GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET BOEK VAN DE WEEK

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De preektrant van de dominé's in de kerlcen der Afscheiding in de jaren 1834-1869, door Ds D. van Dijk. 1)

De preektrant van de dominé's in de kerlcen der Afscheiding in de jaren 1834—1869, door Ds D. van Dijk. 1)

In de roman-litteratuur der laatste jaren is zonder twijfel het „probleem" van het huwelijk en de liefde een der meest besproken onderwerpen, In alle mogelijke situaties en met alle mogelijke complicaties wordt het huwelijksleven en wat daar mee samenhangt uitgeplozen en soms afstootend en weerziawekkend geteekend. Verbluffend diep en scherp wordt het denken en voelen der romansujetten, voor zoover dat op het huwelijk en de liefde betrokken is, igeanaly& eerd. Angstwekkend open wordt dikwijls ook het meest intieme in het volle licht getrokken.

Nu is er bij al dat ontleden en doorkruipen en beschrijven van het huwelijks- en liefdeleven een merkwaardig verschijnsel, waar we even den nadruk op wiUen leggen. Het verschijnsel n.l. dat de bhk van de groote meerderheid der moderne auteurs zoo hopeloos en^ en beperkt en daardoor verwrongen is. Als ze 't leven van huwelijk en helde teekenen, dan wordt bijna nooit dat leven in z'n volheid en alzijdigheid geschouwd en weergegeven. Eén, hoogstens twee „zijden" ervan worden ontdekt, en tot het één en het al gemaakt Het schijnt wel, of daarin heel de liefde en gansch het huwelijk opgaan.

Voor een christen is het huwelijk een veelzijdige liefdesgemeenschap, een levensverband, dat beheerscht wordt door de wet des Heeren, die den huwelijksband onverbrekelijk verklaart. Het woord van belofte, eenmaal gegeven, kan, mag niet gebroken worden. Wiat God heeft samengevoegd scheide de mensch niet. In gehoorzaamheid aan deze wet ontplooit zich dan het volle huwelijksleven. Zoo alleen is de liefde ethisch van natuur, zoo komen rechten en plichten op de juiste plaats, zoo alleen 'blijven de „gevoelens" van liefde en de biotische gemeenschap rein.

Bij de roman-heeren en - dames is dat anders. Voor de ethische structuur van het huwelijk hebben ze geen oog. De onverbreekbaarheid ervan is een onding. Wat de volle aandacht heeft is, als men het nuchter beziet, de ver-üefd-heid. De gevoelens van aantrekking 'en geaegenheid. De stemmingen, waarin men door het zien en spreken met „hem" of „haar" geraakt. Er worden vaak erg mooie namen gebruikt om die psychische affecten aan te duiden, 't Is soms gansch verheven en etherisch, 't Is het „diepere leven", dat „openbloeien" gaat enz., maar in den grond is het niets anders dan het gevoelsleven, de emotie, het affect, waarin men geniet en zwelgt, die men met echte liefde identificeert, die „openbloeit" — maar straks ook weer „uitbloeit"! En als 't zoover eenmaal komt, wel, dan gaat men weer verder, een nieuw „openbloeien" tegemoet, gonzend als een bij van bloem tot bloem!

Zoo wordt de hefde, die naar het Woord des Heeren vervulling is der wet^ het volbrengen van de volle liefdewet aan elkaar en met elkaar, verschrompeld tot een min of meer diepe, min of meer innige genegenheid, tot een „gevoel"j een „stemming", een „affect".

Het huwelijk als onbreekbare band beschouwt men als klinkklaren onzin, het mag hoogstens zijn een samenleven-tot-men-genoeg-van-elkaar-heeft

De alzijdige levensgemeenschap, die naar Gods wil het huwelijk moet zijn, wordt een gevoelscontact, een stemmingsgemeenschap, die misschien wel even heftig is, maar spoedig ook weer voorbij gaat.

En als men zoekt naar de oorzaak van die verwording, dan komt men al spoedig tot de ontdekking, dat die ligt in het doen opgaan van huwelijk en liefde in wat op zijn hoogst een z ij de daarvan, een moment daarin is.

Het „gevoel" van liefde, de „genegenheid", de „wai-mte", het liefde-„affect" behooren zeer zeker tot de Ueldevolheid, maar zijn niet het één en al. En wanneer men die genegenheid, dat gevoel tot de eigenlijke liefde verheft, dan komen die ongelukken, die werden genoemd. Tenslotte worden dan alle wetten verbroken.

Wiaarom dit alles in dit artikel en naar aanleiding van bovengenoemd boekje wordt g|enoemd?

Omdat een verschijnsel als hier in de beschouwing van de liefde werd gesignaleerd, ook in menige geloofsbeschouwing is te ontdekken. Men verwart dan iets. dat bij het geloof bijkomt, dat nevenverschijnsel is van het geloof, met het gelooven zelf. Men gaat dan b.v. uit de aanwezigheid of afwezigheid van zoo'n nevenverschijnsel tot de aanwezigheid of afwezigheid van het geloof zelf concludeeren. En de gesteldheid van het gelooven wordt dikwijls beoordeeld naar wat men van die nevenverschijnselen, zooals bepaalde gevoelens en stemmingen en kenmerken, meent te ontwaren. En dan ontstaat dikwijls een verwarring en verarming als waartegen Ds van Dijk in zijn boekje waarschuwt.

Gelooven, dat is toch naar de Schrift een geheel en al bezig zijn met, een opgaan in, ©en zich verlaten op liet Woord van God, d.i. op Jezus Christus.

Gelooven, dat is voor alles naar buiten zien, omhoog zien, hooren naar wat God zegt, beveelt en belooft en dan daarnaar doen, daarop steunen, daaruit leven.

Gelooven, dat is het anker uitwerpen, alle eigen zekerheid en vastheid opgeven. Zich „zoo maar" overgeven aan't woord van den Christus en, alleen maar vasthoudend Z ij n woorden, leven en sterven.

Gelooven, dat is weten, dat God in Jezus Christus ons riep, waarachtig riep bij den doop, en sindsdien al maar door, en dat we nu komen moeten en dus ook komen mogen.

Gelooven, dat is zoo klein denken van zichzelf, zoo waarlijk zich nietig en hulpeloos en armzalig en ellendig weten, dat we naar Jezus Christus toegaan en Hem vasthouden, wetend dat het mag!

Gelooven, dat is zoo hoog en groot denken van onzen Vader in den hemel, dat we het niet wagen Hem te laten roepen.

Gelooven, dat is gehoorzaam zijn aan de wet: 'dit is Z ij n geb o d, dat wij gelooven in den Naam Zijns Zoons Jezus Christus. ^) Een wet, die even diep in ons leven insnijdt als het eerste, tweede, derde en volgende geboden. Een wet, die in het verbond des Heeren tot ons komt en die we moeten gehoorzamen evenals de andere. Een wet, die we nooit in eigen kracht zullen kunnen volbrengen, evenmin als de andere, en waarvoor de Heere ons kracht zal geven als we Hem daarom vragen net als bij de andere.

Gelooven, dat is zoo'n diepen eerbied hebben voor den sprekenden God in Jezus Christus, dat we Hem niet tot een leugenaar durven maken door onzen twijfel, ook niet als Hij van genade ons spreekt

Gelooven, dat is „immers een aannemen van Christus, gelijk Hij ons gepredikt wordt in de Schriften", 't Is de „oerfunctie" van het verbond, het „amen-spreken op het woord van God." 3-)

Gelooven, dat is zekerheid hebben. Niet de zekerheid van een rentenier, die een aantal soUede stukken en acten in z'n brandkast heeft en er nu

zelfs ni«t meer aan hoeft te denken, maai* een zekerheid, die ligt in het „hebben" van een trauwen God, die ons eiken dag toespreekt, die ons eiken dag roept, die ons eiken dag de zonden vergeven wil, die zich eiken dag wil laten vinden en eiken dag ons Zijn genade voorhoudt.

Dit gelooven heeft invloed op heel den mensch. Het beeft een .„neerslag", het verwekt een „reactie" in het gevoelsleven, in de reflexie s), in heel het levensgedrag, in iedere levensuiting. Er ontstaan tengevolge van dat echte gelooven allerlei gevoelens en stemmingen. Het gelooven perst het leven een bepaalden kant uit en doet aan den levensboom „vruchten des geloofs" ontstaan.

Maar dat is alles geloofs uiting, geloofs g e- V o 1 g, geloofs reactie, geloofs vrucht, geloofswerking, niet het eigenlijke gelooven zself. Dat is amen-zeggen op Gods Woord, zich „hin-geben" aan den sprekenden God in Jezus Christus. Al is natuurlijk het eene van het andere nooit te scheiden.

Men voelt nu aanstonds — en hier kom ik aan de parallel bovenbedoeld — wat een verarming het is het eigenaardige, het eigensoortige van het geloof te zoeken in dat wat alleen maar geloofsg e V O' 1 g, geloofs reflex is. Wianneer men van gansch den rijkdom van het voEe, breede, diqpe gelooven — dat altijd naar buiten zien, zichzelf vergeten, zichzelf verliezen is — alleen maar oog heeft voor de geloofsweerspiegeling in 't gevoelsleven en de andere levensuitingen. Daarin trilt het geloof wel door en na, maar het eigensoortige van het geloof is daarin niet te vinden. Dat eigensoortige ligt in het volkomen zich verlaten op Gods "Woord; het vasthouden daaraan, ondanks alles; het zoeken van de zaligheid buiten zichzelf; het „eten" van de woorden Gods, hetzij Hij beveelt, of schenkt of belooft.

Wianneer daarom ook 't geloof bloeien zal, dan moet de geloovige zich niet verliezen in een alüjd weer opnieuw beginnende analyse van de geloofsg e volg e n, de geloofs reflexen, de natrillingen van het gelooven in allerlei provinciën van het eigen leven. Neen dan moet de geloovige zich geheel en al richten op Jezus Christus, die de inhoud, de grond, de werker is van alle echt gelooven. De geloovige moet met Hem bezig zijn, zich in Hem verliezen, vol zijn van Hem, Zijn Woorden overpeinzen dag en nacht.

Want om het paradoxaal te zeggen: hoe sterker het gelooven is, des te minder is het bezig met zichzelf, hoe meer het geloof bloeit, des te minder is het zich bezorgd over zijn bloei. Want Jezus Christus wordt dan het één en het al. Als we geboeid zien naar een schoon panorama, dan denkt niemand aan zijn oogen en zijn kijk^actie — dat gaan we alleen doen als het met onze oogen en ons kijken niet in orde is!

't Is de verdienste van het boekje van Ds "vaxi Dijk, dat het voor dit centrale, dit eigensoortige van het geloof weer de aandacht dringend vraagt. Het laat het verschil tusschen het eigenlijke gelooven en dat, wat door het gelooven wordt gewerkt in alle uitingen van het menscheUjk leven, duidelijk zien. Speciaal denken we hierbij dan aan de „Toegift", letter e, pag. 37 v.v.

Daarin klinkt tot ons door (bewust of onbewust? — Ds van Dijk geeft geen citaten) de heerlijke verkondiging van Calvijn omtrent het geloof, zooals die te vinden is o.a. in boek III van zijn Institutie. *)

Jammer is, dat de schrijver, doordat hij deze dingen in een „toegift" behandelt, zoo beknopt moest blijven. Hij kon slechts een paar forsche lijnen trekken. Veel kon alleen worden genoemd. De positieve uiteenzetting van de verhouding van het geloof tot de „werken", vice-versa, kon zoo niet worden gegeven. Ook niet de beschrijving van de schriftuurlijke zelf beproeving, zooals die ook in het avondmaalsformulier wordt ^eeischt.

Wellicht vindt Ds van Dijk nog gelegenheid uitvoeriger op deze onderwerpen in te gaan. Ze zijn van levensbelang. Nog al te veel is voor velen de schriftum-lijke glans van het ^.chte gelooven verdoft.

Nu evenwel willen we dankbaar aanvaarden wat de Schrijver ons gaf: een doordringende roep om het echte geloof dat gansch alleen op Jezus Christus vertrouwt.


i) uitgave N. V. de Graafschap, Aalten.

2) 1 Joh. 3:23.

3) Vgl. Dr K. Schilder, Wat is de Hemel? p. 201, 254.

4) Citaten gaf ik in Geref. J. B. van 13 Dec. j.L

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 januari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 januari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's