GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MUZIKALE KRONIEK

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Petrus Dathsens Psalmen Davids" (in Dr J. Pollmann's „Ons Eigen Volkslied") door Jan Zwart.

V.

Ging Dr Pollmann reeds bedenkelijk mank zoodra hij zijn hoofdstuk over „Datheens Psalmen Davids" begon, niet minder wankel is zijn vervolg over de zoogenaamde motieven, die onze Gereformeerden ertoe zouden hebben bewogen, zich aan Datheens psalmen te houden, toen latere stemmen opgingen en wel in 't bijzonder die van Marnix van St. Aldegonde, een andere overzetting n.I. de zijne, zijnde meer in overeenstemming met den Hebreeuwschen grondtekst, in te voeren.

Ook hier zijn het weer doodgewone, nuchtere feiten en omstandigheden geweest, die Datheen, reeds lang te voren aangenomen, bestendigd en een lange toekomst hebben mogelijk gemaakt. Welke toch waren de hoofdbezwaren, toen in 1581, 15 jaar nadat Datheens berijmingen lang en breed ingeburgerd waren, Marnix' inzending dierzelfder materie ter Synode van Middelburg binnenkwam ?

Uit de „Remonstrantie Vulcanii", den brief die B. Vulcanius aan de Provinciale Synode van Zuid- Holland zond, „24 Martij 1582" (zie: Kroniek Hist. Gen. te Utrecht 1868, blz. 500) blijkt ten duidelijkste dat het verzet gelegen was in:

„Ten eersten naemelyok: dattet niet geraden en is, dat men dicmael van psalmenboeofcen verandere, op datte niet en sohijne dat wiji de Papisten int veranderen van hun breviers slachten". (^ gelijken) „Ten tweeden: dat men Dathenus psalmen souden connen corrigeren, ende daerom onnoodigh syn soude de syne te onderdrucken ende een aiidere mans versie aen te nemen".

„Ten derden: dattet een forme van een nieuwe schattinge syn soude andere psalmenboeoken in te brengen, aengesien datter menige huysgesinnen syn, daer acht oft thien psaknenboecken in een huys syn, ende dattet een groote last syn soude nieuwe in plaetse van dien te ooopen".

Zoo ook lezen we in een Advies van de Particuliere Synode te Rotterdam aan de Generale te Middelburg in 1581:

„Soeveel de gemeene keroke aengaet, dat het periculoes is te veranderen sonder nootwendige oorsaeoken"

„Datter vele lasteren souden, als geschiet is anno LXVI, doen men de Engelsche psalmen" (die van Utenhove) „verliet, als of het tot noch toe guaet ware geweest" „Soeveel die gemeente aengaet, dat deselve in heur memorie seer geturbeert ende bedroeft ende in de veranderinge der psalmboecken groote schade lyden souden"

„Soeveel de druckers ende boeckvercoopers aengaet, dat sy oock groote schade lyden souden als nyet kunnende vercoopen de oude psalmboecken ende geen deel hebbende in de nyeuwere, totdat de privilegit geeyndic'ht sal syn".

„Inderdaad" zegt G. Tjalma in „Philips van Marnix Heer van St. Aldegonde" (bl. 262): „is het „echter meer de groote voorraad van Psalmboeken „naar de berijming des laatsten" (Datheen) „ge- „weest, waarop de invoering van die des eersten" „(Aldegonde) „is afgestuit. „De geschiedenis moge „dat bewijzen: Reeds onder het drukken waren die „klachten vernomen, opgesomd in de „Acten van „de synode particulier, gehouden bynnen Rotter- „dam, begonnen den XXVen April 1581"). In 1579 „toch richtte de Kerkeraad te Dordrecht, op ver- „zoelt van de boekverkoopers aldaar, zich tot den „Kerkeraad van Antwerpen, opdat deze Gielis van „den Rade, den drukker van Aldegonde's berijming, „zou „waerschouwen, dat hy ophielt met syn druc- „kerye, ter tj^t toe eens oft anders eensaemelick by „allen kercken besloten wai'e".

„Jan Kanin berekende zijn verlies op „duysent „gxddens". Jan Hermans en Pieter Verhaege, dat „ „hem wel omtrent voor hondert ponden Vlaems 391 „psalmboeken gebonden ende ongebonden tot niet „ende maculatuer souden werden". Dat was enkel „te Dordrecht. Verandering behoorde dus „pre- „venüve ende met voorgaende waerschouwinge, soo „de liefde heysclit, voorgenoemen" te worden. De „Dordtsche drukkers, en zeker ook de andere, „waren gaarne bereid, met den voorz. Gielys te „handelen over svne schaede". „Met haesten wth „Dordrecht den XIX Octobris 1579"."

Ongetwijfeld zijn het wel in de eerste plaats ée boekdrukkers-uilgevers geweest die hemel en aarde bewogen hebben, hun Datheen-oplagen niet tot „maculatuer", tot misdruk te zien gedegradeerd, tot waardeloos scheurpapier.

Of dit nu voortsproot uit „de onuersaedde ghierigheyt veler bouckdruckeren, die daer een onwtsprekelicke schade daeghelicks aenbringhen der ghemeyner weluaert", waarover Utenliove zich beklaagde toen hij genoodzaakt was voor zijn verbeterde Psalmrijmen een anderen drukker te zoeken, zullen we maar buiten besciliouwing laten — om echter te zeggen als Dr Pollmann doet:

„De Psalmen van Datheen, hadden door den invloed van zijn persoon de hegemonie verworven, in een tijd waarin geen andere volledige psalmvertaling naast de zijne stond. Zij hadden geklonken op de brandstapels; zij bleven gehandhaafd door het Conservatisme, dat weldra een kenmerkende eigenschap van het Calvinisme zou worden, en door het noodlot, dat Marnix, in den 'beginne de eenigste medbdingen van beteekenis, tot een verrader van Antwerpen stempelde".

zie, dat lijkt ons allemaal wel een tikje al te gezocht, om niet te zeggen al te sensationeel, vergeleken bij de tamelijk nuchter-zakelijke overwegingen van hierboven. Want zooals men reeds heeft kunnen constateeren, zijn Datheens psalmberijmingen niet gekozen om den persoon, maar om de uniformiteit die zij brachten met 't Fransch- Zwitsersch Kerkgezang en „daerom" als Datheen zelf zegt: „dat de Psalmen alle (myns wetens) nooyt „bequaemelyck en zyn overgeset geweest, om stich- „telyck in der Gemeynten te singen; ende om dat „zy, die de Psalmen eensdeels overgeset hebben, „uytdruklyk ende ernstig begeert hebben, dat „m en ha er werk soude laten blijven: „Ende soO' daer iemandt ware, die wat „m a e ken wilde, dat hy dat van nieuws „doen s o u d e".

Natuurlijk zal ook de groote bemindheid van Datheen bij het volk, wel een woord meegesproken hebben. Er kan een kern van waarheid liggen in wat Dr A. Kuyper schreef („Petrus Dathenus" door Dr Th. Ruys) „Wat vroeg het volk, of een enkel „vers min juist bet oorspronkelijke weergaf, of „een sleepend stopwoord wat sleurig achteraan „kwam hinken, of niet elke taalvorm op onbe- „smette zuiverheid bogen kon! Het was immers „hun psalmboek, dat boek dat zij met doodsangst „soms voor liet spiedend oog verborgen hadden, „dat hen gesterkt had in de ure des gevaars, en „van welks bladen zij iets van Gods geest hadden „opgevangen, — en dat boek wilde men hun roo- „ven. op dat heilig boek was het gemunt!"

Tóch lijkt ons in het generaal genomen ook dit niet geheel en al juist, want dat niet overal zulk een gevoeligheid voor Datheen leefde, blijkt wel uit Vulcanus' hiervóór genoemde Remonstrantie, als hij aanvoert; „dat veil treffelycke luyden lieten ter predicaüe te gaen, so lange als die daer gesongen werden", gedreven „deur eenen oprechten yver, die sy syn dragende tot de vorderinge van Codes dienst ende grootmaeckinge synes heyligen naems, dan deur affectie die sj tot eenige personen

in 't particulier souden mogen dragen, om syn autorileyt in onredelicke saecken voor te staen", waarna nog eens nadrukkelijk verklaard wordt, dat „vele geleerde, trefflycke ende godvruchtige luyden hun grootelicx aen stooten ende scandaliseeren, naedemae] gaer en gants der Hebreïssche spraecke onwetende overgesett syn."

En of ze op de brandstapels zijn gezongen, is, gezien hun verschijning in 1566 nog de vraag. Of dat niet veeleer de Souterliedekens zijn geweest en andere woorden op weer andere melodieën, zou misscliien nóg beter uitkomen.

Zoo is het b.v. wel vrij zeker dat „den Psalm sesthien ghesongen" door de „vier Pastoren die in Sgrauenhaghe om het ghetuyghenisse Christi geworchl, ende gebrant zijn, Anno 1570, den 30 Slay" uit het „Liedeken" op blz. 57 van „Een nieu Lieden-Boecxken" (1588), dat deze Psalm er niet een van- Datheens berijming is geweest, wijl diens overzetting nog niet eens in muziekdruk verscihenen was, toen in 1566 twee dier vier pastoors, een uit IJselmonde en een uit De Lier in staat van beschuldiging gesteld werden, de eerste: „Duitse Salmen voor ende na 't sermoen gesongen te hebben", de tweede: „vyf of zes zondagen, zoo voor zoo na de preeke, duytsche psalmen in die kercke met eenige jongens gezongen te hebben, terwijl 'torgel er onder speelde".

En of de weigering van het Gereformeerde Volk om zoo maar direct een moeizaam geleerde 150maal-zooveel-coupletten af te danken voor idemzooveel opnieuw Ie leeren „vaerzen", of dat nu ééntwee-drie, calvinisten-conservatisme te noemen is? Ook tóén gold al, wat nóg gezegd kan worden van de massa der kerkgangers, van het volk in zijn groote kringen, dat men er van moet kunnen begrijpen, dat het niet gauw warm zal loopen „voor een betoog tegen de berijming, alleen op a esthetisch e gronden". (K. Schilder, „Bij Dichters en Schriftgeleerden", blz. 345). Oók tóén kwam daar in Datheens kerk „niet een fijn publiekje, zoo van een kanten zakdoekje en een parasol, maar het volk" bijeen.

Het was van de 12e zitting der Dordtsclie Synode, 24 Nov. 1628, die het „du" in Aldegonde's verlating verwierp, geen „beroemden stok, dien men wel zeer snel Adnden kon" naar Dr Pollmann het laat voorkomen. Het was vroed beleid zich te vrijwaren voor een herhaald echec, na de mislukte poging, die gevolgd was op het besluit der Synode van 's Gravenhage (1586) de vroeger goedgekeurde berijming van Datheen zoo mogelijk te vervangen door die van Mamix van St. Aldegonde. (Zie „De Post-Acta", H. H. Kuyper, blz. 153 en 154.)

Nogmaals — zooals Tjalma hiervoor aangehaald het ook zag — het waren, ook voor onzen tijd nog heel goed in te denken bezwaren van finanüëelen en commerciëelen aard, zoowel van de zijde der afnemers als van den kant der leveranciers, die in de eerste en voornaamste plaats veroorzaakten dat Aldegonde's „versie" „onderdruckt" zou worden, temeer ook „dat Datheni psalmboecken noch nyet quaet ende des heeren Aldegondii noch nyet goet geoordeelt syn ende, indien sy beyde goet syn, soude collatie tusschen beyde gemaect moeten worden, welcke de beste syn."

En ten slotte: laat ons evenals Aldegonde zeggen: „Wij en willen M. Pelrum Dathenum niet schelden „nocli straffen, wetende dat Datheen ook zelf be- „kennende. dat de zyne hem schier als een on- „tydige geboorte waren afgedrongen geweest so dat „hyse.in vele plaetsen niet wel oversien en hadde, „ende om de onervarenheyt van de Hebreisscher „sprake, was gedwongen geweest syne oversettinge „uyt een ander oversettinge te maken; soo dat „daer vele dingen waeren daerop wel behoorde „naerder gelet te worden. Ende somwijlen oock „vrj^moedelick seyde, dat hy grootelicks wen- „schede dat de onse in de gemeynten Godes moch- „ten worde aangenomen, als die met der Hebreis- „sdier waerheyt naerder over een quamen". Hij zélf. Datheen, zou de eerste geweest zijn, die zijn arbeid voor beter gegeven zou hebben!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 augustus 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 augustus 1936

De Reformatie | 8 Pagina's