GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

De vrijzinnigen en het Avondmaal.

In „Opbouw" schrijft J. W. H. over „de beteekenis van het Avondmaal voor ons, vrijzinnigen". Het artikel begint als volgt:

Een liturgische handeling kan In den loop der tijden zoo rijk aan inhoud worden, dat menschen van verschillenden geest er met gelijk recht een uitdrukking van hun geloof in kunnen zien. Zoo is het met het Avondmaal gegaan: bron van twist tusschen de verschillende Christelijke kerkgenootschappen, die eikaars opvattingen bestrijden en met hun sacramenteele of symbolische interpretatie mijlenver van elkander af «taan, blijkt het voor iedere groep afzonderlijk van zoo'n groote beteekenis te zijn, dat afschaffing ervan gelijk staat met geestelijke verarming. Dit hebben wij, vrijzinnigen, tot onze schade ondervonden.

Vervolgens:

Het Vrijzinnig Protestantisme toonde zin te bezitten voor den rijkdom van het door de traditie geheiligde gebruik: het Avondmaal is in onze lierken in eere hersteld, al verbinden wij dan ook nieuwe gedachten aan de oude handeling, en wordt de zinnebeeldige beteekenis ervan sterker geaccentueerd dan ooit te voren. „Want de waarde van de stoffelijke wereld is, dat zij ons den zin kan ontsluieren, dien God in haar verborg als een schat in een akker, een parel in een schelp" ^).

De onderbouw van deze sacramentsleer is dus wel 2eer ann en — als steun voor een sacraments leer fictief, al kan men dan ook bij Tillich (Religiose Erleuerung) gelijke gedachten ontmoeten. „De verborgen 'in". Maar hoe staat het met het openbare feit (van Cliristus' dood b.v.)?

Wat dien dood van Christus betreft:

De gedachten, die wij als Vrijzinnig Protestanten in het Avondmaal trachten uit te drukken, zijn van verschillenden aard. In de eerste plaats leggen wij floor deze handeling belijdenis van ons geloof af. Over de avondmaalstafel, die aangericht is als de maaltijd, waar Jezus in den nacht vóór Zijn sterven met Zijn leerlingen aanzat, valt de schaduw van het kruis. Wij> die ons om den disch vereenigen, doen dat in het bewustzijn, dat wij het kruis van Christus als een fealiteit in ons leven te aanvaarden hebben. Op Goeden Vrijdag, den sterfdag van Jezus, nemen wij ens geloot onder handen om te beproeven, of het de spanning van het kruis nog verdragen kan en bestand is tegen het feit, dat het heilige in de wereld nioet lijden en ondergaan, omdat het uit God is.

"e „Christus" en de „Christen" zijn dus broeders in net kruisdragen. Maar de Verlosser in Zijn bloed is Hij »iet meer. Vervolgens:

.In de tweede plaats is de maaltijd van brood en ^ijn een getuigenis van onze verbondenheid met de eeuwige liefde van Christus, Wiens geest op dat ogenblik in ons midden leeft. Deze verbondenheid "«staat altijd, al beseffen wij het niet steeds. De band, ^'e ons aan Christus bindt, kan niel losgemaakt wor- ^Ki omdat hij verzegeld is door het offer der liefde. »^6t brood uit den gestorven tarwekorrel gesproten, jeet worden gebroken en sterven. De wijn uit de fuiven geperst, moet worden geplengd en worden Wgoten, Zoo moest Zijn bloed worden gestort"^). Ver dit geheim der liefde kan in woorden nauwelijks gesproken worden.

jj, *'^°ord treedt dus op den achtergrond. „Zwijgen" et hoogste in den eeredienst(silent worship; mystiek). tie „stoffelijke wereld" „ontsluiert" wel „den ver­ borgen zin", doch het Woord openbaart niet mee en het sacrament als zegel op het W o o r d valt eigenlijk weg. Daarna:

De derde gedachte hangt met de voorafgaande ten nauwste samen: want de maaltijd, waarbij Christus als het onzichtbare hoofd aanwezig is, spreekt van de eenheid, die door Zijn liefde onder ons heerscht. Naar het uiterlijk menschen van zeer verschillenden aard en levensomstandigheden, maar innerlijk verbonden door één geloof en één liefde, reiken wij elkaar over alle afgronden heen de hand om een gemeenschap te vormen, die de heele aarde omspant: „de gemeenschap met de gestorvenen, de gemeenschap met hen, die ver weg zijn, de gemeenschap met hen, die nabij zijn, de gemeenschap met hen, die na ons zullen komen" ^).

Zóó kan natuurlijk ieder Avondmaal vieren. En eindelijk:

En tenslotte willen wij bij het Avondmaal uiting geven aan ons verlangen naar heiliging. De eisch van een recht geloof en een onberispelijk leven, die in de R.-K. en sommige orthodox Protestantsche kerken tot censuur en ban geleid heeft, is bij ons verinnerlijkt tot een gewetenskwestie. Wij zullen door niemand geweerd worden, als wij aan het Avondmaal willen gaan, maar weten toch vóór onszelf, dat slechts menschen met een zuiver geloof en een rein hart tot deze heilige handeling waardig zijn. Wij trachten daarom met onze zonden te breken en ons in gedachten met onze tegenstanders te verzoenen, voordat wij naderen tot de avondmaalstafel.

De afstanden blijven groot, — als wij ze bewaren. Dat laatste wil zeggen: als wij de Schrift en ons geloof bewaren.

Geref. Kbl. Ned. Oost-Indië.

De heer H. Algra schrijft in „leeuwarder Kb." over de moeilijkheden, die zich voordoen in de redactie van „officieele organen":

Dat kan gevaren meebrengen.

En we willen er geen doekjes om winden, wij' bedoelen ditmaal in het bijzonder één officieel kerkelijik blad, n.l. het „Gereformeerde Kerkblad voor Ned.- Indië". Het is bekend, dat de meeste menschen, die daarin schrijven, in het bijizonder de eindredacteur, groote voorstanders zijn van de Buchman-beweging. Dat is te merken. De wijze, waarop geciteerd wordt en ook verschillende redactioneele uitingen wijizen er duidelijk op, welken kant men uit wil.

Stukken, die op gevaren van deze beweging wijzen, zal men er niet of zelden in aantreffen. Ik weet, dat meer dan eens daarover gesproken is in Gereformeerde kringen in Indië.

Maar nu de consequentie. Moeten de kerken nu op hun kerkelijke vergaderingen discussion gaan houden over kerkbode-artikelen, persoverzichten, enz.? Dat is oottbegonnen werk.

Er is maar één uitweg, en dat is, dat officieele organen der kerken zich in het redactioneele gedeelte strikt beperken tot de zaken, die speciaal de eigen gemeente betreffen. Het moeten geen discussie-organen worden, waarin een dominee zijm particuliere meening kan drijven. Heeft hij daar wel behoefte aan, dan zoeke bijl daarvoor andere wegen. Hij doe het, óf in een plaatseiyke Kerkbode, óf in een landelijk orgaan, maar alleen onder eigen naam en onder eigen verantwoordelijkheid, en niet onder het schild, het moreel gezag en soms ook nog met finanoieelen steun van de kerk, die hiji dient.

We zijn het er mee eens.

Over Adolf Hitler.

„De Groene Amsterdammer" bespreekt een boek van Rudolf Olden: Hitler, en een gelijknamig werk van Konrad Heiden (beide Querido, Amsterdam). We citeeren uit het interessante artikel eenige passages:

Beide schrijvers staan lang stil bij Hitlers antecedenten, bij zijn afkomst en zijn schooljaren. Zij wijzen op onjuistheden en verzwijgingen in „Mein Kampf". In groote lijnen loopt evenwel hun verhaal evenwijdig met deze autobiografie. De werkelijkheid is alleen een beetje minder fraai. Weenen, waar Hitler terecht komt, brengt hem als toevluchtsoord een Tehuis voor dakloozen. Daar begint de politiek. Of liever: de agitatie. Op merkwaardige wijze maakt hij zich die politieke en agitatorische stelregels eigen, die met zijn broedende, schuchtere, romantische, onontwikkelde maar sluwe geest correspondeeren. Daar toekent zich reeds de tweestrijd af tusschen zijn zucht om zich te laten gelden en zijn minderwaardigheidsgevoel.

Uit den tijd van Hitlers eerste optreden:

De demagogie viert hoogtij. De constructie, die hij aan het wereldgebeuren geeft, is tegelijk simplistisch en absurd. Alle groepen, die hij voor vijanden des volks uitmaakt, ieder streven, dat tegen z ij n wereldvisie ingaat, vat hij samen als één coöperatie van krachten, als één enkele macht. Joden, Marxisten, de Kerk, het Pacifisme. Zijn gehoor slikt alles.

Ter verklaring van zijn invloed:

Hitler zou — het is verwonderlijk om 't te lezen, maar het is zoo — nooit zijn doel hebben bereikt wanneer von Papen en Schleicher niet op zoo'n dwaze, naïeve en gewetenlooze wijze tegen elkander hadden geïntrigeerd. De partij bewoog zich weer in dalende richting. Het geld was op en het zou op een bankroet zijn uitgeloopen (en niet op een revolutie!) wanneer Von Papen niet, uit pure wraak tegen zijn opvolger Von Schleicher, opnieuw een liaison tot stand had gebracht met de financieel zoo machtige Rijn-en-Roerindustrie. En wanneer niet Hindenburg langzamerhand tot speelpop was geworden van een corrupte omgeving.

Het is vermakelijk om van de ontmoetingen tusschen Hindenburg en Hitler te lezen. Den eersten keer vergast Hitler hem op een orkaan van woorden. Hitler had dat noodig om zijn minderwaardigheidsgevoel te overwinnen. De uitwerking was averechtsch. Het moet precies zóó zijn geweest, toen later Sir John Simon en Anthony Eden den kanselier Hitler opzochten.

In de intriges om en zonder Hindenburg was het ten slotte Von Papen, die overwon. Hij dacht dat tenminste, maar alras bleek, dat hij buiten den waard gerekend had. Hij heeft, in de roekelooze lichtvaardigheid hem eigen, alles onderschat — de nationaalsocialistische activiteit, die zich waar het kon in perverse beestachtigheden uitte; de trouw van den nieuwen kanselier aan gemaakte afspraken, die steeds ophield wanneer Hitler zich door de omstandigheden van zijn eerewoord ontslagen achtte; en de R ü c k- sichtslosigkeit waarmee Hitler zijn doeleinden verwezenlijkt.

Inzake die „Pollacken" herinneren onze lezers zich, hoe we onlangs uit „De Groene" citeerden, dat de Nederlandsche vrienden van de Duitsche nationaal-socialisten van „Polakken" spreken. „Zelfs hun schelden is import", schreef „De Groene" grimmig. Tenslotte:

Wij weten, dat het nationaal-socialisme geen eigenlijke waarde heeft. Net zoo min als zijn stichter. Het is een chimaere; het is een regressie-verschijnsel in den ontwikkelingsgang der menschheid. Maar wij moeten het bestrijden. Het wordt gevaarlijk, als wij het niet overwinnen. Want doen wij dat niet, dan overwint het ons.

Het is het verpersoonlijkte Geweld. Het tot duivelsreligie verheven Geweld. Terecht zegt Olden, dat de rechtsregel: Recht ist was dem deutschen Volke nützt, alle recht opheft. Daaronder bestaat geen „legaliteit" — ondanks alle pretenties. Hij haalt hierbij de woorden aan van Ortega y Gasset, dat de beschaving tot taak heeft, er voor te zorgen, dat het geweld slechts een ultima ratio is, een uiterste toevlucht — en niet een prima ratio.

Over „De Waarheidsvriend”.

„De Waarheidsvriend” schrijft:

Uit een No. van „De Reformatie", ons toegezonden, blijkt het, dat Prof. Schilder ietwat boos op ons is, omdat, zooals hij zegt, wij niet hebben begrepen, of althans niet hebben weergegeven wat hij in zijn lezing gezegd en bedoeld heeft. En hij voegt er aan toe, dat hij méér dan één lezing over „De Doleantie" heeft gehouden, die niet dezelfde lezing was.

Wij hebben nog wel iets meer gezegd. We hebben opgemerkt, dat hetgeen „De Waarheidsvriend" ons in den mond gelegd heeft als een concrete bewering van ons, nu net precies het omgekeerde was van wat wij meenen en ook vaak gezegd hebben. Het blad is dus o.i. verplicht, van die concrete bewering nog eens te melden, dat zij ten onrechte als de onze werd voorgesteld door „De Waarheidsvriend".

De calvinistische Sergius op weg naar de „Civitas Diaboli”.

„Civitas Diaboli", dat is de stede des Duivels. Hoor, hoe in het roomsche orgaan „De Nieuwe Eeuw" Pater Climacus Bayer, minrebroeder, een overzicht geeft van een roman van Mauriac, Pélerius de Lourdes. Het boek toekent twee „pelgrims" naar Lourdes, waar, zoo men weet, Maria wondergenezingen heet te verrichten:

Twee jonge mannen, Augustinus en Sergius, hebben zich naar Londen begeven. Augustinus is katholiek, maar eerst kortgeleden tot het geloof van zijn jeugd teruggekeerd; Sergius daarentegen calvinist m.d.v. dat hij van zijn vroeger geloof niet veel meer heeft overgehouden dan zijn anti-katholieke vooroordeelen, en practisch een humanistische levensbeschouwing huldigt. Beide vrienden maken gedurende een dag in Lourdes verscheidene godsdienstoefeningen mee, beschouwen het leven der pelgrims met alles wat zich daaromheen afspeelt, geven er ieder hun zienswijze over te kennen. Evenzeer als Augustinus er door is getroffen — zij 't, dat hij zich meermalen op een gebrek aan geloof en pharizeïsme betrapt — evenzeer is Sergius heel deze omgeving 'n ergernis. Althans zoo beweert hij tegen zijn vriend, die er al spoedig spijt van heeft hem naar Lourdes te hebben meegenomen. Den volgenden dag trekt Sergius er met de touringcar tusschenuit. Ofschoon toch meer onder den indruk geraakt dan hij aan Augustinus wilde bekennen, is hij blij Lourdes en z'n atmosfeer te zijn ontvlucht. In de Pyreneeën treft hij een paar vriendinnen, die hem den zin teruggeven, voor wat hij het normale en eenvoudige leven noemt: opgaan in het oogenblik, genieten wat er te genieten valt, zonder zich in te laten mét religieuze en moreele problemen. De twee jonge vrouwen weten hem over te halen om met haar naar Biarritz te gaan, en zoo vlug hij kan, reist Sergius naar Lourdes om zijn koffers te pakken en van zijn vriend afscheid te nemen. Hun wegen scheiden zich, en tei-wijl Sergius den lokroep van de wereld volgt, keert Augustinus in zichzelf en luistert naar de stem der genade.

En nu de balans:

Vertegenwoordigt de moderne heiden Sergius den pelgrim van de „Civitas Diaboli", de bekeerling Augustinus is onderweg naar de „Civitas Dei", of beter gezegd, hij is er reeds de burger van. Evenals zijn roemrijke naamgenoot had ook hij zich langen tijd in den weg vergist, verhief ook hij het eigen ik ten koste van de genade, „wenkte hem een aartsengel, maar een gevallen aartsengel". Maar tenslotte heeft hij aan de uitnoodiging van Christus gehoor gegeven en geniet nu reeds op aarde ten deele de vreugde van het hemelsch Jeruzalem „quae exsuperat omnem sensum".

Het geslacht der „Gerdessen" is nog niet uitgestorven. Het vermenigvuldigt zich op den aardbodem.


1) Liturgie van den Avondmaalsdienst der Remonstrantsche Broederschap.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 april 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 april 1936

De Reformatie | 8 Pagina's