GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET BOEK VAN DE WEEK

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Erasmiana 1934.

III. (Slot.)

Margaret Mann. Erasme et les debuts de la Réforme frangaise (1517—1536), Paris.

Na de beide vorige artikelen, waarin Duitsche en Engelsche stemmen over Erasmus doorklonken, moge nu nog een enkel woord volgen over het bovengenoemde Fransche boek, zoodat dan een klein klaverblad' is geboden over een man, wiens roem die van de meeste zijner lijdgenooten overtrof en wiens naam ook heden ten dage nog zoo veelvuldig wordt genoemd.

Dit werk is een zuiver wetenschappelijke studie over de verhouding tusschen Erasmus en het begin der Reformatie in Frankrijk, en is dus eigenlijk bestemd voor geschiedkundigen en theologen van beroep. Hier volgt dus geen critische bespreking, waartoe ik de bevoegdheid mis, en die zeker in een kerkhistorisch tijdschrift beter op haar plaats zou zijn. Maar toch is de inhoud m.i. voor de waardeering van Erasmus van zoodanig belang, dat ze aanleiding mag zijn tot eenige algemeene opmerkingen.

Immers, de figuren van Luther en Erasmus zijn in de geschiedenis zoo nadrukkelijk als eikaars tegenspelers geplaatst, dat het voor de hand ligt, dat zij door de geschiedschrijvers ook gaarne naast en tegenover elkander zijn uitgebeeld. Maar de Calvinistische protestanten zullen minstens even sterk geïnteresseerd' zijn bij de houding van Calvijn tegenover den geleerde van Bazel. Welnu, in dit boek vindt men daarover een opzettelijke beschouwing in het laatste hoofdstuk: „Erasme

et CaMn. L'humanisme jugé par la réforme". Nu gaf de jonge Calvijn zijn beroemde Institutie in den ctiristelijken godsdienst voor het eerst uit juist in het jaar, dat de oude Erasmus voor goed zijn oogen sloot (1536); en van een omgang tusschen hen, persoonlijk of per brief, is dan ook geen sprake geweest: de eenige ontmoeting tusschen beide mannen, waarvan gewaagd wordt, berust dan ook op een oncontroleerbare overlevering.

Aan den anderen kant echter oefende Erasmus, al was zijn figuur ook omstreden, in het laatste derde deel van zijn 70-jarig leven zulk een beheerschenden invloed uit op het geestelijk leven zijner dagen, dat het ten eenenmale ondenkbaar is, dat iemand, die in dien tijd b.v. aan de universiteit van Parijs zijn academische studiën voltooide, aan hem zonder meer zou kunnen voorbijgaan en niet zijn houding bepalen moest tegenover Erasmus en de richting, die hi' schitterend vertegenwoordigde: het humanisme.

Bij de beoordeeling van het erasmiaansche humanisme dient men echter wel in het oog te houden, dat dit een humanisme was van een bijzondere kleur, en geenszins vereenzelvigd kan worden met wat wij thans gewoonlijk onder humanisme verstaan.

Het humanisme, waartegen het christendom 'thans bewust positie kiest, omdat het zijn gevaarlijkste, wijl beminnelijkste vijand is, is een levensen menschheidsbeschouwing, die geheel rust op de waardigheid, de kracht, het zelfontwikkelingsvermogen en het zelfbeschikkingsrecht, in één woord de autarchie van den mensch; voor het huidige humanisme is de mensch geestelijk en zedelijk „selfsupporting".

Voor Erasmus, die zich op zijn sterfbed aan Christus' barmhartigheid aanbeval en wiens laatste woord, dat van zijn veege lippen kwam, de zucht was van het creatuur, dat zich overgeeft aan zijn Schepper, gold zulk een beschouwing zeker niet. Zeker had de Renaissance der oude letteren zijn geest gestempeld, maar nooit heeft hij zijn levensdoel geformuleerd, zonder daarin de allesbeheerschende plaats te geven aan Christus, die voor hem was de via, vita, Veritas (de weg, de waarheid en het leven), en die genaderd wordt in een eenvoudig geloof, dat zich uit in de werken der liefde.

Een voorbereiding tot het inzicht in wat een christen betaamt, meende hij, dat gelegen kon zijn is de studie der klassieke letteren en cultuur. De wijsheid en schoonheid, die hij daarin vond en met critische onderscheiding waardeerde, meende hij niet behoeven te verwerpen, veeleer achtte hij die dienstig voor de veredeling der zeden, voor de verhooging van het beschavingspeil en de bevordering van een bewust christelijk leven.

In de verbinding van humanisme en christendom blijft het eerste een vormbeginsel en altoos volkomen gesubordineerd aan, en in dienst gesteld van het Evangelie; ook in den vorm, dien hij zelf als hoofddoel van zijn literaire werkzaamheden trachtte te verwezenlijken: door de vermeerdering van de kennis van de talen waarin de Bijbel geschreven en later door de kerk overgeleverd was, hem in zijn oorspronkelijken zin weer nader te brengen tot geestelijkheid en leekendom.

Het christendom van Erasmus, die wel niet tot de grootste denkers behoort, was even praclisch als dat van de Broeders des Gemeenen Levens, op wier scholen hij onderwijs had genoten. Hij lette meer op het leven dan op de leer, en zou niet gaarne iemand van afwijkende opvattingen verketteren, als zijn leven een christelijken geest ademde. Maar daarom spaarde hij zijn critiek ook niet op de misstanden der kerk: de pronk- en praalzucht der prelaten, de strijdzucht der pausen, de simonie in de kerk, de zedeloosheid der monniken, de zwendel der aflaatkramerijen, de dwaze heiligenvergoding.

Maar cdnciliant, verdraagzaam en verbindend als hij was, brak hij daarom niet met haar, maar bleef in haar protesteeren. Ook omdat de dogmatische inzichten bij hem nimmer het gewicht kregen als bij de Reformatoren; te zeer was hij door de haarkloverijen der scholastici. die hij in Parijs had meegemaakt, afkeerig geworden van debatten over dogmatische vraagstukken, en te diep was hij er van overtuigd, dat het menschelijk denken de goddelijke waarheden maar gedeeltelijk kan vatten, en dat het spreken der menschen over goddelijke zaken een stamelen blijft over iets, waarvan een volkomen kennis eerst na dezen wezen zal.

Kende hij zoodoende niet de dogmatische verdieping van Calvijn, hij miste ook de mystieke verrukking van Luther, en dat hing misschien ook met zijn humanisme samen. Met de sterke ontwikkeling van zijn humanistisch vorm- en stijlbesef was toch ook wel iets van den humanistischen zuurdeesem in zijn denken doorgedrongen. Hij deelde met de andere humanisten dien geheimen trots van hen, die de wetenden en de kennenden zijn onder onwetenden en onkundigen. Hij koesterde verwachtingen van den mensch en de menschheid, en dacht niet zoo heel gering van de diensten, die het kennen aan een ethische levenshouding zou kunnen bewijzen; hij behield ook een zeker optimisme aangaande een verbetering van zeden en beschaving; en trachtte, toen hij eindelijk een openlijke uiteenzetting met Luther niet langer kon omgaan, althans iets van den vrijen wil van den mensch te redden. En dat de menschelijke dingen hem zwaarder wogen dan de goddelijke, was een verwijt van Luther, dat misschien niet geheel juist was, zooals het bedoeld werd, maar ze wogen bij Erasmus toch altijd zwaarder dan bij de beide groote Reformatoren.

In .het zeer lezenswaardige hoofdstuk over Erasmus .en Calvijn nu betoogt mej. Manu, dat de beslissende scheidslijn tusschen Humanisme en Reformatie eerst door Calvijn met vaste hand is getrokken. En inderdaad laten de eerste bladzijden , van de Institutie daarover reeds geen twijfel meer toe.

Zeker heeft Calvijn de beteekenis van Erasmus ten volle begrepen; hij ontving zijn algemeencultureele .en literaire ontwikkeling in een erasmiaansch milieu, , moet later zijn Augustinus toch in de door Erasmus bezorgde uitgave hebben gelezen, bespreekt in zijn commentaren dikwijls (157 maal volgens mej. Mann) de meening van Erasmus over allerlei punten, en aanvaardde in het algemeen de eruditie van het humanisme.

Maar al het gematigde en verzoenende, verbindende en waardeerende, tolerante en liberale van het standpunt van Erasmus wees hij onverbiddelijk af. Zulke figuren, die de scheiding altijd trachten .te bezweren met het compromis, moet hij veroordeelen en rekenen tot de Nicodemieten, wier houding hij zoo scherp afkeurde: zijn God eischt nu eenmaal lichaam en ziel van den mensch geheel en al, restloos op.

Inderdaad sneed de Reformatie met Calvijns Institutie de laatste banden met het humanisme door. Want de weg van Bazel naar Wittenberg moge lang zijn, naar langer is die van Bazel naar Geneve. Hier ontmoette het humanisme een macht, die in den verderen loop van zijn bestaan zijn tegenstander zal blijven en zijn gangen naijverig zal bewaken.

Dit komt in de zeer objectief gehouden beschouwingen van dit boek goed en duidelijk uit, al is het mogelijk, dat de onverdraagzaamheid van het calvinisme te veel is onderstreept en het specifiek humanistische van Erasmus misschien te zeer is toegespitst.

Maar Erasmus is nu eenmaal moeilijk begripsmatig vast te leggen — altijd wisselen de tinten en vloeien de nuancen bij hem in elkaar over.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 februari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 februari 1935

De Reformatie | 8 Pagina's