GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geestelijke volksgezondheid.

IX.

Verandering op cultureel gebied.

De toename van het aantal geestelijk minderwaardigen, hoewel op zichzelf natuurlijk een ongunstig verschijnsel, zou de gemoederen niet zoo hevig verontrust hebben, indien niet tevens geconstateerd was een belangrijk verschil in vruchtbaarheid tusschen de z.g.n. meer en minder begaafden. Het is namelijk een bekend feit, dat den laatstentijdin alle cultuurlanden de geboortecijfers sterk dalen. De bewuste geboortebeperking, begonnen m de kringen der hoogere standen, is tot alle lagen der bevolking doorgedrongen om eerst halt te houden bij de allerdiepste lagen der maatschappij, die uit den aard der zaak het grootste percentage der geestelijk minderwaardigen vormen. Onder alle volkeren is tegenwoordig het kindergetal omgekeerd evenredig aan het sociale prestatievermogen der ouders. Uit de veelheid der cijfers op dit gebied mogen de volgende getallen daarvan een indruk geven.

Prof. Steinmetz i) heeft in 1904 de volgende tabel gegeven:

Gemiddeld aantal kinderen per gezin:

laagste welstand 5, 4 gemiddelde van alle welstandsklassen 5, 2 hoogste welstand 4, 3 kunstenaars 4, 3 hoogste staatsambtenaren en generaals 4, 0 universiteitshoogleeraren 3, 6 23 geleerden en kunstenaars van den eersten rang 2, 6

Hoe hel kindergetal per huwelijk in Pruisen (1912) afnam al naar gelang de maatschappelijke positie der ouders hooger of lager was, blijkt duidelijk uit de volgende cijfers 2):

Gemiddeld aantal kinderen per huwelijk:

daglooners en knechten 5, 2 fabrieksarbeiders, 4, 1 arbeidersgezellen 2, 9 ambtenaren 2, 5 officieren, hoogere ambtenaren, vrije beroepen 2, 0

In Engeland vond Garr-Saunders s), gebruik makende van de gegevens der volkstelling in 1911, gemiddeld 1, 6 kind per hoofd onder intellectueelen, 6, 6 kind per hoofd onder zwak begaafden en 7 onder misdadigers. Zeer illustratief was verder de vondst, dat kinderen der scholen voor achterlijken te Londen stammen uit gezinnen met jgemiddeld 7, 3, die der gewone openbare scholen uit jgezinnen met 4 kinderen per familie.

In ons land is het Sanders*) geweest, die den voortgang der geboortebeperking, naarmate de beschaving en ontwikkeling voortschrijden, heeft aangetoond. Bij zijn onderzoek omtrent het afnemend geboortecijfer in Rotterdam geduï-ende de laatste 50 jaar (1879—1929) kwam hij tot de volgende conclusie: ambtenaren hebben het kleinste aantal kinderen; dan komen de hoogere intellectueelen, gevolgd door de geschoolde arlaeiders, de beroepsarbeiders en de winkeliers, en ten slotte de ongeschoolde arbeiders.

Ook Waterink*) heeft, zij het op kleine schaal, proeven in deze richting genomen. Hij stelde een onderzoek in bij een groep van 25 kinderen, die allen bovenmiddelmalig intelligent waren en bij een groep van 40 kinderen, die öf zelf met de justitie in aanraking waren geweest, óf uit een familie kwamen, waarin meer dan 3 gevallen van achterlijkheid bekend waren.

De kinderen van de eerste groep kwamen achtereenvolgens uit gezinnen aldus samengesteld:

1 uit een gezin van 9 kinderen, ^ il 11 111 n '^ )) 2 11 4 2 5 4 3 2 1 kind.

Het gemiddelde kindertal was dus ongeveer AO-

Bij de tweede groep kinderen waren de getallen als volgt:

1 uit een gezin met 14 kinderen, 12 > 3 ; i 15 » )) 11 , j 10 9 S) )) •)•) 8 » 15 7 3) 5ï J; )ï )5 6 , ^ 5 3 jj 2 jj 1 kind.

Het gemiddeld kindertal bedroeg hier dus 7.5. Nu zijn de laatste jaren deze verhoudingen wel eenigszins gewijzigd. Bij de sociaal lagere klassen begint de bewuste geboortebeperking meer en meer door te dringen, terwijl bij de hoogere klassen de neiging bestaat hier en daar het kindertal uit te breiden. Hoewel er dus in de verschillende klassen ten opzichte van de geboortefretjuentie een zekere tendenz tot nivelleering valt waar te nemen, blijft het niettemin een feit, dat het kinderrijke gezin het meest voorkomt in de lagere klassen en speciaal bij de allerdiepste lagen der maatschappij, het z.g.n. lompenproletariaat, de minst begaafden. Dat de opzettelijke verhindering van zwangerschap juist halt houdt bij de personen, die aan den zelfkant der beschaving leven, wordt algemeen toegeschreven aan de omstandigheid, dat deze menschen niet door moreele of sociale overwegingen er toe gebracht worden hun progenituur te beperken.

Het gevolg van dit verschijnsel, gedifferentieerde geboorten-frequentie genaamd, is een groot verschil in vruchtbaarheid tusschen de meer en de minder begaafden. En deze wanverhouding tusschen de geestelijk meer- en de geestelijk minderwaardigen wordt nog verscherpt door de omstandigheid, dat de beteekenis der beperking van minderwaardige elementen, die vroeger door ziekte en sterfte onopzettelijk plaatsvond, belangrijk is achteruitgegaan. De mortaliteit toch is, dank zij den vooruitgang der medische wetenschap, de laatste decenniën aanzienlijk gedaald, met name de zuigelingensterfte. Dat deze verminderde sterfte, in 't bijzonder de lage kindersterfte, vooral ten goede is gekomen aan de zwakken is vrijwel zeker. In plaats dus, dat de lichamelijk en geestelijk minderwaardigen vroegtijdig bezwijken, gelijk dit destijds het geval was, blijven zij thans in leven, komen dikwijls ten huwelijk en krijgen een talrijk, niet zoo zelden eveneens minderwaardig, nageslacht. Deze beide veranderingen in de wijze, waarop de bevolking wordt samengesteld, zoowel bewuste geboortebeperking der meer begaafden als de verhoogde levenskansen van al hetgeen zwak en minderwaardig is, hebben tot gevolg een achteruitgaan van de qualitatieve samenstelling der bevolking.

De beteekenis van een dergelijke qualitatieve degeneratie wordt duidelijk wanneer men bedenkt, dat een deel van die geestelijk minderwaardigen in hun verder leven veel eerder tot landlooperij, alcoholisme, pauperisme, misdaad, prostitutie, enz. zal komen dan de personen met gemiddeld normale geestvermogens.

gn het is niet gemakkelijk den vicieusen cirkel: zwakzinnigheid — armoede — misdaad — prostitutie —- venerische infectie — alcoholisme — psychopathic — zwakzinnigheid te doorbreken. Met de zwakzinnigheid n.l. hangen allerlei verschijnselen samen; zij is de oorzaak van gezinsverwaarloozing, van veel armoede; zij vormt vaak de bron voor prostitutie. Alcoholisme bevordert misdadigheid en lichtzinnigheid; dit laatste heeft vaak ten gevolge ongeoorloofde geslachtsgemeenschap, wat op zijn beurt de bron kan worden voor venerische ziekten. Geslachtsziekten hebben o.m. tot gevolg halfblindheid, doofheid, zwakzinnigheid of achterlijkheid; dit laatste voert tot lage loonen, ontslag uit het werk en armoede. Omgekeerd dragen zwakzinnigheid en achterlijkheid bij tot de verbreiding van venerische ziekten en alcoholisme en bevordert armoede prostitutie en misdadigheid, terwijl alcoholisme óf direct of als andere vorm van psychopathic de voorlooper is van idiotie, zwakzinnigheid en krankzinnigheid en met deze laatste voert het tot gezinsverwaarloozing en pauperisme. Inderdaad een vlechtwerk van sociale ellendCj dat buitengewoon moeilijk te ontwarren is, omdat de eene draad zoo vast aan de andere is gehecht en het slechte materiaal zoo moeilijk door beter is te vervangen. ^)

Gelukkig zijn in de laatste jaren de oogen voor deze problemen opengegaan, waardoor vanzelf de zorg voor geestelijke volksgezondheid in het midden van de belangstelling kwam te staan.

A. G. D'.


1) Geciteerd naar Dr M. A. van Herwerden: Erfelijkheid bij den mensch en Eugenetiek, blz. 410.

2) Ontleend aan Prof. Dr H. W. Siemens: Hoofdlijnen der erfelijkheidsleer, rashygiëne en bevolkingspolitiek. Groningen, 1931, blz. 96.' - - -

3) Geciteerd naar Dr M. A. van Herwerden, 1. c, blz. 412.

4) Dr J. Sanders: The declining birthrate in Rotterdam. 's-Gravenhage, 1931.

5) Prof. Dr J. Waterink: Taak en principieel karakter der 'psychische - hygiëne. Geschr. van De Ver. voor Geestelijke Volksgezondheid op Geref. grondslag, blz. 4.

6) Vgl. Dr P. J. Waardenburg: Eugenese, medisch-maatschappelijk belicht. Geschriften van de Ned. Herv. Vereeniging voor geestelijke volksgezondheid, I, blz. 99.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 1938

De Reformatie | 8 Pagina's