GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Centmiu. en periferie in openbaring en belijdenis.

In den laatsten tijd wordt druk gesproken over karakter en beteekenis van de belijdenis. Dat is een typisch teeken van den tijd, dien we beleven. 'Vroeger maakte men ruzie over den inhoud ider belijdenis; maar liet begrip belijden zelf bleef buiten discussie, in het begin. Tegenwoordig is juist de vraag naar begrip en beteekenis van Ihet belijden zelf in geding. Dit geeft natuurlijk een heel nieuwe partij-groepeering; mienschen, die vroeger rechts of links stonden in geschillen over den INHOUD der belijdenis, kimnen den strijd onderling staten en elkaar de hand geven, als zij voor het nieuwmodische begrip van belijden gewonnen zijn. Niet ieder ziet die frontverschuiving; vandaar de verwarring der geesten, die roepen: geen polemiek!

Het is daarom noodig, hierover te spreken. Want ©en belijdende kerk, die niet meer wieet. wal belijden is, is feitelijk een onmogelijkheid.

Zooals in de meeste gevallen, trekt ook in dezen Barth de aandacht. Gelijk men reeds hier heeft kunnen lezen, noemt hij niet „den bijbel Gods Woord", doch beweert dat het Woord Gods getuigenis krijgt i n den bijbel. Aan dat Woord wordt in den bijbel getuigenis gegeven, het neemt daarin één zijner gestalten aan.

Nu zijn er echter, aldus ziegt Barth, zoowel centrale als periferische waarheden in den bijbel. 'De opstanding van Christus b.v. staat in het centrum van het Nieuw-Testamentische getuigenis; maar b.v. de maagdelijke geboorte (Christus' geboorte uit de maagd), staat in den om trek, aan den „rand", de periferie.

Dit nu heeft zijn beteekenis, óók voor de beUjdenis, het credo, de geloofsbelijdenis. Barth acht het niet wèl denkbaar^ dat een z.g. theologische exegese tot de slotsom zou moeten komeUj dat de opstanding van Christus uit de belijdenis moest worden geschrapt. Maar in het algemeen acht hij zoo iets wèl mogelijk ten aanzien van de maagdelijke geboorte; wij nemen nu maar dit voorbeeld. Want de opstanding van Christus staat zoozeer in Tiet centrum van het Nieuwe Testament, dat alles daarmee samenhangt, en niemand idaarom dit dogma zou kunnen sclirappen zonder daarmee tevens het geheel te ontwrichten. De maagdel ij k e geboorte echter, zoo zegt Barth, zou misschien wèl eens kunnen moeten gesclirapt worden, dat geval laat zich tenminste denken: zij staat „, aan den rand". —

Nu moet men, om zich niet al te spoedig blij te maken, over het feit, dat althans die opstanding in het credo gehandhaafd blijft, zich wel doordringen van het feit, dat bij Barth de opstanding van Christus een heel andere plaats inneemt dan bij ons. Bij ons is zij b.v. een weldaad van onze re ch t v a ar digm a king. Bij Barth IS c h ij n t het óók wel zoo, maar het i s toch zoo' niet. „Want wanneer hij spreekt van „verzoen i n g", dan moet dit woord worden verklaard) uit heel zijn betoog. „Verzoening", met dit woord qualificeert Barth alle openbaring. Openbaring is verzoening, zegt hij. Omdat God en mensch oorspronkelijk twee zijn, en tegenover elkander staan, legt de openbaring een verbinding tusschen die twee. En daarom kan zij in eigenlijken zin verzoening heeten. Als Gcds Woord komt onder menschen (als er dus openbaring geschiedt) dan wordt het Woord vlees ch. Ieder voelt, dat dit met de gereformeerde theologie in strijd is, want zij neemt b.v. aan, dat er een staat der rechtheid geweest is, waarin openbaring geschiedde, ponder dat deze verzoening heeten mocht. Voor ©en gereformeerde is de vereenzelviging van openbaring en verzoening uitgesloten, omdat hij niet gelooft dat God en mensch antithetisch tegenover elkaar staan. Men denke maai' eens aan de verbondsgedachte.

Het is dus duidelijk, dat bij Barth de opstanding van Christus niet in ónzen zin een kwestie van onze „rechtvaardigmaking" heeten kan, omdat ons begrip van rechtvaardigmaking bij Barth geen plaats vinden kan. De opstanding van Christus is dan ook bij Barth niet veel anders dan ©en kwestie van Gods openbaring. De vernedering van Christus duidt aan, dat God' zich verborg: Barth noemt dit dat de Vader wordt geopenbaard door den Zoon. En de opstanding duidt aan, dat God zich weer onthult, dat de openbaring doorbreekt en triumfeert: Barth noemt dit, dat de Zoon weer wordt geopenbaard' door den V a d e r.

Dit alles gaan we nu verder voorbij. "Wij willen nu weer, met dit feit voor oogen, erop letten, dat Barth verschil maakt tusschen centrale en periferische waarheden. Natuur üjk ontkennen wij het recht van deze onderscheiding, en ook den zin der daarin vervatte dubbele aan de wiskunde ontleende vergelijking, indien men zich van die onderscheiding en die vergelijking bedient op de manier van Barth. Een middelpunt en een punt van den omtrek behooren tot DEN ZELFDEN cirkel of bol (zie mijn „Ons Aller Moeder", anno 1935). Alleen dan is i middelpunt tegenover een omtreks-punt met dien bepaalden naam te noemen; anders niet. Zoodra ik dus inderdaad een „waarheid" als rand-waarlieid zou hebben ktïimen ontdekken, is het nioge- Ujk, haai- IN den (irkul, IN den bol betrokken; te noemen, m.a.jv. haar te halen en te houden IN het credo. Als feinand zegt: het centrale valt binnen den belijdenis- of den openharingscirkel, maar het periferische valt er uit, dan raaskalt hij; want het „uitvallende" houdt dan op periferisch te zijn. En — het centi-ale kan slechts centraal zijn, als er ©en omtrek is.

Gereformeerden verwerpen daarom deze ondearscheiding, aldus misbruikt. De Schrift endus ook de geslaagde belijdenis zijn een éénheid, zoodat zelfs alles wat op wettige wijze uit dat Woord afgeleid worden kan — en dit is mogelij li — tot den wezenlijken inlioud van het Woord zelf gerekend moet worden. Zoo hangt b.v. de kwestie van Christus' geboorte uit de maagd Maria wel degelijk samen met de diepste vraagstukken (erfzonde, verhouding van Eersten en Tweeden Adam, beteekenis van schepping en nieuwe schepping ambtsgedachte, enz.).

'Reeds om deze reden verwerpen wij Barth» ondersclieiding van daareven.

Er is echter nog meer. En hier raken wij nog meer direct het punt der belijdenis.

Het is waar, dat Barth tot nu toe er niet aan denkt, de maagdelijke geboorte te ontkennen. Hij houdt daaraan vast. Maar men moet daar weer niet veel gereformeerde dingen bij denken. Toen onlangs Barth in Utrecht colleges gegeven had, iwerd hem de vraag gesteld, of dit aanvaarden van de maagdelijke geboorte nu toch eigenlijk niet in strijd was met de grondonderslellingen van zijn betoog, b.v. inzake de z.g. theologische exegese. Barth heeft daarop geantwoord, dat hij weliswaar voor zich de maagdeUjke geboorte nog aanvaardde, maar dat men wel terdege er op , ^clit geven moest, hóé hij ze aanvaardde.

Inderdaad, hoe Mj ze aanvaardde. Want die aanvaarding is naar onze overtuiging geen aanvaarding. Hij ondersclieidt n.l. bij de bespreking van de „maagdelijke geboorte" tusschen tweeërlei: „res" en „signum". „Res" beteekent zaak, materie, de inhoud, datgene, waarom het gaat. En „signum" wil zeggen: teeken, afbeelding. Wanneer wij dus zeggen, dat er ergens een signum is, dan bedoelen wij, dat dat teeken zelf heen-wijst naar iets anders. Het wijst dparhéén, het is dus niet de zaak zelf, waarom ' het gaat. Een saci-ament b.v. is een teeken. Dus wijst het naar een beteekende zaak; men kan. er ook buiten. Een wegwijzer is een teeken, dus is het een heenwijzing naar ©en andereplaats, een snuggere kan er ook buiten. Een portret is een teeken, dus wijst het heen naar den afgebeelden persoon. Wij kennen reeds de onderscheiding van „res" en „signum" uit de oude scholastiek, die onder de res de zaken, die men te geloovenliad, verstond, en onder het signum (meervoud signa) het teeken (of de teekenen), waardoor het geloof werd onderricht en versterkt, b.v. de sacramenten.

ÏWelnu, dat verhaal van die maagdelijke geboorte is voor het besef van Barth het vertoonen van een „signum"; maar het is niet de belijdenis van ©en „res". Men moet wel bedenken, zegt hij, dat hij die maagdelijke geboorte niet ziet als de res, maar als het signum; m.a.w. het feit van die maagdelijke geboorte zelf, daarom gaat hel eigenlijk in den grond niet. Vandaag houdt hij daaraan nog vast; maar komt er morgen ©en z.g. theologische exegese, die deze maagdelijke geboorte schrappen gaat op theo-logische gronden, dan zal Barth met hetzelfde genoegen als waarmee hij thans nog dit dogma vasthoudt, het óók weer prijsgeven. Of dit dan schade beteek enen zal? Heelemaal niet, want de „res", de zaak, waarom het te doen is, zal toch blijven. Wlant die „zaak" is eigenlijk dit, dat de openbaring Gods in zijn spreken tot den mensch souverein is en dat zij ; den mensch, den zondigen mensch uitsluit als, medewerker in haar komen tot den mensch.

Nu zal het ieder duidelijk zijn, dat op dit punt tusschen de gereformeerde theologie en Barth ©on. groote kloof ligt. Jaren geleden hebben wij oea referaat gehad van Ds C. Lindeboom, gehouden' te Kampen op den Theologischen Schooldag, ' waarin hij de feitelijkheid der heilsfeiten handhaafde in een betoog, dat zich keerde tegen deflitegenwoordigen hoogleeraar Prof. Dr A. H. de Hartog (Amsterdam, Stedelijk© Universiteit). Een van de pijlers van het betoog was toen, dat De Hartog ten onrechte beweerde: neem mij' de feiteü af, en ik heb toch nog het geloof behouden. E'aarin is ongeveer aangegeven wat allereerst onr zerzijds op dit punt tegen Barth zou worden aangevoerd. Ook Barth zegt dat hij de maagdelijke geboorte nog vasthoudt als ©en „signaal", dat d© oude kerk niet zonder beteekenis heeft opgericht, maar men kan hem de feitelijkheid, waarvan deze woorden spreken, afnemen, het zal hem niet deren: hij houdt dan toch de „res" over. Toen indertijd Ds Lindeboom dit referaat hield, hebben alle gereformeerden geapplaudisseerd. Want Del

.lartog Vas een bekende figuur in Nederland, en versloeg er enkele tientallen. Thans, vel© jaren later, komt Barth met redeneeringen, die veel ingrijpender zijn, en hij verslaat zijn hónderden, ea intusschen doet men van bepaalde zijde zijn best om te zeggen: polemiseer toch niet tegen ©en congres, dat den importeur van deze dingen gereformeerd noemt. leiding? Pardon, het tegendeel daarvan.

Intusschen, dit is het eenig© niet. OOK inzake het k arak tor der belijdenis gaapt hier een diepe kloof tusschen Barth en ons. Want wanneer nu de lielijdenis, b.v. van de twaalf arükelen, zegt: ik geloof in Jezus Christus, geboren uit de maagd Maria, dan zal het eenvoudige werkvrouwtje, dat Zondag in de kerk zit, dit artikel; opvatten en uitspreken als mededeeling van een „res". Maar mijnheer de professor zal daarbij heel geleerd denken aan een „signum". Zij zullen allebei dezelfde formule bezigen: credo, ik geloof. Maar de één gelooft „het eigenlijke" gezegd te hebben, en '9© ander© het „oneigenlijke". De een denkt: ik heb de beteekende zaak, de ander: ik heb het teeken beleden. M.a.w., het woord: „ik geloof" beteekent bij den ©en volmaakt iets anders dan bij den. ander. Met nóg ander© woorden: de eenheid der belijdende gem©©nte is vernietigd. Men zégt wel: „wij" („WIJ gelooven", „WIJ loven u, o God, om de daareven beleden heilswonderen") rnaar de professor meent het woordj© „wij" f©itelijk niet meer. En het naïeve, goedige werkvrouwtje van haar kant dróómt nog slechts met hem, één te z"ijn; maar het is niet meer zoo.

Niet alleen d© ©enheid der belijdende gemeeaschap, maar ook die van de belijdenis zelf wordt trouwens op di© manier doorbroken. Het één© artikel zou dan ©en „res", het ander© een „signum" aanduiden? Het ééne artikel zou zeggen: wij gelooven dit en dat, ©n het and©r©: wij zien leen tee ken van dit en dat? Den eenen keer zou men belijdenis doen van „Jeruzalem, die hooggebouwd© stad", de volgend© maal van een wegwijzer, die in het dal „héénwijst" naar Jeruzalem? Maar dat is alles onzin, want da belijdenis gebruikt voor de geloofsartikelen telkens dezelfde inlei dingsf ormule ' (ik geloof), en dat zou niet mogen, wanneer in het één© geval de beteekend© zaak, in het ander© ©en teoken werd aan d© ord© gest©ld.

Zoo komt dus eindelijk het karakter dor belijdenis zelf in geding. Een belijdenis is principieel iets anders dan het vertoonen van signalen, e©n catalogus van teekenen. Een belijdenis kan wel — o zeker — spreken óók over de teekenen, die God gaf bij h©t W'oord, d© sacramenten dus, zelf. Zoo heeft de Catechismus en hebben ettelijke ander© conf©ssi©s, uitdrukk©iijfc g©handeld, over de sacramenten. Maar zelfs als zij over die teekenen spreken, gaat het om den inhoud van het geldof inzak© die teekenaa. Belijdenis doen, credo-zeggen, dat is altijd en uitsluitend een uitspreken van „res", van inhouden, en niets anders. Wie d© belijdenis degrad©brt tot een uitspraak omtrent teekenen in tegenstelling met „zaken" heeft haar ©venzeer in haar bedoeling miskend, als wie haar „interpretearen" wil. Ook dat laatste is ongeoorloofd, omdat zij zélf interpretatie is.

Alsdegereformeerden van vandaag Prof. Dr A. H; . do Hartog met recht bestreden hebben, dan zijn z© , dwazan-in-bet-kwadraat, als ze vandaag met Barth P-igt meer strjjden. Wie de polemiek loslaat, berooft de kudd© van haar herders, en gaat zelf als herder

in. stalüng.

K. S.

Dr Eraan over de Buchman-beweging.

Tot onze blijdschap heeft Dr E. D. Kraan zijn artikelen over de Buchman-beweging uitgegeven. Zij zijn, gestoken in een modern pakje, uitgegeven bij de N.V. J. H. Kok te Kampen.

Over den inhoud van dit geschrift behoef ik natuurlijk niets meer te zeggen. Dr Kxaans artikelen hebben algemeen de aandacht getrokken en zijn dan ook met groote blijdschap in „De Reformatie" opgenomen geweest. De oorzaak van de blijdschap lag niet alleen in de interessante, duidelijke, en eerlijk-nauwkeurige wijze van behandeling, maar vooral ook in de gezonde lijnen, die in het betoog getrokken werden. Het verblijdt ons, tiieraan te kunnen toevoegen, dat Dr Kraan voor de nieuwe bewerking nog eenige inmiddels verschenen litteratuur heeft kunnen raadplegen, zoodat hier en daar nog een enkele wijziging en praeciseering is aangebracht. Wij deelen dit mede, in de eerste plaats ter wille van onze vele nieuwe lezers, die nog niet Dr Kraans artikelen onder de oogen kregen, en voorts ook voor onze andere lezers, die misschien uit oorzaak van de zooeven genoemde praeciseering, of om de artikelen bij 'elkaar te hebben, toch ook nog deze uitgaaf willen bezitten.

K. S.

Kelksplitsing een „geloofsstuk" en geen „waagstuk". „Geen praat langer maar daad".

Het zij mij gegund langs dezen weg aan allen, die hun belangstelling en instemming betuigden met onze artikelen, ja hun bestellingen deden, (meer nog, een Uitgever bood aan die artikelen voor eigen rekening uit te geven) mede te deelen, dat ten slotte de H.H. Oosterbaan en Le Cointre er toch toe zijn overgegaan, die artikelen in brochurevorm uit te geven, ondanks het feit, dat ze reeds zoo vele lezers onder de oogen zijn geweest en dat wel voor den luttelen prijs van 25 cents, terwijl bij groote partijen ter verspreiding nog korting zal worden gegeven.

We laten hierbij het voorwoord volgen ter oriënteering :

Daar velen hun instemming betuigden met mijn artikelen in het Weekblad „De Reformatie", en begeerden de gemeente te doordringen van de noodzakelijkheid van intensievere bearbeiding door Kerksplitsing, is 't mij een genoegen, de uitgevers bereid te hebben bevonden, die artikelen in brochurevorm uit te geven.

Ik heb die artikelen al geruimen tijd in petto gehouden en wel om deze redenen: Van mijn studententijd-af-aan ging het lot der vele af gedrevenen mij zeer ter harte. Gaarne had ik me aan het zoeken van 't verlorene gewijd, maar mijn hart trok me naar mijn Vaderland: Indië. Helaas werd mijn vrouw afgekeurd. Ik vond in mijn vorige en ook in mijn tegenwoordige gemeente werk genoeg.

Door mijn vriend Kruithof, Ouderling der Geref. Kerk te Rotterdam, kwam ik al weer in aanraking met 't Grootestadsprobleem, en meende toen, dat de oplossing mogelijk te vinden zou zijn in 't vormen van een groote gecombineerde gemeente, zooals ik er een had in 't klein in Augustinusga—Surhuizum, waar ik met zooveel genoegen gewerkt heb.

Mijn vriend Kruithof verschafte me de gegevens voor de groote stad. Toen hij mijn copy las, meende hij echter, dat er meer behoefte was aan een brochure vooral bestemd voor de voorgangers, om die te doordringen van de noodzakelijkheid van Kerksplitsing, want speciaal de Dominees hadden zijn voorstellen in dezen in den Kerkeraad tegengestaan.

Ik verschilde met hem van meening. Ik meende, dat de Dominees daarom geen voorstanders van Kerksplitsing zijn, omdat ze vreezen voor 't ontstaan van Hulpbehoevende Kerken en de misère daaraan verbonden. Juist door de mogelijkheid van Kerksplitsing aan te toonen zouden ze er voor gewonnen worden. Kort daarop echter stierf de heer Kruithof En zonder hem wilde ik mijn brochure niet uitgeven. Immers hoe licht zou men zeggen: Zou een Dorpsdominé ons den weg wijzen?

Telkens weer kwam echter in de pers de nood der groote steden ter sprake. Ten slotte liet ik mijn copy lezen aan mijn vrienden Dr Dijk en Prof. Grosheide, die mij aanrieden ze zoo mogelijk te doen plaatsen in „De Reformatie", hetgeen geschiedde.

Van harte hopen we, dat mede door de uitgave van deze artikelen in brochurevorm, dank zij 's Heeren zegen, 't heil onzer overgroote Stads- en Dorpskerken worde bevorderd.

W. F. C. VAN HELSDINGEN, V. D. M.

Geve de Heere, gelijk we aan het slot van onze brochure zeiden, dat hetgeen we daarin uiteengezet hebben, zoo al niet DE weg, dan toch EEN goede weg moge 'blijken of althans leiden moge tot het vinden van DEN goeden weg.

Ds Vonk, van wien Prof. Schilder meermalen stukken aanhaalde in „De Reformatie", dien we persoonlijk niet kennen, maar van wien we het „Schiedamsch Kerkblad" ter lezing ontvingen, sdireef daarin ©en artikelenreeks over het door ons geschrevene in „D'e Reformatie" en oordeelde, dat Kerksplitsing op de daarin aangewezen wijze mogelijk is, waarom hij dan ook begonnen is de gemeente daai-voor warm te maken. Mogelijk dal dit bij meerderen navolging vindt.

Dankbaar zullen we zijn als het geschrevene, zij het ook maar een weinig, moge bijdragen tot leniging - van den nood der groote Stads- en Dorpskerken, met hun breeden zelfkant, die wankelt ten doode, ondanks den stoei-en arbeid harer Voorgangers, door de overmacht der massaliteit.

W. F. C. VAN HELSDINGEN.

Naschrift. We hadden reeds ons eigen stukje copie verzonden, "toen Ds van H. plaatsing van het bovenstaande vroeg. Om het belang der zaak en om de meerdere detailleering plaatsen we ook deze bijdrage alsnog volgaarne. — Red.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 oktober 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 oktober 1935

De Reformatie | 8 Pagina's