GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Uit het Martyrium van Guldo de Brés.

III.

(Twistgesprek over het aanroepen van d'e maagd Maria en die heiligen.)

Plotseling liwamen daar bij mij de heer de Moulbay, bevelhebber van het kasteel, een de|r commissarissen en verschillende kapiteins: dewelken mij spraken over het aanroepen van de maagd Maria en de heüigen.

Waarop ik hen zeid'e, dat wij God slechts moeten aanroepen door bemiddeUng van onzen Heere Jezus Christus, die onze eenige Pleitbezorger en Middelaar is, zooals de Schrift het ons onderwijst, en wat betreft de heiligen en de maagdl Maria, die hebben te hunner tijd gediend, zooals de HeUige Geest zegt door den mond van den heüigen Paulus, zeggende, dat Davld, als hij in zijn tijd' den raad Gods gediend had, 'is ontslapen en is bij zijne vaderen gelegd. (Hand. 13). Indien hij dus nog kon dienen in onzen tijdi en ons helpen, dan zou deze wijze van spreken ijdel zijn en overbodig.

Veteer zegt de Apostel, wanneer hij aan de heiligen van de Kerk der Galatiërs schrijft: ZoO' dan, terwijl wij tijd hebben, laat ons( goed! doen aan allen. (Gal. 6). Daarop zeid'e de eene mij: Dat hebt gij slecht betoogd' door te zeggen, zoo dan terwijl gij te Doornik zijt doet dan wel: Volgt daaruit dat ik dit niet kon doen wanneer ik in eene andere stad ware? Mijnheer, zelde ik!, mijn betoog, hetwelk dat van den apostel is, is niet gegrond' op de plaats, maar op den duur der tijden, te weten dat in den tijd die wij nu hebben, wij elkaar kunnen helpen, maar dat na dit leven wij geen gelegenheid meer hebben: zelfs, zeide ik hem, de gestorven heiligen weten niets aangaande onze zaken. En om dat te bewijzen, haalde ik het voorbeeld aan van koning Hizkia, tot wien d'e Heere zeid'e dat hij hem voor zijn bestwil uit dit leven zou terugtrekken, opdat zijne oogen de wraak, welke Hij op Jeruzalem zou uitoefenen, niet zouden zien.

En insgelijks Mozes, dewelke tot God zeide: Indien ik genade in Uwe oogen gevonden heb, dood mij, en laat mij mijn ongeluk niet aanzien., toen hij den val van het volk vernam. Alsdan zeide hij mij dat dat verstaan moest worden met vleeschelijke oogen of anders. En naar aanleiding hiervan haalde ik Sint Augustinus aan met zijn boek; „de cura pro mortuis agenda" i), daar waai- hij betoogt juist naar aanleiding van deze stof, sprekende over zijne moeder Monica, eene zeer heilige en deugdzame vrouw, welke gestorven was. Dus, sprekende over zijne moeder, zeide hij indien de overleden heiligen onze aangelegenheiden kenden en ons konden helpen: mijne moeder, die mij altijd op m: yn reizen gevolgd heeft, en die mij niet boos kon zien, zou niij op) 't oogenblik niet alleen laten. Maar wat het geval is, is geschreven in Psalm 27. Mijn vader en mijne moeder hebben mij verlaten, maar de Heere zal mij aannemen, enz. En in Jesaja, Gij zijt toch' onze Heere God, Want Abraham weet van ons niet en Israël kent ons niet. (üver 'het semper virgo'.^) Vervolgens Vroegen zij mij daajma, of ik geloofde, dat de maagd Maria maagd was gebleven na de geboorte. Ik antwoordde van ja: temeer, daar wij in onze belijdenis zeggen dat Hij uit ©ene maagd is geboren, len dat ik haar 'voor de gelukkigste onder alle Vrouwen hield zooals de Engel haar zeid'e, en ook Elisabeth, haar nicht: en dat zij de moeder was van den Zoon Gods: daar zij Hem gebaard heeft als waarachtig God en waarachtig mensch.

Evenwel, wijl ik hen dit betoog hield, keken zij elkander aan als hadden zij' een andeire meening over mij gehad:

(Over het Vagevuur.) Vervolgens zeide de heer de Moulbay mij, dat ik niet geloofde, dat er een vagevuur is: waarop ik antwoordde: Verontschuldig mij, Mijnheer, ik behoor niet tot hen die ontkennen d'at er een vagevuur is; want ik houd het bloedl van den Zoon Gods voor het vagevuur der zonden van hen die berouw hebben en die deze gunst door het geloot verkrijgen: maar ik weet niets van def ovensi en bakkerijen der zielen, zooals de vertelsels deir priesters inhouden.

Alsdan verhief hij zich, mij antwoordend in toorn, zeggende, dat ik even goed de hel kon

loochenen; maar ik zeide hem, dat ik van meening was, dat er een hel is voor de ottrechtvaardigen en de boozen, zooals het woordl Goidis ons leert, maar dat ik niet hecht aan zulk een vagevuur als de priesters hebben uitgevonden, omdat de Schrift er ons niets over leert. Alsdan zeida hij mij, dat ik zou weten, of er een hel isi, wanneeï' ik verdoemd zou zijn. Waarop ik hem antwoordde, dat ik mijn Rechter in den hemel heb, 'die er heel anders over zal oordeelen, en diat ik daarvan heel zeker was door Zijn IWoord.

("Vertrek uit Doornik.)

Ondertusschen zag men daar komen den heer de Tramery, den kapitein, die ons moest miede^ nemen tot St. Amand. Maar deze droeg me een zeer kwaad hart toe, wegens het gesprek dat ik met hem en met zijn priester gehad had, zooals ik boven gezegd heb. Hij wendde zich dus heel ruw tot mij, en zeide mij: Vooruit, vooruit: vervolgens liet hij mij op een wagen klimmen zonder siroo of eenig gemak, len om mij nog meer leed te doen, liet hij mijn beide, beenen in twee zeer zware boeien sluiten. Vervolgens het hij mijn beide handen samenbinden met een dik touwl dat mijl veel pijn veroorzaakte den heelen wieg lang, en behalve dat liet hij mij nog door een ander touw van achteren vastbinden.

Evenwel God schonk mij deze genade dat ik zeide: Mijn God, ik loof Ü, en ik dank U voor Uwe goedheid jegens mij. Gij troost mij en sterkt mij.: en mijn blik op voornoemden persoon werpend; zeide ik hem hetgeen de heilige Jacobus zegt: een onbarmhartig oordeel zal gaan over dengene die geen barmhartigheid gedaan heeft. Vervolgens in dien nood verhief ik mijne oogen ten hemel, mijn God aanroepend, dat Hij mij zou troosten en steeds meer zou sterken: hetgeen Hij ook gedaan heeft. "Want, zooals ik daar uitgestrekt was, gebonden en geboeid als een arm schaap' ter slachtbank bestemd: ziet daar beweegt mijn God! het hart van een der Commissarissen welke mij eenig stroo liet geven om mij te gerieven, zich zeer menschelijk jegens mij betoonend. Ik bid den Heere, dat Hij hem wèlge, zind zij: en dat hij' genade vinde voor zijn aangezicht.

Ziedaar dan, hoe men ons onder talrijk geleide van soldaten dwars door geheel Doornik heenleidde, waar de arme geloovigen bleven staan, ons met medelijden aanziende: en geen woord durvende uiten. Eindelijk kwamen wij aan te St. Amand, een hevige koude verdurende, en daar waren twee honderd soldaten uit Valenciennes gekomen die ons opwachtten.

(T e V a 1 e n c i e n n e s i n d e g e V a n g e n i s.) Men liet ons van wagen verwisselen om ons mede te nemen naar deze stad Valenciennes, waar men mij ondergebracht heeft in de vreemdste gevangenis die er bestaat, en waar men in het geheel niet gewoon was iemand' in te zetten. Deze gevangenis is een zeer duistere plaats, welke wegens zijn duisternis Brunain ('t Bruintje") genoemd wordt, waar ik lucht krijg door een ijzeren rooster, op een klein stinkend gat, waar de afval en vuilnis van een ander huls in vallen: zelfs de dronkenmannen (met permissie van de nette menschen) urineeren recht tegen mijn venster aan, hetgeen een groote stank geeft; maar God bewijst mij deze genade dat ik alles laat voorbijgaan en opgewekt verduur wanneer ik bedenk, dat het voor Jezus Christus is, en voor Zijn heilig "Woord. Zoo ben ik ook aan handen en voeten geboeid, in afwachting van mijn Heer Jezus Christus, welke naar ik hoop' tot mijn verlossing moet komen, ofschoon de wereld er anders over oordeelt.

(Vermaan aan de gemeente.) Ook weet gij, mijn beste broeders en vrienden, met welk een openhartigheid en eenvoudigheid ik mi] te midden van u bewogen heb; daarvan zult gij' mij steeds getuigen zijn, en evenzoo mijn geweten voor God en Zijne Engelen. Indien dikwijls verschiUende botterikken hadden willen doen hetgeen ik aanried: ik geloof, dat wij er ons beter bij zouden hebben bevonden, maar wat wilt gij? -

Het grootste aantal is niet altijd het gezondste gedeelte, en noodzakelijkerwijze lijden de - vreedzamen onder de dwaasheid van hen die slecht geraden worden. De goede arbeid welke ik verricht heb om de tegensprekenden tot rede te brengen is aan allen bekend', en wanneer de menschen haar zouden willen miskennen dan kent mijn God haar genoeg: zoodat al het verwijt dat men mij kan maken, hierin bestaat, dat ik het EvangeMe heb verkondigd, en het volk heb onderridht in de kennis van den Zoon Gods, en voor de bediening van deze leer zou ik, indien ik honderd duizend levens had, deze alle durven en willen blootstellen aan den dood.

D aar om, mijn bro eders, heb ik voor u in den breede willen handelen over onze gevangenschap en de dingen, die mij gedurende dezelve zijn overkomen; en dit alles te uwer vertroosting, alhoewel ik beken, dat er veel dingen bij zijn, welke het schrijven niet waard zijn. Evenwel hoop ik, dat gij hierna ernstiger dingen zult zien, en van grootere opbouwing, want ik heb op den zestienden en den zeventienden van deze maand April een t^wistgesprek gehad' met den Franciscaan en met verschillende lieden van aanzien aangaande den voorrang des Pausen: maar met de hulpe Gods zal ik u het twistgesprek een anderen keer schrijven, en zelfs wacht ik eiken dag den bisschop van' Atrecht; gij weet om wat te doen: dus zal ik u

met Gods hulp dat alles te uwer opbouwing mededeelen. Want, mijn beste broeders, ik draag slechts zorg voor uw heU, en dat gij standvastig moogt blijven in de leer welke wij u gepredikt hebben: temeer daar er geen andere heUsleer op deze wereld is dan deze: alzoo neem ons als voorbeeld van geduld en er zal den schapen gansch geen verwijt van gemaakt worden, wanneer zij hun herder volgen. Want door de genade van onzen goeden God (aan Wien alle eer en alle heerlijkheid toebehoort) volg ik de voetstappen van mijn goeden Heer en Meester Jezus Christus zoo na als het mij mogelijk is.

Ziet niet naar hen 'die dagelijks tegen de waarheid opstaan, wier aantal, (zooals ik hoor) zeer groot is. Zij zijn degenen van welken Christus heeft gezegd, dat zij het zaad van het Woord Gods in een steenachtigen bodem ontvangen: plotseling als vervolging en droefenis komen om het Woord Go'ds, nemen zij aanstoot en laten alles in den steek.

Derhalve dat zoodanigen weten, dat zij Christus zóó niet hebben leeren kennen; meer nog dat hun herinnerd worde hoe wij hun gepredikt hebben. Sommigen zullen voortaan hunnen buik tot God hebben, anderen de afgoden, en weer anderen zuUen atheïsten worden: dat wil zeggen lieden zonder God. Want de rechtvaardige vonnissen Gods worden en zullen worden voltrokken aan dergelijke Godminachters.

Ik zeg dit, mijne broeders, terwijl ik heete tranen ween. Helaas, helaas! en honderd duizend maal helaas! arm volk van Valenciennes: wanneer ik de opstandigheid en den afval van zooveel menschen moet vernemen, en toch is dat nog het ergste niet: dan wordt mijn hart doorkliefd van pijn. Helaas zie ik aankomen hetgeen ik u verschillende malen in mijn preeken heb voorzegd.

Daar toch dergelijke uitingen van opstandigheid en afval ook zijn voorgekomen in de eerste tijden der Kerk en in den tijd der AposteHen, is het niets nieuws indien wij in onzen tijd het zelfde hooren of zien. Want de Apostel, de heilige Petrus, spre'kende door den Geest Gods over zulke opstandige afvalligen, zegt, dat het beter ware indien zij de waarheid nooit hadden gekend, dan na haar gekend te hebben zich van het heilig gebod af te Iceeren. Maar hetgeen men zegt met een waar spreekwoord is hen overkomen: De hond is tot zijn eigen braaksel teruggekeerd, en de schoongewasschen zeug is teruggekeerd om zich te wentelen in den modderpoel.

Voor het overige, mijne heeren, goede broeders, mijn blijdschap en mijn kroon, weest sterk in de kracht van onzen God: en weest niet als het riet wankelend naar alle winden, maar blijft vast geworteld, moedig en standvastig, ondergaat standvastiglijk de beproeving en den toets (het examen) des Heeren. Indien gij in de vreeze Go'ds wandelt, zal Hij zijn aanschijn tot u keeren en zal u verlossen, uwe vijanden omverwerpend (die de Zijnen zijn) en Hij zal u, om Hem te dienen, een grootere vrijheid geven dan ooit.

Derhalve, wijl het • alzoo is, dat ik u immer een zeer hartelijke vriendschap in mijn binnenste heb toegedragen, en dat ik ook van uw kant het zelfde heb gevoeld in veel opzichten (waarvoor ik u bedank) temeer daar het mij nu toeschijnt dat mijn God mij uit dit leven wil terugtrekken, om mij Zijn rust te geven, zult gij geen middel meer hebben om uwe genoemde vriendschap jegens mij voort te zetten. Ik bid' en smeek u, haar voort te zetten jegens mijn arme vrouw en mijn kleine kinderen.

Want voor den Zoon Gods en voor uwen dienst is zij berooid' van haar echtgenoot, en de kinderen van hun vader in hun priUe jeugd Doet niet jegens hen, zooals ik het heb zien doen jegens verschillende andere weduwen, hen achterlatend zonder er zich om te bekommeren.

En wacht niet op elkaar, maar staat de iarime weduwe en haar kleine kinderen bij ia datgene, waarin zij u noodig zal hebben.

Bijaldien gij ondankbaarheid bedrijft, en gij na mijn overlijden mij in mijn nageslacht miskennen zoudt: de Heere als rechtvaardig Rechter zal het zien en zal het Zich herinneren. Derhalve, mijn welbeminden, het feit dat ik aldus spreek, is niet, dat ik wanitrouwen jegens u koester, dat ik op eenige wijze er aan zoude twijfelen: want ik weet en ik ben verzekerd', dat gij zelfs meer zult doen dan ik van u vorder. En temeer daar ik nog andere dingen moet schrijven, die u van meer nut zullen zijn, zal ik hier een eind maken aan dezen brief.

Terwijl ik mijn God bid dat het Hem behage u te sterken in de kennisse van Zijn Woord tot aan het einde toe, Amen, Amen, goed volk van Valenciennes!

Uit de gevangenissen van Valenciennes in mijn kot genaamd Brunain, heden 18 April MDLXVII. Zijt Gode bevolen mijn schaapjes, wèl ga het u. Uw broeder en trouwe herder, gevangene om Jezus Christus,

GUY DE, BRES, van Bergen. TH. DELLEMAN-

(Wordt vervolgd.)

Zeer tot mijn spijt verzuimde ik in het eerste artikel mededeeling te doen van bet populaire werkje van Ds P. N. Kruyswijk Sr: Guido de Brés. Een bUk in de geschiedenis der Reformatie in de Zuidelijke Nederlanden. Amsterdam 1897. Het met zooveel liefde en kennis geschreven werkje ver­

dient ten voile een herdruk.

Th. D.


1) Over de zorg, welke aan de gestorvenen moet worden besteed.

2) Dat Maria na de geboorte van het Kindeke Jezus, met Jozef niet in volle huwelijksgemeenschap heeft geleefd, maar dat beiden zicli altijd hiervan onthouden hebben, zoodat Maria maagd bleef, wordt ook uitgesproken in de Smalkaldische Artikelen (f, 4) en verder ook in de Form. Cone. (II, 7, 100 en VIII, 24) en bij Zwingli.

Luther en de Gereformeerden leerden allen, dat de geboorte op gewone wijze had plaats gevonden (dus geen virginiteit in partu) maar sommigen achtten piëteitshalve de maagdelijkheid van Maria na de geboorte aannemelijk (virginiteit post partum).

Zie Bavinck, Dogmatiek, III, 312.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 september 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 september 1937

De Reformatie | 8 Pagina's