GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Pluriformiteit der kerk.

Prof. Greijdanus schreef nog meer over de kwestie. In Friesoh Kerikblad van 6 Juli 1917, nr. 36, 11e jrg.) treffen we volgend artikel van zijn hand aan:

Onder het opschrift Dan toch officieel in orde schrijft de „Waarheidsvriend" van 29 Juni j.l. o.a.:

„Meer dan eens hebben wij er op gewezen, dat in onze Hervormde Kerk officieel is vastgelegd en telkens officieel is erkend en bevestigd, dat het in onze Hervormde kerken gaan moet om (naar? ) de leer, vervat in onze belijdenisschriften... Maar als nu maar vastgehouden wordt, dat de Hervormde Kerk officieel haar belijdenis heeft en officieel is vastgelegd, dat ieder in de Hervormde Kerken zich naar de beginselen der belijdenisschriften heeft te gedragen, dan hebben we al veel gewonnen. Dan is de Hervormde Kerk althans niet de valsche kerk. Dan is de Hervormde Kerk althans niet tot in haar wortel bedorven. Dan is de Hervormde Kei-k de aloude Gereformeerde Kerk van Nederland."

Hiermede wordt gezegd, dat in de „Hervormde Kerk" een ieder zich te gedragen heeft naar de beginselen der belijdenisschriften; en dan wordt uit die bewering de gevolgtrekking afgeleid, dat de „Hervormde Kerk" niet is de valsche kerk, maar de aloude Gereformeerde Kerk van Nederland.

Bezien we deze beide uitspraken wat van naderbij. Is die bewering de zuivere constateering van een feit?

En zou die conclusie in overeenstemming met onze Belijdenis zijn, ook al ware het beweerde metterdaad waarheid?

Degenen, die in de „Ned. Herv. Kerk" predikant willen worden, moeten vooraf met handteekening verklaren: „wij beloven in diep besef van onze roeping en in vertrouwen op God, dat wij daarin met ijver en trouw zullen werkzaam zijn om overeenkomstig de beginselen en het karakter van de Hervormde Kerk hier te lande het Evangelie van Jezus Christus' te verkondigen en de belangen van het Godsrijk en in overeenstemming hiermede van de Ned. Herv. Kerk met opvolging van hare verordeningen naar vermogen te behartigen". („Tijd Rijpt', blz. 22.)

In die verklaring wordt niet gesproken van de beginselen van de Gereformeerde belijdenisschriften. Doch worden zij, hoewel niet met name genoemd, toch bedoeld? Zou m.a.w. de uitdrukking: overeenkomstig de beginselen en het karakter van de Hervormde Kerk hier te lande, gelijk van heteekenis zijn met de woorden: „overeenkomstig de beginselen van de Gereformeerde belijdenisschriften? " Dat is niet wel aan te nemen. Reeds het woord karakter, dat hier naast het woord beginsel genoemd wordt, kan doen vermoeden, dat niet enkel op geloofsovertuiging gedoeld wordt En omdat voorts eene kerk iets anders is dan eene geloofsbelijdenis, zijn ook de beginselen en het karakter eener kerk wat anders dan de beginselen van een belijdenisgeschrift. Bij eene kerk hebben wij te doen niet slechts met een inzicht en geloof betreffende de waarheid, maar ook met een feitelijk bestaand iets en met eene ordening. Daarom zal in deze onderteekeningsformule, bij de bepaling van „de beginselen en het karakter van de Hervormde Kerk hier te lande", ook wel rekening gehouden moeten worden met hetgeen in 1816 aan de Gereformeerde Kerken in ons land aangedaan is, en met wat dientengevolge en sedert de „Hervormde Kerk" feitelijk geworden is. Dat kan mede afgeleid worden uit de uit drukkelijke voorwaarde, die volgt: „met opvolging van hare verordeningen". In die woorden wordt geëischt en beloofd: de onderwerping aan de synodale reglementen. Deze verordeningen zijn in laatster instantie den maatstaf van beoordeeling. Niet Gods Woord, en niet de Gereformeerde belijdenisschriften, hebben in de „Ned. Herv. Kerk" het hoogste gezag, maar de reglementen en verordeningen der synodale hiërarchie; althans ten aanzien van de predikanten en hun doen. Als daarom de „Waarheidsvriend" schrijft, dat officieel is vastgelegd, dat in de Hervormde Kerken een ieder zich naar de beginselen der belijdenisschriften heeft te gedragen", blijkt dit onjuist wat de predikanten betreft. En alzoo moet als antwoord op de eerste, straks gestelde, vraag gezegd worden: die bewering is niet de zuivere constateering van een feit. De werkelijkheid is in dezen anders, dan de „Waarheidsvriend" haar voorstelt.

Maar ook al zou de „Waarheidsvriend" in deze besproken bewering gelijk hebben, zouden dan de door

het blad er uit getrokken conclusies reeds zondermeer in overeenstemming geacht moeten worden met onze Belijdenis? Dat is de tweede vraag, die gedaan werd, en welke nu hare beantwoording ontvange. Hierbij gaat het er om, of de „Waarheidsvriend", bij de beoordeeling van wat al of niet als valsche kerk beschouwd moet worden, den maatstaf aanlegt van onze Gereformeerde B e 1 ij d e n i s. Onze B e-1 ij d e n i s toch zegt niet alleen, „dat men wel naarstiglijk en met goede voorzichtigheid, uit den Woorde Gods, behoort te ondei'scheiden, welke de ware kerk zij" (Art. 29), maar zij geeft ook te kennen, waaraan de valsche kerk te onderkennen is. Z ij noemt kenmerken. Om dus te weten, wat, overeenkomstig haar, als valsche kerk verworpen moet worden, dient men de door haar genoemde kenmerken als maatstaf van beoordeeling te nemen. Zij zegt: „Aangaande de valsche kerk, die schrijft zich en haren ordinantiën meer macht en autoriteit toe dan den Woorde Gods, en wil zich aan het juk van Christus niet onderwerpen; zij bedient de Sacramenten niet, gelijk Christus in Zijn Woord verordend heeft, maar zij doet daar af en toe, gelijk als het haar goed dunkt; zij grondt zich meer op de menschen, dan op Christus; zij vervolgt degenen die heiliglijk leven naar het Woord Gods, en die haar bestraffen om hare gebreken, gierigheid, afgoderijen" (Art. 29.)

Als wij deze teekening der valsche kerk in het oog vatten, zien wij, dat, volgens onze B e 1 ij d e n i s, bij het oordeelen tusschen ware en valsche kerk, met vrij wat meer rekening gehouden moet worden dan met het weinige, waarmede de „Waarheidsvriend" genoegen neemt. De „Waarheidsvriend" oordeelt, dat, wanneer maar eene officiëele betuiging gegeven wordt, dat de beginselen der belijdenisschriften gedragsregel moeten zijn, het al voldoende is voor eene kerk om geene valsche kerk te zijn, ook al zou haar doen geheel niet met zulk eene betuiging overeenkomen. Zoo oppervlakkig oordeelt onze B e 1 ij d e n i s niet. Zij spi'eekt ook van andere dingen. Op theorie en prakt ij k beide doet zij letten. En dan handelt zij van eene theoretische beschouwing niet uitsluitend betreffende ééne zaak, maar aangaande meerdere. In de eerste plaats wijst zij aan, dat het bij de valsche kerk eene kwestie is van machtsbepaling; d.w.z., dat de valsche kerk niet aan het Woord van God het hoogste zeggenschap toekent, maar hare eigen autoriteit als beslissend stelt. In de tweede plaats, dat zij eigen bepalingen maakt inzake sacramentsbediening. Ten derde, dat zij als grond voor haar verordenen en handelen niet Christus' bevel laat gelden, maar m e n s c h e 1 ij k goedvinden. En eindelijk, dat zij vervolgt wie handelen naar Gods Woord, en hare verkeerdheid tegenstaan.

Met eene officiëele betuiging inzake belijdenisschriften is, wat zich als kerk aandient, naar onze B e-1 ij d e n i s, nog niet gerechtigd, noch gewaarborgd, zich als ware kerk erkend te zien. Op de theorie over het gezag in de kerk moet gelet worden, oordeelt onze B e 1 ij d e n i s ; en op bepalingen wat sacramentsbediening aangaat; en op den grond, waarop men zich bij zijn spreken en doen basseert; en öp het gedrag tegenover degenen, die wandelen in de sporen van Gods Woord, en dus ook tegen de fouten der valsche kerk opkomen.

Er kan dus, volgens onze Belijdenis, zeer wel, tij wat kerk genoemd wordt, zijn: erkenning van Gods Woord, en belijdenis van den Heere Christus als Zone Gods en Zaligmaker; zoodat men ook de door Hem ingestelde sacramenten bedient; terwijl toch het vonnis van valsche kerk te zijn, er over geveld moet worden. Als die zoo geheeten kerk dan n.m.l. aan zichzelve, in theorie en praktijk, het hoogste gezag in de kerk toeschrijft, en wanneer zij bij de sacraments-bediening te werk gaat naar eigen believen, zich grondt op menschelijk welgevallen, en, inplaats van te eeren wie in de sporen van Gods Woord gaan, en haar op hare zonden wijzen, dezen gaat bestrijden.

Zoo licht als de „Waarheidsvriend" het oordeelen tusschen ware en valsche kerk wil nemen, doet onze Belijdenis het blijkbaar niet. Zij breidt het onder; zoek gansch wat uit. Daar komt, om het oordeel der vervvferping als valsche kerk te ontgaan, volgens haar, nog heel wat meer bij te brengen, dan alleen eenige officiëele uitspraak-aangaande zekere erkenning van belijdenisschriften. Zij neemt de zaak ernstiger op, en wil, dat wij de taak, om in dezen te oordeelen, wat zwaarder zullen opvatten. Wanneer daarom' de „Waarheidsvriend", om te betoogen, dat de „Ned. Herv. Kerk" „niet de valsche kerk" is, maar „de aloude Gereformeerde Kerk van Nederland", genoegen neemt, en voor afdoende gehouden wil hebben, enkel dat de Gereformeerde belijdenisschriften daarin op eenigerlei wijze officieel als gezaghebbend zouden verklaard zijn, wil zij het zich wel gemakkelijk maken, maar rust zij daarmede niet op onze Be-1 ij d e n i s. Art. 29.

Het artikel had tot opschrift: „Kenmerken der valsche kerk". Het «lot van het artikel volgt nog.

Dr W. A. v. Es’ afdoening van een eereschuld.

Dr W. A. v. Es schreef (inzake het congres):

Zelfs heeft sedert een classicale kerkbode in het een en ander aanleiding gezien, om ook de beginselvastheid van onze Vrije Universiteit in het publiek in het geding te brengen. En nu willen we gaarne aannemen, dat Prof. Schilder dit zoo niet heeft bedoeld. Maar een scribent van zijn positie draagt niet alleen verantwoordelijkheid voor wat hij met zooveel woorden schrijft, maar toch ook de mede-verantwoordelijkheid voor wat bij zulke wat al te warm gebakerde kerkbode-rédacteurs van zijn woorden, de toch weer niet al te ongedachte gevolgen zou kunnen worden.

Ik sta er een weinig anders tegenover. M.i. heb ik precies gezegd, inhoeverre de V. U. niet, inhoeverre ze wèl met het congres te maken had. Men moet nu niet doen, alsof wat de professoren der V. U. zelf als hun plicht hebben verkondigd, door hen niet geschreven is.

Inplaats van deze mij opgedrongen taak om verantwoordelijkheid te aanvaarden voor wat anderen zeggen (hiermee doel ik niet op het door Dr v. Es bedoelde geval): ik wijs de opdracht rustig af. Zoolang er publicisten zijn, die een zakelijke kwestie onmiddellijk bezien als een kwestie van hun „heilig huisje", zal het onmogelijk zijn, te voorkomen, dat er öf op onzakelijke wijze gesproken, óf — op onzakelijke wijze gezwegen wordt. Dr v. Es ergert zich aan het eerste. Ik óók aan het laatste.

Indien scribenten, onverschillig van welke „positie", over fouten, die ze als fouten zien of hebben erkend, opzettelijk gaan zvrijgen, wanneer het hun vrienden raakt, doen zij dien vrienden een kwaden dienst, zijn zij oorzaak, dat een kwaad, dat nog kon voorkomen zijn, voortwoekert, en helpen zij de sfeer onzuiver maken.

Al te warm gebakerde redacteurs zijn er.

Al te zwoel gebakerde zijn er ook. Er zijn er, die onbeschroomd ongemotiveerde uitvallen doen naar een bepaalden kant, maar op gemotiveerde bezwaren tegen personen aan den anderen kant reageeren door... nieuwe ongemotiveerde aanvallen naar dien eersten kant. 't Is ongezond.

K. S.

Ds Veenhof over Prof. Haitjema’s preek.

Uit Ds 'Veenhof's slotartikel:

Bizondere nadruk krijgt dit alles als we letten op het speciale „kerkwerk": dienst des Woords, dienst der Sacramenten, handhaving der tucht. Zoo gemakkelijk woi'dt van de kerk een bepaalde historische „Gegevenheid" gemaakt zonder meer. En 't mag wel zeer merkwaardig heeten, dat de hollandsche barthianen daar trouw aan mee doen! 't Is of we nog volop in den donkeren tijd der „gerefoi-meerde? " scholastiek zijn, zoo lustig wordt er met die heidensch-wijsgeerige termen van „wezen" en „welwezen" geopereerd en dat bij de... kerk! Wat zou Karl Barth toornen als hij dat wist.

Als we nu de kerk gaan beschouwen en bespreken als een historische „Gegevenheid" zijn we uit de geweldige ernst en de ontzaglijke spanning gevlucht! Wij allen, we moeten hier en nu kerkwerk doen in dagelijksche gehoorzaamheid. En dat „kerkwerk" moet geloofswerk zijn.

't Is altijd door weer Woord-verkondiging, Sacramentsbediening en tuchtoefening door het bizondere ambt. En tegelijk daarbij, daaromheen de voortdurende bewogen uitoefening van het ambt der geloovigen. Voor dat werk is ieder verantwoordelijk. Alleen als dat werk geschiedt in geloof en gehoorzaamheid is er 't „leven in het Verbond". Voor dttt werk komen we in het gericht. Altijd door moet er die spanning blijven. En dan doorzetten ondanks alles, ondanks iedereen. We zoeken geen „kerk" in de eerste plaats, die „groeit" vanzelf als er gehoorzaam kerkwerk wordt verricht. En nooit kan en mag er van slipperen sprake zijn. Nooit meewerken aan de toelating van een ongeloovige, met heel z'n ziel zich verzetten tegen den intocht van 'n modem predikant. Hem weigeren te erkennen in-alles.

't Is soms wonderlijk onbegrijpelijk, sommigen te hooren. Luid wordt gepreekt, dat met alle zonde moet gebroken worden, dadelijk. Alleen met het knoeien in het ambt schijnt dat niet noodig te zijn. In het ambt wil men boeten voor de zonden der vaderen door... met dat knoeien door te gaan. Als men ernst maakte met de les van Num. XIV, dat zoo ontzagwekkend den eisch des g e 1 o o f s predikt voor het leven des Verbonds — dat zoo verheven ambtelijke trouw ons toont in Mozes, dan zou men breken met het knoeien juist, voornamelijk in het ambt. De toekomst der kerk aan haar Koning overlatende. Die er ook voor zorgen wil en kan, zouden we scherp zien, dat Hij van ons gehoorzaamheid en geloof en trouw eischt — juist in ons ambt: 't ambt der geloovigen, 't ambt van ouderling of wat dan ook, en dat vandaag nog, zonder eenig uitstel.

Zoo willen we dan Num. XIV lezen, 't Zal ons zeer beschamen en doen beven voor de majesteit des HEEREN. Maar 't zal ons ook troosten. Want Jehovah zorgt zelf voor zijn volk en richt zelf hen, die zich hebben losgescheurd uit het verbond. Ja het zal ons troosten, want het zegt, dat we alleen maar g e 1 o o-V e n moeten om te blijven in het verbond. Gelooven in heel ons leven. Gelooven in heel het Woord van onzen God. Gelooven vooral in het ambt en de vervulling daarvan. Gelooven juist als de Cock deed. Wij hoeven niet te „zorgen" voor de eenheid en de continuïteit der kerk. Die „zorg" heeft de HEERE voor zich behouden. Wij moeten zijn: ziende in het gebod, blind in de toekomst. En in de geschiedenis zien we de gebroken lijn in de opeenvolging der kerkelijke instituten, als we letten op hun namen en gebouwen en hun plaats in de sfeer van het staatsieven. Maar we gelooven in dezelfde geschiedenis de rechte lijn van de eene, heilige, algemeene, christelijke kerk. We gelooven, dat die lijn daar door God zelf getrokken wordt, daar waar men Hem gehoorzaam is, juist en vooral in het kerkelijk ambt, in het kerkelijk instituut.

Terecht wordt hier even de naam van Barth genoemd. Den éénen keer spreken de hedendaagsche confessioneelen Barth na. Een volgenden keer houden ze toespraken over: „aanschouw het verbond", welke in hun bescherming van het gegeven instituut en hun abstractie van het verbond zonder de konkrete spanning der verbonds gehoorzaamheid, volmaakt anti-barthiaansch zijn.

En als ze in de Herv. Kerk even consequent optraden als Barth het doet in den staat, dan zouden er morgen rozen gaan bloeien op den nu omgewoelden akker der Herv. Kerk.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 december 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 december 1934

De Reformatie | 8 Pagina's