GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De dingen van zijn Vader.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De dingen van zijn Vader.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij Lucas 2:41—51.

Het apocrief evangelie van Thomas, dat de kindsheid van Jezus wil beschrijven, en veel fantasterijen biedt over mirakels van zijn hand en brutaliteiten van zijn mond, eindigt z'n relaas met de mededeeling van 't zelfde verhaal, als waarmee Lucas de historie van geboorte en jeugd sluit.

Evenwel kan het apocrief evangelie z'n zucht lot kleuren, fel-kleuren, die het uitte in de schildering van wondervcrhaaltjes, die verzinsel zijn van a tot z, niet bedwingen, zelfs dan, wanneer de stof geheel gegeven is in het canonieke evangelie. Het moet die canonieke stof nog opsieren met een paar zinnetjes; het canoniek gegeven kan zóó als het daar ligt niet worden ingevoegd in 't apocriefe evangelie.

Want de teksten van Lucas 2:4—51 en die van het slot van Thomas' kindheids-evangelie hebben dit groot verschil, dat „Thomas" noodig vond de Schriftgeleerden en Farizeeën iets te doen zeggen tot Maria. En was hij nu maar in het raam gebleven, maar dat kan hij niet na al de openbaring van een onjuisten kijk op Christus' roeping en werk en positie in Israel en in deze wereld, die aan het slot van zijn boekje voorafgaat. Zoo is het consequicntie van de dwaling, dat hij de Schriftgeleerden en Farizeeën zeggen doet tot Maria: Zijt gij de moeder van dezen jongen? " Zij zeide: Ja, dat ben ik". Toen spraken ze tot haar: , Zalig zijt gij onder de vrouwen; want de Heere heeft de vrucht van Uw schoot gezegend; want zulke glans en zulk vermogen en zulke wijsheid hebben wij nimmer gezien noch gehoord".

Hier komt aan 't licht een groote misvatting over de situatie van Lucas 2:41—51. Want in die Schrift is juist het tegenovergestelde van een gemoedelijk samen-stemmen van den jongen Jezus met de leeraars iu Israël. Het heele stuk ontdekt de gaping, die er is gekomen tusschen „dé 'dingen van zijn Vader" (de wet) en de officiöele wetgeleerdheid en wetsinterpretatie.

Laat ons dat zien. Vooreerst is er reeds het conflict tusschen Jezus, die in Jeruzalem hangen blijft en Jozef en Maria, die Hem op de thuisreis wanen.

Want met 't begin van dit verhaal zit het zóó: „Vader Jozef" is een wetsgetrouwe Jood. Elk jaar gaat hij naar de feesten in Jeruzalem; althans naar één. En niet slecnts voor zichzelf betracht hij Gods gebod. Hij neemt ook zij'n vrouw mee. En aan zijn pleegzoon geeft hij een goede opvoeding uit de wel.

Een goede opvoeding. Want naar 't begrip van zijn tijd is het kind Jezus niet verplicht, de heeie wet ten uitvoer te brengen. De eisch daartoe zou voor Hem pas gelden, wanneer Hij tenvolle 13 jaar was. Doch Jozef neemt Hem mee ter bedevaart, ook vóór zijn dertiende jaar. Want hij wil Hem vroeg „gewennen". Dat was de raad der wetgeleerden. Gewen ze maar vroeg! De heele wet volbrengen kunnen ze zoo jong niet. Maar begin er jong mee, om ze iets ervan op te leggen. Bijvoorbeeld, zeiden de rabbijnen, leer hun 't vasten jong. Een heelen dag kunnen de kleine peuters dat natuurlijk niet. Doch begin dan bij een zuigeling het voedsel te onthouden tot de morgen is aangebroken (de dag begint 's avonds!) en rek bij 'louder worden den tijd van 't vasten geregeld wat.

In overeenstemming met dien wijzen raad is Jozef, die den twaalfjarigen Jezus vast mee neemt op de pelgrimsreis. Jezus wordt al vroeg „gewend" aan de wet; d.i. aan de dingen zijns Vaders!

Jozef is hier kind van zijn armen tijd en leerling van armoedige rabbijnenwijsheid. Want in dat „zóó gewennen" en „er een goede gewoonte van maken" is dit arme en zondige, dat het ver blijft van het uitputten van de wet Gods en haar diepten te peilen weigert. Wel is het woord der wet zeer nabij het volk Gods gebracht (Deut. K):11 e.v.) en is het gelooif heel eenvoudigweg uit het gehoor (Rom. 10:17), maar wij mogen het heilige niet banaliseeren. Zoeken, ver-weg, in den hemel, over de zee, of in den afgrond, wat vlak bij hen was, mochten de Israëlieten niet. Dan waren ze vrijwillig arm, en God had hen rijk gemaakt. „Nabij u is het woord!" Doch ook dat andere; dat gewoonte maken van wat priestérwèrk is; bidden degradeeren tot formules-prevelen; terapelgang vervlakken tot eigenwillig, vlot en makkelijk-vroolijk feestgedruisch; dat is ook vrijwillige armoede en evenzeer van God vervloekt.

Jozef en z'n leermeesters, die zoo graag gewonnen, tappen bloed af aan de geloofsgehoorzaamheid en maken den dienst van God bleek en ziek. i)

We zeggen liier toch niet teveel van Jozef en gaan niet boven hetgeen geschreven is. Want ook VS 42 noemt hel doen van Jozef, het volgen van de gewoonte van den feestdag. Ethos, dat is wal anders dan nomos! Ethos, de „gewoonte", is de ritus van het feest, die in gebruik geraakt was; maar nomos is de wil van God, de wet, „de dingen van Jezus' Vader".

Aan hun brave godsdienstige gewoonten hebben Jozef en Maria liet dan ook te danken, dat ze hun Jezus op dat Paaschfeest kwijtraken. Want samen zijn ze naar Jeruzalem gegaan, maar na een paar dagen willen Jozef en z'n vrouw naaihuis. „Gewoonlijk" bleven de feestgangers niet de volle week van Pascha en Mazzóth. De pelgrims konden' bezwaarlijk onderdak voor zóó langen tijd vinden en wilden graag samen terug in het verband van den groeten karavaan langs den niet ongevaarlijkcn weg. Zoo gaat het. De macht der gewoonte dwingt ook de besten te gaan onder het juk der sleur-menschen. De gebruikelijke opvatting verbood slechts een terugkeer vóór den morgen van den tweeden dag. Eén nacht moest men blijven. Verder liet de ritus de feestgangers vrij. Jozef en Maria zullen zich na enkele dagen ook vrij hebben gevoeld om weer naar Nazareth te gaan. De heele karavaan, waarmee zij blijkbaar naar 't Noorden willen trekken, zal wel het reisplan in die richting hebben beïnvloed.

\ Maar Jezus is niet vrij, wanneer de gewoonte l zijn deel heeft gehad. Hij is gehoorzaam aan de i wet en niet aan den ritus. Aan zijn Vader en niet f aan Schriftgeleerden en Farizeeën.

1 Jozef en Maria echter denken daar niet aan. I Ze meenen veeleer dat Jezus reeds den tempel I en de feesten heeft verlaten en met een groepje j kennissen en familie vast op weg is gegaan naar I de eerste pleisterplaats; het punt waar allen zich I verzamelen om den volgenden morgen gemeeni schappelijk naar Galilea te trekken.

I Ze informeerden onderweg wel eens naar Hem, 1 doch in hun hart is nog geen onrust. Jezus heeft

immers van de „gewoonte" gehoord, 's Avonds isullen zij Hem zeker ontmoeten. Doch ze treffen Hem niet. En moeien Hem gaan zoeken.

Hier is wat anders dus, dan Thomas' apocrief evanjelie ons suggereeren wil. Hier is juist het conflict tusschen de dingen der Schriftgeleerden en der Farizeërs en de dingen van zijn Vader.

Voor Jezus heeft het Paaschfeest niet z'a doel in zichzelf. De mensclien mogen het niet voor ziclizelf vieren. Ze mogen er niet uitloopen, wanneer ze er genoeg van genoten hebben. Paschen is Gods wil; en alleen wanneer Jezus dat zóó kan blijven zien tegen de gewoonte in, die vervagen wilde zijn gezicht erop, kan Hij de groote wet van Paschen eens vervullen met de offerande van Zijn leven.

Het is het duivelsche in het Farizeïsme en de Schriftgeleerdheid, dat het Jezus, — geboren in Israel, onder de wet, en opgevoed in een vroom gezin — argeloos verstrikken wil in z'n makkelijke Tisanties. Het wil Hem prettig feestvieren laten met Zijn ouders naar de gewoonte; dat is: om zichzelf. En zoo wil de duivel voor Hem afsnijden de vervulling van het Paaschfeest op den Goeden Vrijdag, plm. 20 jaai-later.

Het is ook vanwege Christus' stellen van „de dingen van Zijn Vader" boven „de dingen der Schi-iftgeieerden", dat Paiüus schrijven kan en troosten met zijn schrijven: „Ons Pascha is voor ons geslacht".

Doch niet alleen gerekend met wat hierboven staat is de voorstelling van Thomas' Kindheidsevangelie onaanvaardbaar; ook uit wat de tekst zegt in de verzen, waartusschen Thomas een tirade uit den mond der rabbijnen plakt, spreekt heel iets anders dan een harmonie tusschen den

Christus en Israels leeraars.

We willen ook dat zien. Jozef en Maria hebben Jezus 's avonds niet getroffen in het legerkamp. Spoedig is de gedachte gevormd dat Hij dan nog wel in Jeruzalem zijn zal. Dien nacht gaan ze ter ruste; den volgenden tnorgen laten ze de karavaan vertrekken en keeren terug naar de stad. Het is weer avond (de heenreis duurde een „dagreis", zoowat 25 K.M., vs. 44, de terugreis dus ook van ten naaste bij een vollen dag), wanneer ze in Jeruzalem terug zijn. Ze vragen nog wat na. Maar hun hoop hangt aan de gedachte, dat Hij wel in den tempel zijn zal. Nu, 's avonds, is daar niemand dan een enkele priester. De lessen der rabbijnen liepen meestal vóór den middag af. Maar morgenochtend, denken ze, wanneer het onderricht in de wet in het „leerhuis" bij den tempel weer begonnen is, zullen ze Hem daar wel vinden. Zoo komen ze op den morgen van den derden dag (vs 46: „na drie dagen" is zóó 'tplausibelst verklaard), in een van de tempelgebouwen en zien Hem zitten tusschen de leeraars.

Het tafreel, dat ze dan zien, harmonieert natuurlijk met de rabbijnsche schoolmethode. Volgens deze vraagt de leerling en de leeraar antwoordt. ^) Jezus zat daar tusschen de leeraars en doet, als alle leerlingen, zijn vragen (het: „hem ondervragende" der Statenvertaling kan Ucht een minder juiste voorstelling beïnvloeden). In zijn vragen nu is iets, dat de rabbijnen tot ontzetting brengt.

Ze toonden inzicht. Natuurlijk ging het over de Thora. Dat was de eenige stof bij 't onderwijs. En nu openbaarde Jezus meer dan een buitengewoon scherp verstand en vlugge bevatting. Hij zag den zin der wet. Hij had door-zicht.

Hij ploos de wet niet uit. Hij was niet als de Schriftgeleerden, die van 't huis der wet de muren maten, hoe dik ze waren. En die na-gingen hoe lang het al gestaan had en wat deze steen beduidde en waar die andere vandaan komt. Ook hing Hij geen. blinden voor de ramen, om maar alleen op 'thuis, de wet, te letten. Hij had doorzicht. Dat is ook u i t - z i c h t. Hij zag de Messiaansche erfenis, die de wet belooft en hoorde in haar 't evangelie.

Denk U nu in, wat in het leerhuis van den tempel toen gebeurde. Daar is niet een knappe schooljongen, die wat oude mannen blij verrast maakt over zijn helder hoofd en hun het woord ontlokt, dat een der apocriefen in hun mond legt. Doch daar is Een, die de wet vasthoudt als belofte, en velen zitten daarom heen, die stomverbaasd en opgewonden raken over Zijn tegenspraak van hun oude waarheden en geliefde loopjes.

En toen Jozef en Maria dat zagen, schrokken ze. Want ze zagen niets dan twist, conflict; en ze vreesden voor Jezus. „lünd, doe je ons dat aan! Met angst (die nu boven komt en 'tis Maria, of ze 't voortdurend wel gevoeld heeft) hebben we je gezocht".

Inplaats dat Christus nu den lof wint uit den mond van Schriftgeleerden en Farizeërs, breekt Hij reeds hier de banden van eigen kennis; van eigen gedachtekring; van slavernij onder een zelf gekozen leider; van secte daar, waai-God een Kerk stichten wil.

Jozef en Maria nemen Hem mee naar huis. Het is nog „Zijn ure" niet. Maar hier zijn de aanvangen. De handschoen is geworpen.

De echte Thomas van het canomeke evangelie (Joh. 11:16) heeft het beter verstaan dan de man, die met zijn veeren pronken wou en zijn naam gebruikte om een apocrief geschrift de wereld in te sturen; deze wist dat Jeruzalem voor Christus nooit iets anders was, dan de plaats, waar Hij eerst sterven moest.

Zoo hield Christus vast de „dingen van zijn Vader". D.i. de gehoorzaamheid aan de wet van den Vader, die Hij betoonde, voordat een brave Joodsclie vader ze liem opleggen dorst. De rabbijnen waren wel zoo slim, dat ze het conflict voelden. Het was ook een conflict. Boven het dispuut van hen, die soms debatteerden over de vraag, of Gods naam wel te zeggen was en zoo ja, hoe dan op zijn smalst, klonk uit zijn kinderstem: „Mijn Vader!"

Zoo gaf Hij mij mijn Vader!

Want niet alleen was de Vader-naam in den mond van den hoogsten Profeet en Leeraar; doch in hetzelfde uur handhaafde de eenige Hoogeriester het Pascha en bewaarde Hij dien dag voor Zijn offerande, die ons de aanneming tot kinderen brengt.

Wanswerd a. d. Streek.

R. SCHIPPERS.


') Natuurlijli: ehoeft er niet altijd conflict te zijn tusschen et en gewoonte; zie b.v. Lucas 4:16, waar Jezus met zijn ewoonte de wet der sabbatviering niet slechts volbrengt; doch oven haar stipte letterlijke eisch uitgaat. Hij sloot zich hierin an bij de gewoonte van sabbatviering, waarschijnlijli in de agen der ballingschap ontstaan, tegelijk met de eerste Schrifteleerdheid, die in figuren als Ezra ook wel bewijst, dat ze de et aanvankelijk niet breken en knotten wilde; noch dat beoeft te doen. — En bovendien: Tenzij dat uw gerechtigheid vervloediger is dan die der Schriftgeleerden en Farizeeërs..." ') Vgl. een stijlvorm bij Paulus als in Rom. 3.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 december 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

De dingen van zijn Vader.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 december 1934

De Reformatie | 8 Pagina's