GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het antwoord uit den Hemel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het antwoord uit den Hemel.

(La réponse du Seigneur.)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

In het schemerdonker, in nadenken verzonken, ging hij van het eene eind der zaal tot het andere, telkens tusschen de groote zilveren bloemendragers door, die de tafel nog sierden, tot aan de balcondeur, waar zijn zwijgende silhouet zich zwart afteekende op de bloemen van de tuin waarin het nog licht was.

Eensklaps kwam hij tot ons terug, bleef staan en zei deze onverwachte woorden: — God, dat is Ik.

— Wel, nu wordt het pas mooi!... Hoe I God is dat jou?

— Ja, God, dat is Ik I... Maar het Ik waarover ik spreek is niet het ik dat u veronderstelt. Het is een gansch verschillend Ik, en waarvan ik zal pogen een vizioen te geven voor uw blik. Maar, om ons dat vizioen te verschaffen, moeten wij ons een groot gebeuren, een avontuur indenken; en dat avontuur is zóó: Wij stellen ons onze aardbol voor zooals zij in haar levende eenheid zich voordoet aan onze gedachten, met hare tallooze landen. We gaan de aarde in hare ontzaggelijkheid met één blik omvangen, en, in onze verbeelding, samenroepen alle menschenrassen die er zijn geweest, die er zijn en die er zullen zijn: de blanke rassen, het zwarte, het gele; in die rassen alle geslachten, en in die geslachten alle individuen. Aldus zijn allen, vanaf Adam, tot de allerlaatste spruit van het menschdom, tegenwoordig, naast elkaar, achter elkaar, schouder aan schouder, want op de groote aardbol is geen plaats te over om zulk een aanzienlijke menigte te bevatten als die van alle mannen en alle vrouwen die op deze wereld kwamen en die er zullen komen Dat alles vormt een laag, een uitgestrektheid van menschen waarvan het oog de grenzen niet vermag te vatten. Er wordt geen grasspriet meer gezien, geen zandkorrel, geen sneeuwvlok... maar alleen een soort van bruinachtig en korrelig vloerkleed, dat daalt en zich voegt in de inzinking der valleien, zich bolt en toespitst met de bergen, zich plooit, en, rijzend, zich spreidt, samengepakt en aanéénklevend als een onmetelijk visschenkuit".

„... Aan elkeen dier ternauwernood zichtbare bolletjes ontsnapt een ontzinde, verbijsterende schreeuw die ieder onophoudelijk herhaalt: „ik, ik, ik, ikl" zonder aan iets anders te denken, zonder zich te storen aan zijn buren, me't hetzelfde onvermoeibare, ongebreidelde roepen, in alle gelederen, op alle rangen, zoover en zoo diep als deze rosse massa van wemelend leven zich uitstrekt, „Ik, ik, ik, ik". Merkwaardig woord, en dat alleen maar mogelijk is gemaakt doordat het j^n elk dier kleine korrels de echo is van iets oneindigs, de onpeilbare identiteit zonder welke geen enkele dezer monden zich zou kunnen openen.

„... En ziehier, in de matelooze hemel waarin de werelden wentelen, ziehier, voor onze oogen de groote aardbol, voortgestuwd door de machtige voet van den Aartsengel, draaiend, dompelend in de eindelooze ruimten, neerstortend langs de wegen van de afgrond, terwijl een stem, een geluid, een geschat van onberekenbare draagwijdte, losbreekt uit zijn flanken: een éénig „Ik!" dat, loskomend in de ruimte, geen grenzen ontmoet in het gebied der werelden; een j, lk" dat het heelal vervult! En dat eenige „Ik" dat de som is van al die ik-jes, uitgeroepen door alle menschen, is, in de Oneindige ruimte, niet anders dan het beeld en de gelijkenis van het al-een-ig Goddelijke Ik. Toen kwam er een langdurige stilte.

, — En dat groote, alles-omvattende Ik, hernam na verloop van tijd M. de Mauvert, is daar alle keeren dat gij „ik" zegt, het oneindige „Ik" dat gij in u moet beseffen en zonder verslapping of respijt moet aanschouwen En wat met de vlinder gebeurd is, geeft u de zekerheid, mijn zeer geliefde vriendin, dat gij weldra verlost ziüt zijn van uw bleek en somber ledig.

De zelfde stilte kwam weer terug. Zij keek hem na door de zaal been. Zij zag ons na elkander aan, met vragende en onrustige blik.

, — Dat hadt je me nooit gezegd, fluisterde ze. Men voelde, dat zij bijna bedeesd geworden was:

, — En dan, wat moet ik dan dóen? ... Wat noem je: zijn ik aanschouwen? ... Wat beteekent dat?

, — Degene die kwaadspreekt van zijn broeder en die daarin geniet, aanschouwt zijn ik, antwoordde hij. Degene die een heftige aard heeft, en de oogen niet onmiddellijk afwendt van de beeltenis der gebaren van zijn demon, beschouwt zijn ik. Degene, die in zijn hart het zot geklap der ijdelheid hoort, en zich niet haast, een groot laken te werpen op al de spiegels van zijn huis, aanschouwt z'n eigen ik. Als men een scherp woord heeft gebezigd tegen iemand en men naderhand geniet van z'n overwinning, dan aanschouwt men z'n ik, maakt men deel uit van die ontelbare menigte; men roept „ik, ik, ik, ik". Zijn blik slaan op al wat ons wedervaart, op onze teergevoeligheid, op onze wrok, op onze vrees, op onze zwakheid, op wat men z'n droomen noemt, wat men z'n vernuft noemt, dat is het aanschouwen van

zijn ik. Wee den onzinnigen mensch, die de loop zijner eigen gedachten volgt en niets ziet van wat daarbuiten ligt. Want, terwijl hij aanschouwt wat hij „zichzelf" noemt, is hij verhinderd op den onver derf elij ken Al-eene te zien, in wien alleen het Leven is, het Leven en de Kracht, de Kracht en de Eeuwigheid. Narcis heeft zich doodgekeken op zijn eigen beeltenis, die hij in de waterspiegel ontwaarde.

— Denk je dat het waar is, wat hij daar zegt, fluisterde ze, onder de indruk, terwijl ze zich nogmaals naar mijn schaduw overlxsog.

Ik knikte dat het de pure Waarheid was. — En dat groote Ik aanschouwen, vroeg ze in

uc^ zachter fluistering. Hij antwoordde haar:

— Schrijf op een marmeren wand alle deugden die gij kent. Maak er een lange en dichte lijst van: Goedheid, 'Schoonheid, Wijsheid, Liefde, Barmhartigheid, ïeederheid. Macht, Verhevenheid en zoo voort, tot in het oneindige, want de deugden zijn ontallijk. En, als gij dat gedaan hebt, aanzie dan in uzelf de Deugd van al deze deugden, totdat in het hoogtepunt van uw gedachten gij een flonkerend firmament ziet opengaan, waarbij het steiTengewelf slechts is een gelaat zonder God. Als gij dat doet, zal het gesternte zich in uw hart weerspiegelen en in uw glimlach herboren worden.

— Maar wat je daar zegt is alles even prachtig, riep de oude koningin uit. Het is mooi als een sprookje. Je moest een mooi verhaal schrijven, nat op de feestdagen ik kan voorlezen aan de dorpskinderen als ze me bloemen komen brengen.

— Ja, Liesbeth, daar zijn zeker mooie dingen te vertellen... Daar is de geschiedenis van de waterdroppel die, omdat hij nooit gezegd heeft: „ik, ^K ik", maar altijd: „Oceaan, oceaan", nooit, zoolang de wereld wereld is, niet één enkele maal te midden van de ergste stormen, tornados, de razernij en en de ontzettingen van golven en baren, niet één enkele maal, zeg ik, één enkele verkeerde beweging maakt. Daar is de geschiedenis van de zonnestraal, die zich nooit heeft vrijgemaakt van zijn lichtbron en die, omdat hij nooit heeft opgehouden te roepen: „Zon, zon", ook geen enkele maal tekort is geseboten in zijn lichtende zending ...

De oude burchtvrouw liet geen enkele opmerking meer hooren, maar in het donker waarin ze verscholen was, waar men niets onderscheidde dan de zwarte massa die zij vormde, raadde ik dat ze diep zuchtte en nadacht.

Hij liep nog steeds heen en weer en zei niets meer.

— Dus, fluisterde ze me eindelijk toe, dan zul jij in de wereld de zendeling zijn van die grooLe gedachte?

M. de Mauvert bleef in eens staan, alsof hij beangst was voor wat ik antwoorden zou.

— Ja, mevrouw, antwoordde ik: Dat heb ik beloofd aan M. de Mauvert.

— Zool heb je het beloofd? ... Goedl Hij begon zijn wandeling weer.

— Dus je bent overtuigd? Hij bleef weer staan.

— Ja, mevrouw.

, — Zooveel te beter... Want zie je... Beloven! . ... Pas op ... Je moet een trouwe schildknaap zijnl... Je ziet er niet uit als een praatjesmaker. Maar pas op... De jeugd is soms? ... hoe moet ik het zeggen om je niet te beleedigen... Maar, de eene vlinder jaagt dikwijls de andere weg, begrijp je?

— Ja, mevrouw. — Ik zie je best aan voor een vriendelijke jongen, maar ik zeg je: daar bij je, is een mensch die geleden heeft als een martelaar... en dien God nu beloonen w'il... Dus, je moet goed beseffen, dat je hier bent in een van die omstandigheden die je slechts met de oogen van het diepste respect aanschouwen moogt... Dat is de strofe die i k nog bij het gedicht voeg.., begrijp je, ... vent? M. de Mauvert liep nu niet meer. Men zag en hoorde hem niet meer. Zoo doorkruisten we de stilte tot aan de uiterste grens van deze plechtige avondstond. Eindelijk trok de koningin aan het schellekoord om licht. Op het oogenblik waarop de brandende kaarsen werden binnengebracht en het duister week, meende ik bij een flits die ik in haar blik opmerkte, dat zij haar ondeugende demon een nieuwe poets zou laten spelen, maar daar was niets van aan; die flits was niet anders dan een flikkering van het licht, en vertoonde zich niet meer, ook niet tijdens het wisselen van de nachtgroet, die wij elkander plechtig brachten.

Ik heb, naar mijn gewoonte, bij het bespreken van dit boek ruimschoots het woord gelaten aan den schrijver. Na de uitvoerige citaten, die ik gegeven heb, acht ik verder commentaar, nabetrachting, of uitweiding overbodig. Alleen heb ik behoefte nog te zeggen dat het afscheid van den jongen student wiens vacantie voorbij is en die naar huis terug moet, een van de aandoenlijkste bladzijden van het boek vormt.

Het komt mij voor dat, waar in de beide laatste afdeelingen van het feuilleton mijn rol zoo veel bescheidener is geweest dan die van den schrijver, deze alle recht heeft op de onderteekening van de kolommen, die aan zijn wondermooi boek gewijd zijn:

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 maart 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Het antwoord uit den Hemel.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 maart 1934

De Reformatie | 8 Pagina's