GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Advocaat en publiek.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Advocaat en publiek.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

In niet alle kringen ontmoet het beroep van advocaat onverdeelde sympathie.

Zijn verschijning roept slechts gemengde gevoelens van genegenheid op bij sommige zijner medemenschen.

Hij en de arts zijn steeds uitgezochte figuren voor spot, ja zelfs satyre geweest.

Cornells Veth verklaart die neiging tot spot uit gekwetst idealisme: in den geneesheer, die da ziekten en verwondingen heelt, in den advocaat, die met zijn kennis der wetten , en zijn welsprekendheid, de zaak van den burger verdedigt, — in hen, gelijk ook in den notaris, den rechter en zelfs den openbaren aanklager, die de maatschappij beschermt tegen vergrijpen aan orde en veiligheid, zijn oude en groote idealen belichaamd. Op hen is het vertrouwen van den zwakke en onder-drukte gevestigd. Aan hun taak is — veel meer toch dan ten aanzien van den handelaar of boer — het begrip van een breede maatschappelijke roeping verbonden. Men kan zich denken, en het ideaal, dat in de menschen woont, blijft hopen, dat zulk (.en taak uit menschenliefde wordt aanvaard. Al de genoemde zijn functies, die bij primitieve volken uit aanleg en roeping moeten zijn voortgekomen. De geneeskunde werd niet zelden uitgeoefend door jffiesters en wijzen, door oude vrouwen met veel ervaring en kennis van kruiden; de rechtspraak door grijsaards, menschen dus met menschenkennis en ondervinding en geneigd tot verzoening en vrede, of door den Vorst, die boven de partijen stond. De eerste en ongeneeslijke wonde werd hier aan het ideaal toegebracht door het onvermijdelijke proces, dat van deze werkzaamheden beroepen maakte, betaalde beroepen.

Ligt de oorzaak der felle critiek, van ouds-her op den arts uitgeoefend in het feit, dat hij leeft van anderer kwalen, de rechter en de advocaat zijn nauw op de vingers gekeken van het oogenblik af, dat de twisten en misdrijven der menschen onontbeerlijk werden voor hun bestaan. En nog vóór aan eenig misbruik van ambt of kunde gedacht behoeft te worden, staat de spot, het gekwetste idealisme, reeds klaar, om deze beroepen als broodwinningen aan te vallen.

Er zijn ook andere factoren, die tot deze g e n e-raliseerende bitterheid brengen.

Wat den medicus betreft, drijft tot hekelen vaak het klaarblijkelijk te kort schieten der wetenschap dat hem machteloos doet staan tegenover de met elke diagnose spottende natuur. En wat het advocatenbedrijf aangaat, is het juist het voor het volk geheimzinnige en raadselachtige, dat deze figuur eenigszins onbehagelijk maakt: zijn omgeving, zijn onbegrijpelijike taal, zijn voor een leek niet te volgen argumentatie, zijn ambtskleed, zijn omgang met collega's, die den toeschouwer onoprecht moet lijken, — dit alles druischt in tegen het naar het begrijpelijke en natuurlijke strevende rechtsbegrip van den eenvoudigen burger.

Aldus vereenzelvigt het publiek den advocaat met zijn cliënt, wat zijn pleitbezorger zelf nóóit mag doen. De cliënt van z ij n kant daarentegen vervalt dikwijls in dit kwaad, en niet zeldzaam zijn de gevallen, waarin het den advocaat euvel geduid wordt, wanneer hij met zijn tegenpleiter, dien hij zooeven fel heeft bestreden, genoegelijkeen kop koffie gaat drinken.

Gelukkig zijn er ook goede noten over den advocaal gekraakt: werd hij niet in oude tijden reeds vergeleken met een doifij'n, omdat, gelijk deze visch de menschen op zijn rug neemt en uit de gevaarlijke baren der zee veilig op het strand weet te brengen, alzoo' ook de goede en wel bedreven advocaat m.enigeen uit de grootste gevaren helpt?

Daar waren echter anderen, die advocaten durfden vergelijken met wiegen, die altoos heen en weer waggelen, met hagel, dien men niet opmerkt dan bij buiig weer, of zalm, waai-van men zegt, dat ze onder de visschen de allerkromste sprongen maakt...

Wanneer nog een Huygens in de 17e eeuw dicht: „een boer in 't midden van twee advocaten is, of twee katten aan één vischje zaten", wanneer men let op de talrijke puntdichten en schimpscheuten, waarmede kluchtspeldichters uit de l'7e en 18e eeuw hem vereeren, blijkt er wel uit, dat hij toen niet hoog aangeschreven stond. Wel werd het beroep als „zeer eerbiedwaardig" beschouwd, maar in de personen had men niet altijd voldoende vertrouwen.

En thans? — Speciaal de verdediger in een strafgeding heeft het van allerlei zijde nogal eens hevig te verduren. Voor hem is de weinige sympathie, die in het algemeen reeds voor dien man bestaat, misschien in onzen eigen kring nóg geringer.

Naar mijn meening behoort het niettemin tot de „ontwikkeling van het Gereformeerde leven" (en dus tot de doelstelling van ons blad) dit eens openlijk hier uit te spreken en met een enkel woord te critiseeren. Wellicht ook' vindt deze zaak bij ons eenige meerdere belangstelling in een tijd, waarin over de posilie en het recht van den verdachte en zijn raadsman scherper dan ooit gestreden wordt, en in het bijzonder, omdat de aandacht van ons eigen volksdeel uiteraard met bijzondere belangstelling den wel zeer bijzondererv procesgang betreffende den Rijksdagbrand heeft gevolgd (onlangs zeer terecht „een weg met kuilen" genoemd!).

Wel zijn wij in onze kringen de tijden ontgroeid, waarin ernstig werd geprotesteerd tegen het feit, dat een moordenaar door een Gereformeerd advocaat verdedigd werd en waarin zelfs een hooggeleerd schrijver een optreden der kerken noodzakelijk achtte, om aldus dwalende schapen der kudde terecht te brengen. Men is nu gelukkig allerwege wel overtuigd van de onjuistheid van een dergelijk standpunt. Immers een beroep op de Oud-ïestamentische woorden: „En gij zult geen verzoening nemen voor de ziel des doodslagers, die schuldig is te sterven" gaat ten eenenmalo niet op. De zaak van het „bewijs" valt hiermede geheel weg en terecht vraagt Mr Vonkenberg in zijn interessant proefschrift over: „De verdediger in het strafgeding": „wie zal uit te maken hebben, of men te doen heeft met de ziel eens doodslagers, dan wel of een onschuldige voor den rechter staat? " Bovendien huldigt wel niemand meer de bekrompen opvatting, dat de verdediging alleen onschuldigen tot haar objecten zal mogen hebben. Men vergete niet, dat in vele gevallen de schuld allerminst wordt erkend en een persoonlijk gevoelen van den verdediger in dezen den doorslag niet mag geverL Bovendien kan oolc h ij in dit opzicht dwalen.

Wat echter het all er-belangrijkste is: de rechtszekerheid eischt, dat vrijspraak volgt, wanneer niet het wettig en overtuigend bewijs der schuld geleverd is. Zoolang dus nog maar eenige twijfel bestaat mag een veroordeeling niet volgen. Vóóir alles moet vaststaan, dat de wet dient te worden

toegepast. Wanneer er dus een strafbaar feit is gepleegd, maar dit niet valt onder de kracht van de bestaande wet, mag geen veroordeeling worden uitgesproken, zelfs al zou men, niet met de wet rekenend, meenen, dat de gepleegde daad straf verdient. Ook vergeet het publiek gemeenlijk, dat hel in de meeste gevallen niet eens gaat om al of niet schuld, doch om de mate van schuld en de wijze van straf oefening. Hierbij komt dan zeker de persoon van den dader op den voorgrond te staan. En het is niet in strijd, integendeel, overeenkomstig ons Gereformeerd beginsel, dat die persoon in het volle licht komt en hij niet alleen sla tegenover een Openbaar Ministerie, dat eenzijdig als handhaver der gerechtigheid namens den Staat optreedt.

De advocaat zal dus den rechter moeten inlichten omtrent al hetgeen lot verontschuldiging van den verdachle strekt, en in hel algemeen alles wat in zijn belang kan worden aangevoerd ter kennis van den rechter moeten brengen.

Beti-effende deze aangelegenheid is op de algemeene vergadering der Nederlandsche Advocatenvereeniging van dit jaar door Mr Dr C. H. van Oppen een belangrijk prae-advies uitgebracht, dat zeer zeker de volle aandacht verdient, doch weinig tot de openbare meening is doorgedrongen. ^)

Hoewel de advocaat niet is de lasthebber van zijn cliënt en met hem niet mag worden vereenzelvigd (hierboven wees ik daarop reeds), — toch wordt algemeen en m.i. terecht aangenomen, dat hij in een strafproces absoluut het partijstandpunt moet innemen. Professor Simons heeft het eens aldus uitgedrukt: „de taak van den raadsman in het strafproces is het eenzijdig voorbrengen van alles wat mogelijkerwijze feitelijk en juridisch pleiten kan voor den verdachte". Een goede verdediger moet subjectief zijn, een streven naar objectiviteit is voor hem uit den booze. Juist in verband met de wijze, waarop het Rijksdagbrandproces, welks behandeling nog versch in het geheugen ligt, gevoerd werd, is het eigenaardig op te merken, dat zelfs in Duilschland de opvatting van het „Reichsgericht" altijd geweest is, dat de verdediger wel lot het vinden van de objectieve waarheid heeft mede te werken, doch alleen in de richting van het niel schuldig of minder strafbaar zijn van den verdachte.

• Nu is wel aangevoerd, dat het Openbaar Ministerie wel degelijk door de wet geacht wordt in objectieve richting ten prooesse te arbeiden. Dit moge zoo zijn, aan den anderen kant staat onomstoolelijk vast, dal de openbare aanklager den plicht heeft, alles wat ten laste van den beklaagde kan strekken, te belichten. Daartegenover juist moet iemand staan, die een zoo gunstig mogelijk licht op den beklaagde doet schijnen: aan den rechter de moeilijke, doch eervolle taak in dezen het juiste vonnis te wijzen! „Men zou anders", zegt Mr van Oppen in zijn zooeven genoemd praeadvies, „inderdaad niet kunnen spreken van een fair play". „De advocaat is in de vervulling van zijn taak slechts beperkt door de regelen der moraal en de voorschriften der wetj de grens zijner eenzijdigheid is zijn geweten".

Niet zoo lang geleden heeft Mr Schorlesheim zich in ons land opgeworpen als verdediger van de in het buitenland nieuw opgekomen gedachte, om van den advocaat een magistraat Ie maken. Nu in den tegenwoordigen tijd, betoogt hij, de strafrechter niet meer geroepen is tot straffen alleen, nu hij, naast of in plaats van straf, maatregelen van zeer uileenloopenden aard, die vaak geweldig in des verdachten leven ingrijpen, heeft toe te passen, nu vóór alles de persoonlijkheid des daders den rechter tot richtsnoer zal zijn bij de op te leggen straf of maatregel, en de daad eigenlijk slechts bezien wordt in het licht en als uiting van des daders persoonlijkheid, is in het strafrecht nog meer dan voorheen noodig die absolute objectiviteit, welke alleen denkbaar is, indien ieder, die bij de strafrechtspleging een functie vervult, dus ook de raadsman, daarbij zich zoo weinig mogelijk door een vooraf ingenomen partijstandpunt laat beïnvloeden. Het O. M. is zich langzamerhand aan het objectiveeren. D'e raadsman is bij die evolutie achtergebleven; diens huidige mentaliteit spruit nog steeds voort uit het tegenstellingsstandpunl, zooals dit vroeger ons strafrecht heeft beheerscht. Wenschelijk is, dat hij meer zelfstandig komt Ie staan tegenover den verdachte en zijn taak niet meer ontleent aan een opdracht door dezen verstrekt, doch objectief kunne beslissen over datgene, wat hij in het belang des verdachten nutlig oordeelt, daarnaast ook rekening houdende met Staat en Maatschappij.

Mr van Oppen toont zich in zijn prae-advies geen aanhanger van dit voorstel. Hij merkt m.i. terecht op: „De waarborgen, die een vrije advocatenstand biedt, zouden aldus volkomen verdwijnen. De eigenaardige nadeelen, die het ambtenarendom vertoont tegenover het particulier initiatief, zouden zich ook hier doen gelden, terwijl het niet aan te nemen is, dat de verdachte in een amlrtenaar hetzelfde vertrouwen zal stellen als in den advocaat, waar hij de vervolging in handen ziel van een anderen ambtenaar. Ten slotte beslaat het gevaar, dal de magistraat-verdediger, zich op sociaal standpunt stellende, op de eerste plaats het algemeen belang zal dienen, of „hoogere" belangen van cliënt, waaromtrent deze het inzicht van zijn verdediger niet deelt".

Omdat het Rijksdagbrand-proces in het middelpunt ook van onze belangstelling staat, moge ik het vorenstaande, dat uileraard slechts enkele lijnen aangeeft, aan een paar voorbeelden, aan dit proces ontleend, toetsen.

Dr Seuffert, de belangelooze advocaat van Van der Lubbe, heeft het zich niet gemakkelijk gemaakt; takt en moed kenmerkten zijn pleidooi.

In een helder opgebouwde rede gaf hij een karakter-analyse van Van der Lubbe, welke blijk geeft van psychiatrisch inzicht en legde hij duidelijk bloot de motieven, die Van der Lubbe lol zijn daad hebben gedreven. Was het voor dezen beklaagde, tegen wien de doodstraf geëischt is, niet van het grootste belang, dat er voor hem iemand opstond, die den rechters nauwkeurig uiteenzette, hoe zijn levensloop geweest was, hoe daarin verschillende verzachtende omstandigheden voor zijn gedragingen van later zijn te vinden? Wias het voor hem niet van het meeste gewicht, dat een nationaal-socialist opstond, die den zedelijken moed had, hem, den communist, in het Duitschl and-van-tegenwoordig te verdedigen, door er mei den meesten nadruk op te wijzen, dat hoogverraad allerminst in de bedoeling van den man-zonder-parlij gelegen heeft, doch hier veeleer gesignaleerd moet worden een wilde uiting van verzet tegen de heerschende macht'? Want — was het niet de inzet van bel requisitoir van het O. M., dal Van der Lubbe welbewust een gewelddadige wijziging van den staatsvorm onmiddellijk beoogde? En voor hoogverraad moet juist deze vooropgezette bedoeling van den dader bewezen zijn.

Het groote belang van de verdediging van dit standpunt zal u duidelijk zijn, wanneer ge bedenkt, dat in dien gedachtengang de daad van Van der Lubbe hoogstens slechts met een, zij het aanzienlijke, tuchthuisstraf geboet zal kunnen worden, terwijl anders de doodstraf kan volgen. Dit laatste betreft een tweede hoogst belangrijk punt, door den verdediger van Van der Lubbe aangevoerd, n.l. de vraag: Is het juridisch mogelijk, dat Van der Lubbe veroordeeld wordt lol een straf, berustend op een strafbepaling, welke Van der Lubbe niel kon kennen op het oogenblik waarop hij zijn daad beging: de beroemde kwestie van de terugwerkende kracht dus. En zelfs Dr Seuffert bleek reeds bekeerd tot hel z.g. Duilsche recht, waarmede het nieuwe Duilschland tot nu toe internationaal geldende rechtsbegrippen verdringen wil. Natuurlijk bepaalt ook het Duilsche strafrecht als hoofdbeginsel, dal de overtreder van de wet moest kunnen naslaan welke straf hem eventueel te wachten stond, een grondidee, die sinds de Fransche revolutie internationaal als bescherming van den onderdaan legen tyrannie gedacht was. Dr Seuffert heeft echter beweerd, dat de Duilsche revolutie van 1933 het geheele volk voor het eerst achter de nationale regeering gebracht en eenheid heeft geschapen, en dal dit een situatie is, die tyrannic uitsluit. Hij meent, dat hel in zulk een Slaat wel degelijk te verdedigen is, dat een dictatoriale regeering een oud beginsel uit de grondwet verwijdert en formeel overgaat tol de toepassing van een strafbepaling mét terugwerkende kracht, die de regeering, gemachtigd zelf wetten uil te vaardigen, in de wet gebracht heeft. Hoewel dit slandpiml algemeen volkomen onjuist geacht wordt en men buiten Duilschland meent, dat Van der Lubbe niet ter dood veroordeeld zou mogen worden, is het niet aannemelijk, dat de Duilsche rechter zich in dezen niet achter de regeering zou plaatsen. En dan heeft hij door hel nobel, onbaatzuchtig en goed-gefundeerd pleidooi van zijn advocaat allhans grooler ka; ns op een juiste beoordeeling van zijn daad en persoon, dan, wanneer hij alléén gestaan had voor den rechterstoel I

Op zulk een juiste beoordeeling heeft niet alleen déze misdadiger, maar elk beklaagde (helaas vaak door te weinigen „beklaagd"!) in een behoorlijken Rechtsstaat... recht, en hiertoe helpe de advocaat den rechter!


') Het is geen gebruik, prae-adviezen voor de Advocaten-Vereeniging onder de aandacht van een grooter ••publiek te brengen, en van de discussie erover wordt in de couranten slechts een betrekkelijk summier verslag gegeven.

Naschrift. Inmiddels heeft Leipzig reeds gevonnist I Het Hof plaatste zich inderdaad achter de Regeering: v. d. Lubbe is ter dood veroordeeld wegens hoogverraad in vereeniging met tot oproer aanzettende brandstichting. Dat Seuffert's pleidooi dus geen succes had, verkort de beteekenis er van natuurlijk niet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 december 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Advocaat en publiek.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 december 1933

De Reformatie | 8 Pagina's