GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Iets over Vondel en de Predikanten van Amsterdam.

II.

Naast de bestrijding der Remonstranten had de kerkeraad van Amsterdam ook voortdurend te kampen met de mannen der Academie, n.l. Coster's Eerste NederduytsChe Academie, zoO' genoemd naar den stichter, den Stadsgeneesheer Samuel Coster. Ofschoon de Academie vrijwel alleen tooneelclub was, was de oorspronkelijke intentie van den stichter toch iets gansch anders geweest. Hem zweefde voor oogen de stichting eener werkelijke Academie: kweekplaats der wetenschappen.

Maar, zal wellicht iemand vragen: waartoe dit, daar tocli Leiden een uitnemende Academie bezat? Juist daar wrong de schoen.

Coster's stichting wilde zijn een opzettelijk© tegenstelling tot de Leidsche hoogeschool. Stond in Leiden de Theologie op den voorgrond, werd daar geëischt, dat de „scienüen der Goidbeidt" alle andere wetenschappen zou doordringen, in de Amsterdamsche Academie werd de Theologie in het geheel niet onderwezen. Vereerd zouden worden ApoUo en de Muzen. Was de geest te Leiden calvinistisch — wat daarmee niet overeenstemde was in Leiden niet blijvend: Arminius, Coddaeus, Barleus e.a. — de stichting van Coster was in wezen en grond humanistisch.

We zagen reeds, dat vooral sedert 1621 de geest van de Amsterdamsche vroedschap eer libertijnsch dan Calvinistisch was, een geestesrichting, die heette mee te brengen verdraagzaamheid tegenover andersdenkenden. Dit Libertinisme was, hoezeetr andere motieven ook meewerkten, grondoorzaak van de slordige toepassing der plakkaten tegen de Remonstranten.

En zoo vloeit de kamp der Amsterdamsche predikanten daartegen en de strijd tegen de Academie feitelijk ineen tot een worsteling: Calvinisme— Humanisme, want ook het libertinisme is in wezen humanistisch.

Wanneer we de tegenstelling zoo zien, kan het ook geen verwondering wekken, dat de Academiemannen en de regenten dikwijls samen stonden tegenover den kerkeiraad. En bij de eerstgenoemde partij sloot Vondel zich aan.

Welke de oorzaken zijn geweest, dat de Doopsgezinde Vondel zulk een fel partijganger werd? Daarover is veel geschreven en meer dan één oplossing werd geopperd, waarover ik hier niet zal uitweiden. Dat valt buiten het kader van dlil! opstel. Dat Vondel in het kamp der Humanisten zou hebben belioord krachtens innerlijke overtuiging, zou ik zonder meer niet willen' beweren. Maar omgekeerd moet m.i. toch ook zonder omwegen worden geconstateerd, dat hij het Calvinisme misschien niet voldoende kende en in elk geval niet begreep.

Gezien uit dit oogpunt, zijn vele van zijn hekel)dichten niets anders dan fel-persoonlijke aanvallen op de leiders der kerkdijken, aanvallen, die zich kenmerken door absolute afwezigheid van kieschheid, doch overloopen van boosaardigheid, zoodat we niet schroomen sommige dier hekeldichten lasterlijk te noemen.

Vooral die, waarin hij het op Trigland heeft gemunt.

Dat Trigland, de leider van den kerkeraad in die dagen, doelwit werd van Vondel's satyre, is op zich zelf niet verwonderlijk. Wel echter het feit, waarover Vondel hem „roskamde". Mocht men meenen, dat het de verandering van Trig!lands geloofsovertuiging is geweest, dan komt men bedrogen uit. Het is mogelijk, dat de volgende regel uit de „Palamedes" (1625) op Trigland betrekking heeft: „dat een verloop en Phrygh gants Griecken doet verdriet", maar overigens vinden we hiervan geen spoor.

Neen, het was iets gansch anders. Wat het was, kunnen we opmaken uit de 11de strofe van de „Rommelpot in 't Hanekot":

„Fiat riep 't kalkoensche Haentje, Dat zoo bloost om zijne kam, En de jongens nae den Dam Op leert trekken, met ©en vaentje, Of nae 't Brouwers Haentje, dat Hem bestoven zagh van 't nat."

In cauda venenum. In de twee laatste regels schuilt de angel. Het Brouwers Haentje, daar ge-

noemd, was de brouwerij „'tHaentje", in eigendom toebehoorend aan Pieter Evertsz. Huift. Deze heer had, zooals blijkt uit een missive, gedateerd Januari 1624, van Trigland aan de Schepenen van Amsterdam, den predikant beschuldigd van niet minder dan openbare dronkenschap.

Toen het gerucht de stad begon door te drin'gen, was Trigland, vergezeld van een der ouderlingen. Huift gaan opzoeken, had hem duidelijk aangetoond, dat zijn „calumnie" valseh was en hem verzocht, zich voortaan te wiRen wachten voor het uitstrooien van dergelijke praatjes.

Maar 'dit bezoek had geen resultaat. De brouwer had niet willen erkennen, dat hij gelasterd had, en had zelfs op zich genomen een getuige bij' te brengen tot staving van zijn woorden.

Dat deze belofte een uitvlucht was, bleek reeds daaruit, dat Pieter Evertsz. Huift zich den naam van dien getuige niet wist te herinneren, iets, wat •op zichzelf reeds bijna ondenkbaar was, en wat nog minder waarschijnhjk werd, toen Trigland meer dan eens door een zijner ouderlingen en ten slotte ook nog door twee vroede mannen naar den „getuige" liet informeeren, doch steeds met een Muitje in het riet werd gestuurd.

Ten slotte wendde Trigland zich nu tot de sche'penen en aldus in het nauw gedreven, bracht de brouwer eindelijk zijn getuigen bij, wier getuigenis echter lang niet voldoende was en waaruit hoogstens bleek, dat het scheen, alsof Trigland beschonken was geweest. We kunnen veilig aan- .nemen, dat het gerucht laster was.

Immers, bij geen der Remonstrantsche bestrijders van Trigland vinden we ook maar een herinnering daaraan. Dat geeft veel te denken, aangezien men in die veelbewogen dagen er heusclil niet voor schroomde den tegenstander te treffen met argumenten van zeer persoonlijken aard. Trigland zelf gaat daarin ook niet geheel vrijuit. Maar noch Uittenbogaert in zijn antwoord op Trigland's reeds genoemde „Vriendelijcke Vermaninghe", iaoch Dwinglo in zijn anders lang niet malsche „Grouwel der Verwoesting" zinspelen met een enkel woord op Trigland's vermeende dronkenschap. Trouwens, wanneer er iets van aan was geweest, dan zou Hans van Soest, die in deze zaak voor den beschuldigde Huift moest aanspreken, er naderhand wel niet over hebben gezwegen. Naderhand: want aanvankelijk schijnt dezie koopman tot de naaste vrienden van Trigland te hebben behoord. Toen Trigland ter Synode naar Dordt getogen was, schreef hij vandaar een brief aan Van Soest. Maar later veranderde deze verhouding. In 1625 schijnen er te Amsterdam bijzonder veel faillissementen voorgekomen te zijn. Ook Hans van Soest failleerde en blijkbaar niet zonder verdenking van fraude. Hij werdi n.l. ter verantwoording geroepen voor den Kerkeraad, iets waarin Trigland zeker de hand had, gezien zijn positie in dit lichaam.

Niettegenstaande dit alles, is Vondel nimmer opgehouden, Trigland met dit geval te bestoken en „'t Kalkoensche Haentje" bleef zijn meest geliefde aanduiding voor den leider van den Amsterdamschen Kerkeraad. In de reeds genoemde „Rommelpot" van 1626/7 — de zaak, waarop dit gedicht slaat duurde van Mei 1626 tot October '27 — vinden we dien naam voor de eerste maal.

Op dit hekeldicht, dat meer toespelingen op Amsterdamsche predikanten bevat, zullen wij nog wel eens terug komen. Nu alleen het volgende er over. De Amsterdamsche predikanten worden er alle in voorgesteld als hanen, die een medehaami uit het hok — i.e. het consistorie — verdrijven en „uitpikken". De naam van den uitgedrevene was Cornells Hanecop, en dit was een gereede aanleiding tot de metafoor.

Waarom dan Trigland juist „'t kalkoensche haentje" werd genoemd?

Waarschijnlijk om twee redenen. Wanneer we de portretten van Trigland — 't zijn er niet veel — bezien, dan blijkt hij geweest te zijn een tamelijk forsch gebouwd man, met een eer grof, dan fijnbesneden gelaat. Dit gelaat schijnt geweest te zijn van een opvallend roode kleur („dat zooi bloost om zijne kam") en dit, gecombineerd met het lasterpraatje van Huift, was voor Vondel aanleiding tot het vinden van bedoelden bijnaam.

Daarbij moet echter nog op iets anders worden gelet

't Is bekend, dat kalkoenen, vooral de hanen, bijzonder vechtlustig zijn en hun toom door oorverdoovenid gekrijsch lucht geven. Werkelijk had Trigland een militante natuur en al was hij te geleerd en te beheerscht om van den; kansel te „donderen", zooals men dat toen gaarne noemde, Vondel schoor ze alle over één kam, ;

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 augustus 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 augustus 1937

De Reformatie | 8 Pagina's