zichzelf niet overleven, maar herleven in dien waardigen opvolger, die het vaderland zou liefhebben en dienen als hij zelf. Tegenover die zeer nauwe betrekking tusschen hen beiden stond echter een groote, innerlijke verwijdering. Deze doet den Kanselier misnoegd vragen: „En nu, wat was er van die hojDe geworden ? " De jonkman bad niets willen dienen dan de kerk, een zaak die de Kanselier bijna een schadelijke, of ten minste een nuttelooze achtte; hij bad hem den medebroeder zien worden van die kerkdienaren, die op allerlei wijze bet reeds zoo moeilijk Staatsbestuur nog meer bemoeilijkten door het opwerpen van netelige en onvoorziclitige vraagstukken, die in zij'n oog zoowel ijdel als vermetel schenen.

En Gideon stond nu aan hunne zijde, had bij meer dan ééne gelegenheid getoond te wenschen, wat zij wenschten; voor te staan, wat zij voorstonden, al nad hij nooit eenigen onwetligen of zelfs aanmatigenden slap, door hen gedaan, gebillijkt of nagetreden. Ook was de smart over die teleurstelling zóó groot geweest, dat zij de mate zijner gewone lankmoedigheid was te boven gegaan en er een geheime verbittering in zijn ziel was ingeslopen, die zich somwijlen uitdrukte in een woord of in een blik, ondanks zijn groote liefde voor den jongen man, ondanks zijn hooge waardeering, of eigenlijk juist daarom; hoemeer liij voelde, wat hij in hem verloren had, hoe meer de spijt daarover zich gelden deed, en zoo glee< } er soms een zijdelingsch verwijt over zijn lippen, te midden van de uitdrukking eener vaderlijke teederheid. Gideon voelde het, hij vergiste zich niet in de oorzaken dezer verwijdering en het was hem tot groote droefheid, want hij wist, dat hij ze niet kon wegnemen.

De grondoorzaak lag te diep, hij gevoelde, dat ' er meer was dan de teleurstelling van den Staats-1 man, van den pleegvader; het was de innerlijke; vijandschap van den wijsgeer tegen het stellig | Christelijk beginsel, dat Gideon tot de keuze van zijn stand had geleid, het was de vijandschap van den deïst tegen den geloovige, die bet Evangelie als Goddelijke Openbaring heeft aangenomen, het was de vijandschap van den strengen en fleren moralist tegen de verootmoediging van de leer des kruises.

Dat die pleegzoon een zóó bepaalde keuze had gedaan voor een vorm van eeredienst; dat hij zij'n leven en al zijn krachten wilde wijden om haar voor te staan, terwijl Leoninus, die de hevigste stormen van religietwist had doorleefd, als éénig resultaat van zijn ervaringen en beschouwingen besliste, , , dat, daar men niet weten kon hoe de Godheid wilde gediend zijn, men dit punt aan de Opperste Wijsheid en de Engelen moest overlaten", zonder van zijn zijde verder moeite te doen om te onderzoeken, of het die Opperste Wijsheid ook kon behaagd hebben, om zich van barer waardige middelen te bedienen, om voor Zij'n schepselen die onzekerheid op te lossen — hier lag de groote klove en zij was door Gideon ni«' aan te vullen. Eén, machtiger dan hij moest die omkeering werken en zou het eeniglijk vermogeD. Als men deze twee persoonlijkheden naast elkaO' der stelt, dan verstaal men, dat alles Gideon va» zulke proefneming moest terughouden. Hij, —die van zijn eerste kindsheid af had geleerd, de oogen met vertrouwen, met eerbied op te heffen naar die hooge, achtbare gestalte, die opgevoed was i» de liefde en de vreeze voor dien man, hij zou tot hem gaan en zeggen: „dat, wat gij in uw har* hebt jegens mij, is zonde, is niet een tegenzin tegen eenige kerkelij ken, niet de tegenzin tegen een stand of een geloofsvorm, maar het is een innerlijke afkeer van God, Dien ge niet jkeat; van Wien ge u eigenwillig gescheiden vindt, omdat gij Hem niet kennen wilt in Christus, Zijnen' ZooB, door Wien men eeniglijk tot Hem komt".' Neeo, voorwaar! zoo nóódig het was, dat die w/aarheio hem eenmaal ter oore kwam, zoo ijdel ^ou 'h*' geweest zijn, indien Gideon den onversl^andige" ijver had gehad, haar uit te spreken. *

Eens had hij den strijd met den Kanselier moe'

ten wagen ten tijde dat er vragc was naar tiet involgen zijner Iceuze en liij tiad toen gestreden met aï den ernst en met al den gloed, waarmede zijo geloof en zijn liefde hem kon bezielen, maar hij had geenszins de zege behaald; de Kanselier had hem alleen zijn begeerte ingewilligd, met het fiere en goedhartig mededoügen van den sterkere wijzci'e, die den zwakke toegeeft, om hem niet tot wanhoop te brengen. Sinds dien tijd had de jonge leeraar besloten eiken strijd over deze punten met den Kanselier te vermijden, zoolang daarbij sprake kon zijn van hem zelf. Daarom ook smartte hem zoö diep ieder woord of iedere blik, welke van die innerlijke verwijdering getuigde, en dat hem als uitlokte tot een strijd, dien hij niet meer durfde aangaan. Niet, dat het hem aan moed ontbrak, maar het was de vreeze der liefde, de éénige, waarvoor Gideon vatbaar was, die hem terugschrikte, waar het Leoninus gold, die voor hem stond als de majesteit der onschendbaarheid. Hem kwetsen scheen hem heiligschennis, omda! het hier niet tot heilzame heeling zou zijn.

Zoo verstaan wij het, dat een schijnbaar simpele vraag van den Kanselier, als: „En nu, mijn welwaarde! hoe staal ge met de collega's? " voor Gideon pijnlijk is, hem een oogenblik doet aarzelen, om dan straks een ontwijkend antwoord te geven. Maar ofschoon hij tot lijdzaamheid besloot, toonde hij anderzijds dat hij' verre van weerloos was. "V\"anneer twee vuursloenen tegen elkander worden geketst, spatten er altijd vonken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Evangelisatie-motieven uit de werken van Mevrouw Bosboom-Toussaint.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 1933

De Reformatie | 8 Pagina's