GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Moet dat nu zóó? ” (IV.)

We komen dus nu tot het tweede in liet voorgaande artikel aan de orde gestelde punt. De gedachte is ~ ik herhaal, dat ik het stuk van Ds Sikkel zie in het breedere verlsand van wat anderen daaromheen gesproken hebben — de gedachte is min ol meer duidelijk uitgesproken, dat de kwesties, die aan de orde gesteld zijn, en die we verleden week hebben aangeduid, slechts incidenteel waren. Als zoodanig zouden ze dus eigenlijk hun actualiteit verloren hebben; zoodat de strijdbijl — om dit nog al overdrijvende woord te bezigen — wel kon begraven worden.

Naar mijn meening ziet men hierin niet juist.

Dat — om bij de met den calvinistenbond samenhangende kwesties te beginnen — de vraag, inhoeverre nederlanders van calvinistischen huize verplicht zijn, naar binnen en naar buiten inzake het „barthianisme" een duidelijk geluid te laten hooren, haar actualiteit nog lang niet verloren heeft, wordt reeds duidelijk, als men weet, dat de' kwestie van calviiiistéflcongressen éö -bonden zelf niet van de baan is. Ik laat een reeds in de pers aangekondigd „congres voor calvinistische theologie" in Geneve nu even buiten beschouwing: wat ik daarvan in de pers las, bewijst, dat men nog steeds op dit punt op een theologischon dwaalweg verkeert, en op een basis van met name genoemde belijdenissen ook zulken weer wil doen samenkomen, die in hun wetenschappelijke publicaties daarvan op ingrijpende punten afgeweken zijn; bovendien is mij persoonlijk bekend, dat er overwegingen inzake de samenstelling van het congres geweest zijn, en personen voor een spreekbeurt voorloopig in aanmerking gekomen zijn, die het calvinisme bestreden hebben, alweer op diep insnijdende vraagpunten. Maar nog eens: dit blijve rusten. Genoeg zij, erop te wijzen, dat de calvinistenbond nog bestaat; dat het Amsterdamsche congres een be] nummer gekregen heeft; dat reeds daardoor de vraag vanzelf opkomt, hoe het dan met de volgende congressen moet; op nummer twee moet toch nummer drie, en op nummer drie moet toch nummer vier volgen? En nu leven we toch niet bij den dag? We moeten toch vooruitzien? We moeten dus toch blijven spreken over de grondvragen, die bij het voorgaande congres in Èespreking zijn gekomen?

Voorts denke men ook aan den algemeenen invloed van het barthianisme. Wie meent, dat deze gebroken is, vergist zich m.i. deerlijk. Reeds het enkele feit, dat er nog altijd predikanten en andere leidslieden zijn, die inzake de N.C.S.V. (de Ned. Chr. Studentenvereeni ging) een houding innemen, welke kwalijk strookt niet wat een onzer generale synodes heeft besloten, geef' aan wie den ook aldaar sterk vemeembaren barthiaanschen inslag opgemerkt heeft, veel te denken. Het is wel eenigszins merkwaardig, dat er onder hen, die de „strijdbijl" begraven willen zien, ook zijn, die met intrekking tot de N.C.S.V. nu niet bepaald léven uit * gedachte van evenbedoeld synodebesluit. Dit besluit zelf hield de verklaring in, dat, bij alle waardeering van het goede, dat door de N.C.S.V. bedoeld en gewerkt is, voor gereformeerde studenten aan het lidmaatschap van de N.C.S.V. groote bezwaren verbonden zijn; en het drong er bij allen, die geroepen zijn om aan gerefW' meerde studenten leiding te geven, op aan, dat zij ^e" studenten deze bezwaren onder het oog zouden brengen, en hun dit lidmaatschap ten zeerste zouden ontraden- Men kan niet zeggen, dat dit besluit nu geheel en a is opgevolgd, of liever: dat de daarin uitgesproken g^' dachten overal instemming gev& nden hebben. En '" tusschen brokkelt van alle kanten Kuypers werk »• De CD.tJ.-ers verklaren openlijk, dat ze, behalve aa» Barth, ook aan de N.C.S.V.-invloeden veel te danken hebben; natuurlijk geldt dit niet van de meeloopei'' doch van de leidende persoonlijkheden, voorzoover ae demisch gevormd. Tevens wordt in de laatste weK

in politieke regionen gepleit voor een samengaan met elke groep, die de „groote beginselen van de reformatie" aanvaardt. Dit wordt dan aangeprezen met beroep op een woord van Groen; maar vergeten wordt misschien, dat Groen in zijn bitteren strijd, waarin — naar het woord van Ds C. Veenhof — juist de vrienden hem altijd in beslissende uren in den steek gelaten hebben, nog ^el wat andere dingen óók gezegd heeft. Andere dingen, ik bedoel hiermee dezen keer: concrete dingen in concrete situaties. Want — men kan soms niet te vaak herhalen — want „in abstracto" ben ik zelf het roerend eens met elke opwekking, om saam te werken met - wie de groote beginselen der reformatie aanvaarden. In de politiek? Ja zeker, als U zoo wilt. Maar ik ga gerust verder Ik ben het er ook mee eens, wat de school betreft. Lagere, middelbare, hoogere. Zelfs wat de kerk Ijetreft. Ik acht het zelfs zonde voor God, de schuld ervan te zijn, als die samenwerking niet komt. Alleen maar — en daarvoor de oogen te openen, is nu al jaren lang mijn bedoeling geweest — alleen maar: ik geloof niet, dat diegenen, die men dan vandaag op „grond" van deze woorden van Groen als groep zou vsdllen naar zich toe trekken, de groote beginselen van de kerkhervorming, van de reformatie, w è r k e - lijk deelen. Ik geloof niet, dat Prof. Haitjema dit doet, als hij meent, wat hij schrijft, hetgeen ik natuurlijk van hem gelooven moet. Ik geloof het van diegenen, die in „De Nederlander" leiding geven in barthiaansche richting, evenmin. Ik geloof, dat van heel wat docenten in allerlei lagen van ons onderwijs, niet meer gezegd kan worden, dat ze de groote beginselen van de reformatie realiter onderschrijven. Want, deden zij het, dan zouden ze wel anders spreken over de Schrift en over den Christus, en over de openbaring, en over de voldoening, de verzoening.

En als men dan een proefnummer van een „christelijksociaal" dagblad thuis krijgt, gedrukt op dezelfde plaats, als waarvan ook „De Standaard" uitgaat, en het gezicht valt dan dadelijk op een artikel van Ds J. J. Buskes, dan mag men toegeven, dat dat artikel „maar" over Bartje, en heelemaal niet over Barth ging, maar we vragen ons toch af: kunnen de christelijk-sociale gedachten, die hier ontwikkeld zullen worden, zich losmaken van denzelfden „geest" — juist Ds Buskes zal die vraag kunnen waardeeren, hij had het immers juist over den „geest" van Assen —, die in heel het optreden van Ds Buskes spreekt? Ds Buskes, bekend om zijn N.C.S.V.-sympathieën, bekend voorts om zijn artikelen over Barth, bekend ook om zijn inzichten inzake „C.D.U." en „S.D.A.P."? Ik weet het. Ds Buskes persoonlijk kan onderscheiden — denkt dit althans — tusschen het program en het protest der S.D.A.P., en den daar heerschenden „geest". Maar i k kan dat niet; ik kan ook den „geest" van Assen niet van Assens besluiten scheiden, evenmin als ik geloof, dat de C.D.U. geest en program (en nog wel wat meer) van de S.D.A.P. zal kunnen scheiden op den duur. Ik acht al dat scheiden tusschen „geest" en „zaak" fictief, en daarom gevaarlijk, wijl verdoezelend en practisch de richting der synthese ons opdrijvend.

En nu sprak ik nog niet eens over het onderwijs in zijn breede lagen; over het sociale leven afzonderlijk; over de gebrekkige inzichten, die er in veel kringen zijn ten aanzien van de vraag, of men den strijd over Earths opvattingen als een theologenruzie moet zien, dan wel als een levensbelang voor heel de actie van het christelijk volk.

Ik sprak daar over de N.C.S.V., en over de taxatie van zulk een vereeniging. Iloe kunnen we de gevaren, die aan dit lidmaatschap der N.C.S.V. verbonden zijn, met aandrang aan de studenten voorhouden, indien de opwekking, om naar die vermaning te luisteren, de spits afgebroken is door een publieke erkenning van barthianen als in-wijderen-zin-gereformeerden? In denzelfden tijd, waarin sommigen — ik meen, ten onrechte - hun best doen, om de tucht over N.S.B.-ers te remmen, door een (m.i. onnoodige) herinnering aan het gezag der synode, zijn juist ook zulken, die een concreet besluit der synode inzake de N.C.S.V. toonen kwalijk te kunnen op prijs stellen, onder degenen, die tegen de polemiek in eigen kring, zelfs zonder betooning van kennis van zaken, zoo maar ageeren. En geven ze sympathiebetuigingen aan anderen, die duidelijk uit een anderen „geest" redeneeren over samenwerking met andersdenkenden, dan er uit gemeld synodebesluit spreekt. Toevalligheden zijn dit niet; want de „geest" van den een roept tegen dien van den ander. Wil men liever het leelijke germanisme „instelling", — mij ook goed.

En daarom kan men niet volhouden, dat de kwesties, die aan de orde zijn geweest, hun actualiteit verloren hebben. In den doofpot mogen ze niet. Wel natuurlijk kunnen ze, afgedacht van de onvermijdelijke behandeling in het openbaar, besproken worden in intiemen kring. Maar natuurlijk is dat al honderdmaö, l gebeurd; en het is wel wat bedroevend, dat menschen, die van die binnenkamers gehouden gesprekken niets kunnen afweten, zoo maar vertellen, dat er toch eens .moet gepraat worden. Denken ze soms, dat het anderen, die nren en uren aan gesprek en aan correspondentie besteed hebben, aan het begin der christelijke gehoorzaamheid op dit punt nog ontbreekt?

Volgende maal iets over punt c.

Een opmerking van Dr L. v. d. Zanden, en van „De Heraut”.

"'^ L. V. d. Zanden heeft, twee weken geleden, iets ««schreven in „Gron. Kerkbode", rakende de kwestie ^'0- de kerkelijke behandeling van N.S.B.-ers e.d., en de vraag, of de synode daarover eerst handelen moet. „De Heraut" heeft een week geleden dat artikeltje overgenomen; het bracht bezwaar in tegen wat ik vermoedelijk ondersteld word geschreven te hebben.

Ik heb dadelijk na lezing van dit stukje van Dr v. d. Zanden, een week dus vóórdat „De Heraut" instemming ermee betuigde, hem een zeer kort stukje ter plaatsing aangeboden. Verleden week las ik echter daarover niets in „Gron. Kerkbode". Ik zal nog een week afwachten; zoo nóódig kom ik er hier op terug. Ik meen, dat Dr V. d. Zanden de zaak niet zuiver stelde, en vroeg op een bepaald punt nader licht. Dat nadere licht ontstak „De Heraut" mij ook niet. Daarom blijft er niets anders over, dan nog even te wachten.

K. S.

Over de „Algemeene Genade".

(Antwoord aan Dr O. Noordmans.)

II.

Eén van de eerste vragen nu, die in mijn beantwoording van Dr Noordmans' artikel de aandacht hebben moeten, is deze: of Dr Noordmans van Dr Kuypers meening inzake de gemeene gratie een zuiver beeld geeft? Deze vraag is hierom van beteekenis, wijl Dr Noordmans op de relatie Kuyper—Schilder wijst, meent, dat de troost, dien althans Dr Kuyper hem nog liet, door Schilder geheel wordt weggenomen, en zoo de gereformeerden van heden op den tweesprong staan, en op die spanningsvolle plek een keuze hebben te doen.

Naar mijn meening nu heeft Dr Noordmans de bedoeling van Dr A. Kuyper niet altijd goed verstaan. Ik zet het mes vain mijn anticritiek juist op dit punt in, wijl het m.i. verhelderend kan werken, ook naar binnen. Om wat ik beweerde, te bewijzen, leg ik den vinger bij deze uitspraak van Dr Noordmans:

„Naast de particuliere genade, waarvan de lijn bij „Abraham duidelijk wordt, is (volgens Kuyper) de ge- „meene gratie in de historie opgetreden. Zij houdt iets „betrekkelijks en blijft (alweer volgens Kuyper) buiten „de absolute tegenstelling van Adam en Christus, die „bij de particuliere genade alles beheerscht". („Ref." bl. 123/4).

Nu heeft, zie ik wel. Dr Noordmans zelf wel gevoeld, dat hij hier een dilemma aan Kuyper opdrong, dat dezen toch niet heelemaal „ligt". Althans, in die richting schijnt mij het feit te wijzen, dat Dr Noordmans er den nadruk op legt, dat de algemeene genade, die dan in Kuypers theorie van Noachs dagen zou dateeren, die algemeene genade is „waarmee WIJ te maken hebben". (Noordmans, „Ref." 123, kolom 2.) Dr Noordmans zegt in dit verband: „wat wij cultuur noemen, volkeren, talen, overheid, is (volgens Kuyper) toen ontstaan".

Maar hiertegenover valt op te merken, dat onder „cultuur" toch wel heel veel meer moet worden samengevat dan „volkeren, talen, overheid". In elk geval deed ik zelf dit in heel den gedachtengang van de beide door Dr Noordmans aangehaalde publicaties in „Jezus Christus en het menschenleven" en „Wat is de Hemel? ". En ook Kuyper doet dit. Men behoeft slechts het eenvoudige werk te doen, dat binnen ieders macht ligt: het opslaan van de registers op Kuypers Gemeene Gratie. Op het trefwoord „cultuur" het boek naslaande, hoort men al dadelijk zich verwijzen naar een beschouwing over wat vóór Noach lag: „het opkomen der cultuur door de ontdekkingen van Lamechs zonen". Leest men wat Kuyper daarvan zegt, dan hoort men zich verzekeren, dat deze uitvindingen „een sterke proeve van Gods gemeene gratie" waren. Wel verre van „particuliere" en „algemeene" „genade" principieel tot scherpe afbakening van „terreinen", over en weer, te verplichten, laat Kuyper (I, 283) „particuliere" en „gemeene genade" „voor een oogenblik in de Arke geheel ineen vloeien". De periode vóór den zondvloed is dan ook z.i. voor de ontwikkeling van de daarna komende menschheid van hooge beteekenis geweest (282).

Niet alleen trouwens de „dateering" van de „algemeene", maar ook die van de „bizondere" genade is bij Kuyper anders, dan Dr Noordmans met zooveel woorden aangeeft. Zeker, Dr Noordmans drukt zich zeer voorzichtig uit, als hij constateert, „dat (volgens Kuyper) „de lijn" der „particuliere genade" bij Abraham duidelijk wordt" (123, 2). Met nadruk betoogt evenwel Kuyper, I, 287, dat de godgeleerden, die hij volgen wil, het verbond der genade „toch reeds van het Paradijs gedagteekend hebben".

Dat ik, hierop - wijzende, me niet aan haarkloverijen te buiten ga, is duidelijk. Want juist op dit punt van Dr Kuypers betoog wordt doorzichtig, dat hij — en dat is het nu juist, waartegen Dr Noordmans zijn scherpste aanvallen richt — de „algemeene" genade, als het erop aankomt, in den grond mede een kwestie van „bizondere" laat zijn — van den beginne. „Van den beginne", — d.w.z. van de schepping af. Met het voorzetsel „naast" (gem. gr. „naast" part. gen.) kan men hier niet volstaan. Als Kuyper betoogen wil, dat het (niet meer dan) „GEMEENE" gratie geweest is, wat vóór den zondvloed tijdens en na Lamechs zonen aan levensontwikkelingspogingen te noteeren viel, dan legt hij de armoede van de „gemeene gratie" tegenover den rijkdom der bizondere bloot (I, 280—^283). Maar als hij, nu van den anderen kant zijn onderwerp benaderende, zijn lezers leeren wil, dat het toch heusch een kwestie van (gemeene) GRATIE (genade) is, dan legt hij den nadruk erop, dat de „gemeene gratie", schoon reeds dadelijk na den val in het paradijs werkende (286), , nu • na den vloed als gratie wordt UITGESPROKEN, zulks dan in een VERBONDssluiting; een verbond van gemeene gratie treedt „breed" op, , ; nog eer het particuliere genadeverbond klaarder uitkomt" (287).

Geen haarkloverijen, nog eens; want nu valt meteen de grondslag weg onder Dr Noordmans' bewering, dat Schilder in tegenstelling met Kuyper ook de z.g. „algemeene genade" betrekt op de tegenstelling tusschen Adam en Christus (123, 2/124, 1). Er is tusschen Kuypers meening en de mijne wel verschil, doch men stelle het juist. Hier ligt het niet. Men hoore Kuyper: „Door Satan werd volstrekt niet alleen ons heil, maar evenzoo de eere Gods bedreigd... God zelf (had) nu eenmaal de eere zijns naams aan de gaafheid (hier denke Dr N. eens aan mijn spreken over den „gaven" Paaschvorst Christus) van ons geslacht verbonden... God (had) belang bij het niet afsnijden van de toekomstige ontwikkeling van ons geslacht... God vat alzoo in het Noachietisch Verbond heel ons geslacht en met ons geslacht heel deze aarde, geheel de natuur saam, om uit datzelfde wat Satan zich als een instrument TEGEN God had verkoren, nu als een instrument VOOR Zich te bereiden en tegen Satan te keeren... Het verbond met Noach was en blijft een VERBOND DER GENADE... Geheel de voorstelling, die onder Roomschen invloed veld

won, alsof het menschelijk leven en de wereld buiten de kerk, bulten alle Verbondsgenade stond... moet verworpen worden" (288/9).

En hier blijkt dan verder, hoe erg méénens het bij Kuyper was, toen hij — zie boven — in de „arke" gemeene en particuliere genade liet samenkomen. Uitdrukkelijk (II, 630) zoekt Kuyper ook wel buiten die „arke" naar „het wederzij dsche verband, waarin naar Gods bestel, de Gemeene gratie en de Particuliere genade, met elkaar staan. Ze zijn niet elk binnen de muren van een eigen terrein opgesloten. Ze werken door elkaèr heen op EENZELFDE terrein. Ze komen dus beide met elkander in a.anraking. Ze ontmoeten elkander op de ééne zelfde markt van het leven. Ze worden telkens de ééne door de andere heengevlochten. Ze werken onwillekeurig op elkander in"... „Ook de Heilige Schrift wijst ons telkens op de dooreenvlechting van het leven der particuliere en der algemeene genade" (631). Omdat in een „gesprek", gelijk trouwens ook daarbuiten, alle „handigheidjes" uit den booze zijn, voeg ik aan het gezegde nu maar dadelijk toe, dat in zijn onmiddellijk hierop volgende woorden Kuyper iets zegt, waarmee ik het niet eens kan zijn. Volgens hem „openbaart" de Schrift ons dan tevens, „hoe het vereenigingspunt van beide (n.l. van „particuliere en algemeene genade") niet in Christus' geboorte te Bethlehem, maar in zijn eeuwig bestaan als het Eeuwige Woord ligt" (631). Op grond van wat ik elders bij Kuyper en anderen gelezen en aangenomen heb, zeg ik tot dit abstraheerende redeneeren: neen. Evenals ik ook „neen" zeg tot Kuypers daarna volgende bewering, dat de proloog van het evangelie van Johannes „uitgaat (van) het standpunt der „gemeene gratie" en eerst van daaruit op de „particuliere genade" komt".

Maar daarover loopt het nu niet.

Dézen keer gaat het er over, of op dit punt tusschen Kuyper en Schilder de door Dr Noordmans geponeerde tegenstelling bestaat. Ik geloof het niet. Heel mijn denken valt Kuyper bij, als hij „de ongereformeerde, halfslachtige orthodoxie van het laatste der 18de en het begin der 19de eeuw" verwijt, dat ze „niet van Bethlehem naar de Schepping terugdrong" (632). Heel mijn theologie zegt er „amen" op, als Kuyper volhoudt: „het moet weer helder tot ons Gereformeerd besef doordringen, dat het werk der Schepping en het werk der Verlossing, en in zoover ook het werk der Gemeene gratie en der Particuliere genade, daarom alleen in Christus hun hooge eenheid vinden, omdat de eeuwige Zoon Gods achter beider uitgangspunt ligt, en dat de Vader met den Zoon en den Heiligen Geest als God Drieëenig, dit uitgangspunt en dus ook het punt, waarbij beide werkingen uiteengaan, zelf gesteld heeft" (633).

Over die „punten", en die „uitgangspunten" denk ik anders; over dit „twee" zijn der „genaden" ook. Maar niet over haar eenheid. En d d a r loopt het dezen keer over.

Volgende week gaan we verder.

K. S.

Onder de „vrijheid” en de „opvoeding tot zelfbewustheid” van de nationaal-socialisten.

Bij de administratie van „De Reformatie" kwam volgende briefkaart binnen, geschreven door een hoogstaand predikant in Duitschland (we laten persoons- en plaatsnaam weg):

Onder zeer hartelijke dankbetuiging voor de jarenlange gratis-toezending van „De Reformatie" aan mijn adres, verzoek ik U bij dezen om verschillende redenen, in de toekomst van deze toezending te willen afzien. Met herhaling van mijn oprechte dankbetuiging, broedergroete en heilbede 20 Jan. 1936. V. d. m.

Tot zoover de briefkaart. Men ziet: het gaat dezen schrijver aan het hart. Maar — de terreur!

En al beginnen de Nederlandsche broeders van deze nationaal-socialisten (de N.S.B., onder Mussert) nu weer met leugens en laster ons per strooibiljet te vervolgen (en alzoo het bewijs te leveren, dat hun heer Mussert geen leider is), we zullen toch voortgaan, onze menschen te waarschuwen tegen deze terroristen.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 januari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 januari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's