GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LITERATUUR EN KUNST

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Is het mijn schuld?

Is het mijn schuld? van P. J. Risseeuw. *)

I.

AJs iemiand! het woord „vliegtuig" uitspl'eekt, wat ziet u dan. in uw gedachten vóór u? Een vliegtuig niatuurlijk, zult u zeggen. Jawel. Maar, stelt u zich dan eenzelfde soort vliegtuig voor, als u b.v. in het j.aar 1911 of in het jaar 1927 deed? Natuurlijk niet. Afe u ^u, in 1937, denkt aan een vliog|tuig, zult u onwillekeurig denken aan bijv. 3 motoren. Maar in 1927 zult u, even vanzelf, gedacht hebben aan een vliegtuig met 1 motor. En in 1911 stelde u zich bij het woord „vliegtuig" wéér iets lieei anders vooï: een wonderlijk toestel met latten en draden en een geheel aan den wind blootlgfestelden bestuurder.

Het wóórd vliegtuig is hetzielfde gebleven en de beteekenis eveneens, miaar de voorstelling ervan, 'het begrip is gewijzigd.

En de man, die veel voor vliegmachines voelt, en die er verstand van heeft, is er dan ook altij'd op uit om zijn voorstelling ervan te verrijken. "Wordt er een tentoonstelling gehouden, waar nieuwe typen van vliegtuigen te zien z; ijn, dan is hij er onmiddellijk bij om ze te bekijken, maar meteen ook om zijn kennis uit te breiden en om zijn voorstelling van wat een vliegtuig zijn kan, te verruimen. '

Iets van de belangstelling, die in een vliegtuig^ deskundige leeft, wanneer hij op een tentoonstelling met nieuwe typen kennismaakt, leeft ook in den criticus bij het ontvangen van een nieiuwen roman.

Misschien bevalt die vergelijking u maar matig. U zult misschien zeggen: vergelijk dan liever een roman met een auto of een fiets. Want de auta plaatst ons niet meer voor zooveel verrassipigen wat zijn constructie betreft en de fiets verandert ook bijna niet meer. Zoo is het immers ook met den roman? Die dateert toch niet van vandaag of gisteren; de moderne roman is toch zeker al wel honderd jaar oud.

En een scherpzinnig lezer zal nog een andere opmerking maken. Hij zal zeggen: het vliegtuig wordt hoe langer hoe beter, omdat het van jaar tot jaar met beter vakmansdhap in elkaar wordt gezet. Maar dat is toch met een roman niet zoo. Romans schrijven is een vak, dat je niet leeren kunt, tenminste niet op een school. En aan wiskunsüge berekeningen heb je daarbij niets.

Dat is allemaal waar. Maar toch is die vergelijking mot leen vliegtuig wel op haar plaats. Do viiegkunst is een jonge kunst. En in het kamp van ide Protestantsche jongeren worden sinds een tiental jaren voortdurend en met steeds beter gevolg pogingen tot vlucht (in de hoogte wel te verstaan) ondernomen. Hier is een jonge literatuur aan het groeien. En al is de roman nu ook nóg zoio oud als uitingsvorm, wanneer er weer een nieuwe volksgroep is, die zulk een vorm aangrij'pt om iets te zeggen, dan wordt hij weer jong opnieuw.

De Protestantsche volksgroep is een belangrijk deel van ons volk. En ze heeft veel te zeggen, omdat in het Nederlandsche Protestanüsme de belangrijkste geestelijke stroomingen, die er in dte wereld zijn, uitwerken of nawerken. "Wel zijn er groote principiëele verschillen op theologisch en dogmatisch gebied, maar toch leven hier geestelijke waarden van zulk een kracht en intensiteit, dat er vroeg of laat een Christelijke romankunst moest ontstaan.

De Protestantsche volksgroep' .heeft nog veel te zeggen in de kunst, ook omdat ze als zoodanig daarin nog nauwelijks aan het woord is gekomen.

Het is nog een zoelcen en een trachten en hieit zou funest zijn als men meende, dat men er nu al was.

Daarom is het voor ieder, die met de krachten, welke in ons volk leven, medeleeft, van belang om te zien, hoe de jongp christelijke prozakunst zich ontwikkelt.

Vooral, wanneer er weer eens wat nieuwsi ge^ probeerd wordt.

Bartje van Anne d'e Vries b.v., een voortreffelijk boek, was in zijn genre niet nieuw. De Stilte Strijder, van "Van Bokhotst, evenmin.

Een boek kan goed zijn en toch zonder baanbrekende beteekenis. En een boek kan nieuwe wegen aanwijzen, zonder nu bepaald volkomen gaaf en geslaagd genoemd te kunnen worden.

Vernieuwende beteekenis hadden in hmi soort wèl , , Geeft gij hun te eten" van G. Mulder en „Burgers in Nood" van H. ., M. van Randwijik. Die lijn wordt voortgezet met - dit nieuwe boek van P. J. Risseeuw: „Is het mijn schuld? "

Welke lijn is dat, zult ge vragen.

De bewogen curve van het soiciaal gevoel en vaai de ChristeUjke naastenliefde. En ook: de band aan de kerk, als vergadering van de Christ-geloovigen.

„I'S het mijn schuld" is een kerkelijk-soci'ale roman. En dat is, in do jonge Protestantsicihe letterkunde, nog iets nieuws. Hier niet de beschrijving van een kinderziel, of van een bepaalde, eigenaardige streek van ons land, maar een worstelen met de vragen van den dag. Die Vragen zijn op ziclizelf al moeilijk genoeg, maar bovendien brengt de behandeling daarvan in den vorm van een roman weer allerlei nieuwe moeilijikheden met zich mee. En als d'e schrijver zijn moeilijMiedem overwonnen heeft en zijn bo'ek is klaar en gedrukt, dan zijn de moeilijkheden nóg niet ten einde, want nu moet het boek ook goed gelezen worden.

Goed lezen is bijna even mo'eilijk als goed schrijven. En wie 'dan met een kerkelijk-so'cialen roman komt, stelt zich bloot aan allerlei misverstand. Dat is den lezer ook niet heelamaal kwalijk te nemen. De geloovige, medelevende Protestant leest wel veel, maar niet zoozeer romans. En kerkehjke en sociale kwesties... die vindt hij besproken in de pers en op vergaderingen, hoogstens in populair-wetenschappehjke .boeken. De vorm, waarin dat gebeurt, is het betoog, gegrond op feiten en cijfers, op overzichten en statistieken. En nu komt daar een roman aan die discussies deelnemen, zoo maar, zonder inleiding, zonder verklaring. En die 'romanüsche stem is nog wel een beetje schuchter door gebrek aan routine, m'aar meteen toch ook weer zoO' frisch en nieuw, zoo op den man af, dat iedereen luistert.

Toch, ook bij den meest goeden wil, ligt het misverstand voor de hand. Is het daarom niet van belang, dat gepoogd wordt, bepaalde misverstanden, 'die kunnen ontstaan, op- te helderen?

Om dat te doen, zullen we ons eerst eens verplaatsen in den gedachtengang van iemand, die niet gewend' is de hem bekende kerkelijke en iSociale vragen in romanvorm behandeld) te zien.

Tot welke onjuiste opvattingen dat bij den lezer 'kan leiden, zal nu terstond' blijken. En tevens komen we zoo in het hart van het boek terecht.

De geschiedenis is met enkele woorden deze. Egbert Lemke, een vrijgezel van een jaar of dertig, komt als hulpprediker in een Gereformeerde kerk ergens bij de Noordzee. Hij bewerkt daar het begin van een geestelijken omm'ekeer, mede do'or aan te dringen op Christendom van de daad 'en door daarin zelf het voorbeeld te geven. Hij richt b.v. een bureau van bijstand opi, , waarin zoowel stoffelijke als geestelijke hulp wordt verleend. Aan het eind' van het boek, na nog geen twee jaren in die gemeente te hebben gewerkt, wordt hij tol predikant beroepen in diezelfde gemeente, maar hij geeft er de voorkeur aan hulpprediker te woorden ergens in een communisüscbe omgeving in Drente.

In den loop van het boek worden verschillende kwesties aangeroerd, zooals d'e "Oxfordbeweging, het werkloosheidsvraagstuk, het instituut van hulpprediker, de verhouding van ambtsdragers tot gemeente, diaconale voorzorg en sexueele noiod bij jonge menschen. Hoe zal nu iemand, die zich voor zulke kwesties interesseert, maar niet gewoon is 'die in romanvorm, behandeld te zien, op Risseeuws boek reagee'ren? Laten we ons maar eens in zijn gedachtengang verplaatsen.

De z.g. gr oeps be weging. De hoofdfiguur van het boek, Egbert Lemke, ontvangt een uitnoodiging om met de groep' te komen kennisimaken. Hij woont dan een getuigenisavond hij, waarop achtereenvolgens een architect, een baron, een schooljuffrouw, een zakenman, een ingenieursvrouw, een socialist en tenslotte de hulpiprediker zélf, spreken. Llemke, die half sympathiseerend', half afwijzend tegenover de groepsbeweging staat, komt in 'den loop van den avo'nd in de stemming en getuigt dan aan het slot zelf óók van zijn geloof, zij het dan met dit verscMl, dat liij wijst op kerk en sacramient, verbond en do'op.

Wie nu als lezer ingesteld is- op arti'fcel en brochure, hoeft bet gevoel, dat dit alles, nog maar een begüi is. Er zal n> g wel veel meer over loskomen, denkt hij onwillekeuris. Want wat bewijst

ten slotte'één aoo'ii .avond? Maar Lemke komt in den kring niet meer terug. Van grondig onderzoek blijkt bij den hulpprediker voor en na nergens; iets: Wel hooren w.e nog in het boek van een paar bekeeringen, maar die willen niet reciht dóórzetten. Later vertelt de schrij'ver heel in het kort, dat Lemke met den leider van de groep een twi'st gesprek beeft gehad en ook Lien de Regt, de bekeerde dokteres, wendt zich ten slotte van de groep af.

Ik kan me voorstellen, dat zoowel voorstanders als tegenstanders van de - groepsbeweging met deze wonderlijke bewijsvoering weinig jn hun schik zullen zijn. Lemke loopt leven warm, wil dan foiet laatste woord hebben en laat den boel verder „zwaaien". Want juist omdat het hoofdstuk zoo uitvoerig is, wekt het verwachtingen op een meer breede behandeling van de kwestie.

Zoo móét men het wel bezien, iadien men den roman als brochure leest. Leest men hem echter als r O' m a n„ dan komt de zaak eenigszins anders te staan. Maar daarover straks. We gaan leersit nog even voort met het boek opzettelijk verkeerd te lezen. En dan wordt het steeds wonderlijker. Want behalve de z.g, Oxfordbeweging worden nog, zooals ik reeds zei, verschUlende andere onderwerpen in Risseeuws boek aangesneden. Dat is op zichzelf al een beetje vreemd. De meest etemen-taire eisch bij de behandeling van een .zeker thema is toch wel, dat m.en zich aan dat themia houdt. Dat doet Risseeuw met. Hij heeft het ook nog over het werkioosheidsvraagstuk, ; over het instituut van hulpprediker, over de verhouding van dominees en ouderlingen tot de gemeente, over diaconale voorzorg en over sexueelen nooid bij jonge menschen. Het lijkt wel (we gaan nog steeds voort het boek opzettelijk verkeerd te lazen), of er een zestal brochures over verschillende onderwerpen door elkaar zijn ingebonden, om zoo als roman op onze tafel te worden neergelegd. Nu zijn we wel gedwongen de velletjes, bij wijze van spreken, los te tornen, uit te zoeken en opnieuw in te binden...

Hier dan de brochure over sociale voorzorg. De sclirijver prijst deze voorzorg in de kerkelijke gemeente aan als een middel om ellende te voorkomen, om slapende krachten wakker te schudden en om menschen, die vreemd langs elkaar heenleefden, bij elkander te brengen. Tamelijk uitvoerig, en met kennelijke voorliefde voor het onderwerp, vertelt Risseeuw ons, hoe het plan bij Lemke opkomt tijdens een fietstocht met werklooze jongens, hoe het wordt voorbereid, hoe het op den kerkeraad en in een gemeentevergadering wordt behandeld en ten slotte hoe het, trots tegenwerking en misverstand, tot uitvoering komt. En als de hulppredikör aan het eind van het boek uit de gemeente vertrekt, neemt een van de predikanten het werk van Lemke over. Zoo redt de auteur het voor mislukking en toont daarmee opnieuw, hoezeer dit plan de liefde van zijn hart heeft.

Maar nu de bewijskracht van dit alles. Wordt die niet aanstonds hierdoor verzwakt, dat de auteur er een Jongen, idealistisch en kerel zijn schouders onder doet zetten, wel geen 'krachtfiguur, maar toch iemand, dli'e wieet wat hij wil; een jongen man van even in de dertig, die innemende manieren heeft en juist die miedewerkers aan zich weet te verbinden, die noodig zijn? Zou er niet veel meer bewezen zijn, zegt de brochurelezer, ruidien er nog wat meer aan M'der en het pers had gehaperd en indien het dan tódh had gemarcheerd? En wat bewijst het welslagen gedurenyde den tijd van een Jaar voor een reeks van Jaren? En wat bewijst één gemeente voor all© gemeenten? Wie over sociale voorzorg wil meepraten, moet niet kom'en met gegevens van één kerk, maar van minstens üen. Hij moet komen met feiten, cijfers, statistieken, niet O'Ver den tij'd van een jaar, maar van vele jaren. En kan dat niet, dan moeten de gegevens uitvoerigör worden voorgediend. De stem is sympathiek, maar de bewijsvoering zwak, zegt de brochure-lezer.

(Slot in 'tvolgiend nummer.)


*) Uitgave van J. H. Kok N.V., Kampen. Dit artikel komt nagenoeg overeen met de lezing voor het Algemeen Programma (N.C.R.V.) op 4 Juni 1937.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juni 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juni 1937

De Reformatie | 8 Pagina's