GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MUZIKALE KRONIEK

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„....op de oorspronkelijke Melodieën uit de 16e eeuw...." (Administratie: „Geestelijke Liederen uit den schat van de Kerk der eeuwen", Postbus 33.3, 's-Gravenhage 1936.)

Het Boek der Psalmen.

I.

Het is van Ds Hasper en voor zijn arbeid t|ypeerend' dat hij begint met te zeggen op- biz. XVI, sprekend over de melodieën onzer Psalmen:

„Wie eenmaal haar wezen ontdekt heeft, staat voor het raadsel hoe het mogelijk is geweest, dat dezo schatten meer dan drie eeuwen zijn vergeten geworden."

„Hare teruggave aan de geheele Christenheid in het jaar 1936 zal later als een „gebeurtenis" der twintigste eeuw beschouwd worden."

Men vraagt zich af of Ds H. heusch in gemoede meent, dat onze Psalmen nu pas, na drie eeuwen vergeten te zijn, weder tot hun ouden staat en. functie worden gebracht en dat, wat hij. Ds H., in dat opzicht deed, later als een „gebeurtenis" der 20e eeuw zal aangemerkt worden, als een apart gemerkt jaartal in de geschiedenis dezer kerkzangen.

Ten eerste doet dit allemaal zoo vreemd aan, daar toch verondersteld mag worden, dat Ds H. ook niet onbekend zal zijn met het feit, dat onze Psalmwijzen strikt genomen nooit ofte nimmier in het vergeetboek zijn geraakt. Natuurlijk meent hij' dit niet zoo letterlijk en heeft hij op het oog, hun wijze van uitvoering, rhythme en tempO'. Maar ook daarbij kan hem toch niet ontgaan zijn, dat, om nu nog maar niet te noemen 18e en iDegin 19e eeuwsche orgelboeken, een Prof. Acquoy en in navolging van dezen tal van anderen — niet te vergeten een Dr de Moor — juist op dit stramien hun beste krachten ingespannen hebben, waaraan Ds H.'s eenigste verdienste is, dat hij er niet minder ijverig op voortgeborduurd heeft.

Ten tweede verwondert men zich te moeten constateer en, dat Ds H. in de stellige overtuiginig leeft, met z ij n interpretatie van „zuivere schrijfwijze" en preciese weergave van het oude rhythme, het laatste woord gesproken te hebben, terwijl integendeel nimmer iemand zich verder van het prachtig ideaal dat hij zich gesteld heeft, verwijderd heeft als de auteur zelf, zoozeer, dat, gelijk wij verderop zullen aantoonen, hij zich letterlijk buiten de gemeenschap van „de geheele Christenheid" heeft gebracht met dezen zijn muziekarbeid.

Het spijt ons van harte reeds van het begin af te moeten laten merken, hoe sterk afvrijzend wij staan voor wat Ds H. in „Het Boek der Psalmen" aan muziek begonnen en geëindigd is te doen.

Temeer doet het ons leed om het stuk dter Psalmberijming, dat nu door het verband dat da auteur gelegd heeft tusschen dit en zijn muziekopvattingen, noodwendig in zijn vlucht niet alleen gekortwiekt maar totaal vleugellam is gewordfen.

Echter bij onze betuiging van spijt, moet ons ook van het hart die van onze oprechte bedoeling door middel van deze critiek alles te willen doem, om alsnog harmonie en symmetrie te brengen tusschen wat Ds H. ter eener zijde zooi in vel© deielen voortreffelijk gelukt is, doch ter andere zijd© niet minder mislukte.

Al voorspellen wij hiermee volstrekt niet, zelfs al zou het de meest smettelooze restauratie der oude zangwijzen zijn, daarmee hun onverstoord en in niets meer belemmerd gebruik' te kunnen proclameeren.

Daarvoor liggen in deze „schatten" te veel voetangels en klemmen, waarin ons gemeentegezang den voet verstuikt en zijn loop verlamd zal zien, , vanwege hmi bouw, structuur en eigenaardig rhythm e-begrip.

Maai' wij zullen tenminste dit bereikt hebben, , dat Ds H.'s tweevoudige bedoeling, ieder op zichzelf en alle twee te samen, woord' en toon, vol- •komen tot haar recht komt, al zal hij dan oofc bij een eventueele herziening veel moeten omwerken, wijzigen in wat door hem opnieuw gebouwd' of herschapen werd.

„De voornaamheid dezer melodieën ligt niet het minst in den kunsügen bouw", zegt, bij nog meer ervan. Ds H. op bl. XVI, maar — voegen wij er aan toe — ook niet minder in hun voornaamheid van uitvoering, zoomede in den vorm waarin ze opgeteekend' zijn, d.w.z. m de uitbeelding waarin ze tot ons overkwamen!

Wde dit laatste rustige, voorname, vergeleken met wat Ds H. er van maakt wil zien, besohouwe daartoe den eersten regel van Psalm 2, zooals die door Bourgeois opgeteekend werd en bijna vier

eeuwen later door Ds H., en hij zal begrijpen wat wij bedoelen:

Is 't niet of iemand van onze 16e en 17e eeuwisahie voorzaten, de breedget-ande hoeden en kragen overschilderd heeft in jolig staande petjes en zwierig wapperende dasjes?

En nu wieten we wel dat na het ontstaan onzer Psalmwijzen, vèr in de 17e eeuw geleidelijk door den invloed der instrumentale muziekvormen, de heele en halve noot overging in die van halve en kwart, zonder aan den tijdsduur van die laatste twee een andere beteekenis of waarde te geven, waaraan wij, zooals bij Acquoy en andere nieuwe drukken, opteekeningen te danken hebben van Ps. 2.

Doch Ds H. gaat tê ver door van het oor; spronkelijke notenbeeld een dusdanige „verkleinde" opname te maken, zéér tot nadeel van de waardigheid en de voornaamheid die er uit sprak, die bij Acquoy nog aan het geestelijk, gewijde lied doet denken, doch bij hem volkomen de {sensatie oproept van het volkswijsje of kinder^ deuntje uit onze meest bekende notendrukken in liederenboeken en zangalbums.

Dat echter deze verbastering niet op ziclizelf staat, doch wel degelijk samenhangt met Ds H.'s opvattingen over onze oude Psalmliederen, als zouden het in volkstoon gestelde zangwijzen zijn, liiederen voor het volk in den zin zooals vfi] er tegenwoordig onder verstaan, zie, dit laatste is onze eerste grief tegen dit waarlijk niet onschulidlg bedrijf in Ds H.'s maatopteekeningen.

Wij zullen ddt bewijzen uit zijn tempo-voorschriften, zijn aanduidingen van maatslag, hier en daar in zijn aanteekeningen onder diverse psalmen, gedistribueerd.

Psalmverzen toch als van Psalm 33, 48, om maar enkele te noemen, in recordtijd voor te schrijven van 40 seconden (!), Psalm 52, 97 in 30 sec.(l), is toch zeker een handeling die wijst lop een afzakking in den Kerkzang, van het sacrale tot het profane, van het kerkelijke tot het wereldlijke, van de breede koraalnoot tot de luchtige van het gewone lied ia den volkstoon.

Men neme zijn horloge ter hand, zinge, en vrage zich dan af of dat het tempo is, 'waarin onze kerkzang zich van nu voortaan zal hebbeni te bewegen. Óf daarin nog „vlug" adem gehaald kan worden en of men zal kimnen opvolgen, wat Ds H. bij Psalm 20 wil: „Voor wie de regels niet in één adem zou kunnen zingen, is de plaats aangewezen, waar men snel kan ademhalen. Men neme den tijd daarvoor af van den duur der noot, die aan het teeken voorafgaat":

aldus in de gauwigheid — want twee regels worden verondersteld aanéén gezongen te kun­

nen worden / — van een !, een P plus een zestiende rust te maken!

Wat al gejagt in dezen psalmbundel met al zijn vermoeiende instructies van let hier op, let daarop, haal daar adem en zing daar dóór, verdienstelijk bij het concerteerend solo-lied, maar geheel overbodig bij de ongekunsteldheid die in' ieder volksgezang verondersteld wordt en daar ook geheel op haar plaats is! Geheel en al ón-natuur voor een gemeente is het van Dr H. als hij onder Psalm 123 vergt:

„Mea lette bij het zingen (van allfc psalmen) op de voordracht! Dten eersten zin: „Ik hef en bid" zinge men mezzo forte (half sterk); den tweeden en derden: „Gelijk vragen" zachter en wel met een ritardando (vertraging van het tempo) op de woorden: „hulp of gunst te vragen". De slotzin wordt krachtig en in blijmoedig vertrouwen gezongen."

Late toch a.u.b. Ds Hasper af, als er nog eens een herziening van zijn bundel wat de muziek betreft, komt, van dit terrein der dynamiek, voordracht en „opvatting" in den volkszang! Heusch, wie aan het wezen daarvan geen geweld wil plegen, onthoude zich van allerlei dat ermee in strijd is en, consequent toegepast, tot de meeste verwildering zou leiden in stee van de idealen die men er zich van voorstelt te verwerkelijken.

Leidt dus Ds H.'s korle noten-soort, waarin hij opnieuw de psalmen noteerde, als vanzelf tot de haastige uitvoering die hij ervan decreteert, nóg verwarrender werkt zijn systeem als hij er gebruik in maakt van zoogenaamde triolen, zooals die in zijn Psalm 25 voorkomen. Onder dezen psalm schrijft hij tevens hoe ze uitgevoerd moeten worden.

„Dte triolen in deze zeer schoone melodie zijn niet moeilijk te zingen. D'e moeilijkheid is gelegen in da noten, die in den eersten en derden regel tusschen de triolen staan. Ilte laatste noot van elke triool heeft altijd één derden tel; de in deze melodie tusschen de triolen liggende noten hebben ieder een halven tel."

Daartegen moet aangevoerd worden dat juist heelemaal niet de noten tusschen de triolen moeilijk te zingen zijn. Het tegenovergestelde is hier 'het geval. Van groote moeilijkheid zijn inderdaad de triolen, althans pp de wijze waarop Ds H. ze wil uitgevoerd zien.

' Wat toch is het geval. Ds H. gaat uit van de praemisse bij zijn maatslaan:

„De teleenheid is de kwartnoot. Deze duurt één slag (daling en heffing der hand)."

Welnu, volgens dit beginsel is er niets geen bezwaar in gelegen, terwijl de hand daalt en Iheft, de beide noten tusschen de triolen te zingen — twee achtsten komen toch op één slag.

Hoé nu echter die triool uit te voeren? Ds H. zegt: „de laatste noot van elke triool heeft altijd één derden tel", aldus de eerste: twee derden tel.

Aldus moeten deze twee ongelijke deeien gezongen worden terwijl de hand néér- en opslaat, dus gelijke helften van den teleenheid, zijnde een kwartnoot, uitvoert.

Zal een zingende gemeente dit polyrhyttimisch gedeelte inderdaad met mathematische preciesheid, rekenkundig juist van verdeeiüig, kunnen voordragen? Men probeere het eerst eens zelf en tien legen één dat de zoogenaamde triool veel zal lijken op:

Üus: de eerste noot drie vierden en de laatste één vierden tel.

Maar behalve dat deze instructie van Ds H. lOver het uitvoeren van triolen, feitelijk in dte practijk tot iets fictiefs voert; , bovendien is zij door en door verkeerd.

Wc hebben hier in Psalm 25, evenmin als in Psalm 42, noch in welken anderen psalm ook (waarop we later nog terugkomen) te doen met triolen en duolen, met teléénheden waarop deels drie, deels 2 noten verdeeld zijn.

We hebben hier te maken met gedeelten van metnims, waarvan bem-telings, afwisselend, dan eens drie gelijke deeien, dan weer twee gelijke deeien voorkomen.

Psalm 25 moet opgeteekend en uitgevoerd worden (om Ds Haspers kwarten en achtsten even te gebruiken):

Aldiis voor de „triolen" een neer-, een zij- eUj een opslag, voor de „duolen" een neer- en een opslag, iedere slag even lang!

Zooals men overzien kan, zijn onze bezwaren tot nog toe te ondervangen, als Ds H. kon besluiten een waardiger psalm-„noot" te laten drukken, iets wat ook het maatslaan en het in de maat zingen tot een veel rustiger bezigheid zou maken. Zoo ook het schrappen uit zijn boek van allerlei theorieën over tempo, voordracht, uitvoering, triolen.

Een ander geval wordt het echter, als wij, in het vervolg op dit eerste artikel, komen tot zijn opvattingen over „syncopen" annex de daaraan gepaarde tekstwijzigingen, het inkorten van regels en woorden, slotregels zonder rijm. Dan pas komt er werk aan den winkel voor Ds H., wil zijn berijming de gewenschte eenheid en practische bruikbaarheid krijgen en niet in den ban blijven liggen, waarin zij naar ons inzicht, thans reeds geslagen is.

Mogen, om dit laatste, niet denkbeeldig, gevaar laf te wenden, eenige volgende opmerkingen en raad^ gevingen dienen, èn Ds Hasper èn „Het Boek der Psalmen" I

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 februari 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

MUZIKALE KRONIEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 februari 1937

De Reformatie | 8 Pagina's