GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nog iets over doop en verbond.

In het nummer van verleden week namen we een paar uitspraken op uit Ursinus' Gatechismusverklaring. 'De verklaring, die de bedoelingen van den opsteller weergeeft.

Gelijk algemeen bekend is, is deze verklaring van Ursinus te boek gesteld door zijn leerhng David Pareus, hoogteeraar aan de Universiteit van Heidelberg van 1598 tot 1622.

Met zeldzame toewijding en zorg iheeft Pareus dit boek ivan zijn leermeester bewerkt. Tot aan zijn dood bleef hij het aanvullen en verbeteren. De weergave van Ursinus' beschouwingen moest zoo nauwk«urig mogelijlk zijn.

In ons land was Pareus zeer bekend. Zoo heeft hij b.v. op de Synode van Dordrecht nog invloed kunnen oefenen. Persoonlijk was hij niet aanwezig. Zijn leeftijd zal hem verhinderd hebben. Hij was toen al 70 jaar. Maar aan zijn collega Prof. Hendrik Alting (zoon van Menso Alting — later werd hij ihoogleeraar te 'Groningen) 'had Pareus brieven meegegeven, die de voorzitter der Synode publiek liet ivoorlezen. Pareus had, volgens D'r Kaajan (De 'Groote Synode enz., p. 29) een Europeesohen naam, zoodat uit alle landen de studenten naar Heidelberg stroomden om hem te hooren.

Deze Pareus heeft een boek 'geschreven genaamd: Irenicum sive de unione etsynodo Evangel co rum concilian'da, vfat zooveel zeggen wil als: een „vrede-gesohrift" om de eenheid der evangelisohen te he'werken.

Pareus wil in dit boek de eenheid aller evangelischen helpen voorbereiden. Hij zal den effen en rustigen weg aanwijzen, die uit den doolhof van klachten, veroordeélingen, toornigheden en verdedigingen leidt naar het lang begeerde goed van de eendracht en den 'vrede in den Heere. Niemand wil hij' kwetsen of uitdagen — neen, zijn doel is aan alle kwetsingen en uitdagingen een eind te maikien.

In dit geschrift schrijft 'Pareus ook over de positie der kinderen in het verbond. In „Om Sion's wil" werd op deze uitspraken gewezen. We geven ze hier eenigszins uitvoeriger door :

Dat de kinderen der Christenen in erf-zoinde ontvanigen en geboren worden zal niemand — tenzij! een heiden of pelagiaan — ontkennen; omidat de Schrift dat duideljjik verzekert, Job. 14 : 4, Psalm 51 : 7, Rom. 5 : 12, Ep'h. 2 : 1 enz. Dat ze heilig geboren worden, dat is: zonder - erfzonde, beweert evenm-ia iemand, behalve een Pelagiaan, tegen de Schrift in. Maar dat ze als heiligen uit heiligen geboren worden; dat is: als christenen uit christenen, zooals mohammedanen uit mohammedanen, joden uit joden, heidenen uit heidenen, burgers uit burgers, vrijen uit vrijen (heiligheid m-o-et hier op-gevat worden niet als een liebbelij'k'heid -der deugd (habitu virtutis), maar als een recht des verbo-mds) dat gevoelen, - gelooven en leeren de orthodoxen met den Apostel als hij zegt: indien de wortel heilig is, zijn ook de takken heilig (Rom. 11 : 6); - dat is: afigescheiden van de wereld, in verbondsverho-u-ding tot God (foederati Deo) en: Anders waren uwe Ikinderen onrein, dat is: heidemen; nu evenwel zijn ze heilig, dat is: christenen, burgers der Kerk; al i-s het ook - dat slechts één van beide ouders christen is.

Later komt Pareus hierop terug. Hij bespreekt - dan de opvattingen die den Gereformeerden Kerken ten onrechte of uit kwade trouw worden toegeschreven. Hiertoe behoort ook de stelling, dat - de kinderen: der christenen heilig, d.i. zonder erfzonde geboren worden. Pareus' antwoord op dit beweren luidt aldus :

Het eerste deel van deze stelling is waar, indien het juist wordt verstaani, dat de kinderen der geloovigen heilig, d.i. afgescheiden van de heidenen, geboren worden, of, - dat ze geen heidenen roiaar-christenen zijn, tot de Kerk en het verbond Gods behoorende. Dit immers wil de Apostel, wanneer hij zegt (1 GOT. 7 : 14): Anders waren uwe kinderen onrein, doch nu zijin ze heilig, d.i. geen heidenen, maar christenen, al ma zij geboren ter-wijl slechts een der beide ouders christen was. En Rom. 11 : 6: Indien de wortel heilig is, züla ook de takken 'heilig. Maar de toevoeging „zonder erfzonde" is valsch. Want al worden de kinderen der christenen als christenen geboren, zooals de kinderen der joden als joden, van heidenen als heidenién, van mohammedanen als mohammedanen enz., toch zijn allen, dezen zoowel als genen, geboren met erfzonde, en zijn gelijkeliik verdorven en schuldig, door de natu-urlijike generatie: de eersten en niet - de laatsten evenwel worden in- het verbond geboren (nasountur in foedere), en zijn burgers der Kerk, door verbondsgenade (gratia foederali). Derhalve - moeten de eerstenj en niet de laatsten gedoopt worden, (p. 141/2; 262/3.)

't Is van belang in onze dagen ook naar deze stem uit - den bloeitijd der Geref. theologie, nog wel van een zoo beroemden leerling van Ursinus, te luisteren.

Barth's jongste consequentie.

Temi'dden van de - discussies over iverbond en - doop heeft ook Karl Barth zijn stem laten hooren.

Hij heeft zich tegen den Kinderdoop verlklaard. Verwonderen - doet dit hem, - die ook maar een beetje van Barth afweet, niet.

Voor de realiteit van een verbond is in - zijn denken geen plaats.

Voor 'barthiaansohe confessioneelen, hoedemakerianen, voorstanders van de volkskerk enz., zal de'ze noot zeer hard zijn om te kraken.

Intussohen wordt - door deze openhartige verklaring van Barth de situatie helderder en dat is een zegen. Hier volgt het iverslag van zijn bespreking.

Prof. Barth - behandelde allereerst 'n vraag over den kinderdoop al-s sacrament. Dteze • vraag is miin of meer een provocatie: de kinderdoop is inderdaad niet exegetisch te fundeeren, maar moet in de kerk als een eerwaardige inivoering geduld worden totdat - de kerk in haar synoden hier een verandering ingevoerd hebben zal. De kinderdoop is niet vooral moeilijk vanuit de praedestinatie, die er prachtig door geïllustreerd wordt. Jammerende reclameerende, schireeiïwen-de Ikinderen zijini vrij - imnaters levenslang t.o.v. Gods vrijle genade. Maar hoewel deze illustratie waar is en blijft, daarmee is - de doop van zuigelingen nog niet gemotiveerd. Als evangelische Ohristenen is alleen het getuigenis vaim de H. Schrift maatgevend. Eta. dan is het in het N.T. overal zoo dat de doop- volgt op het - gehoord en beleden hebben van het evangelie. En vanuit het beroep op de O.T.-ische besnijdends, zooals de Reformatoren dat gegeven hebben? Bet teek-en - der besnydenis is gebonden aan de opvolging - der geslachten, aan de gemeenschap van het natuurlijke, van het bloed. De kerk is een andere geimeenschapi dan deze. Nu gaat het naar den regel van Joh. 1 : Kinderen Gods niet geboren uit menschelijke verwekking maar uit wedergeboorte, een geboorte „van 'boven", Ghristen is men iim het geloof. Kan dat ook al van een zuigeling gelden? Kan men spreken van een verborgen geloof, van een verborgen hooren van het Woord Gods? Zijn dat geen speculaties, die een slecht geweten bij den exegeet verraden? Het N.T. kent evenmin Gbristelioke gezinnen a!s Christelijke volkeren. „Het „Ohristelijke Westen" is eveneens een mooie fictie, sinds keizer Co-nstantifn -den (ïroote. Sinds - dezen tijd vinden we ook de algemeene aanvaarding van - den kinderdoop. Zoowel dit „Ohristelijke - Westen" alsook deze kinderdoop betee- (kenen een terugvallen in een theologisch Judaïsme. Juist dit argunient van de besnijdenis spreekt tegen den kinderdoop, omdat al te duidelijk zichtbaar woirdt, wat men er op deze wijize van wilde maken.

Dan is er ook nog een klein nevenbevrijs (miogelijk. Bij' aanvaarding van den kinderdoop- wordt 'n bijzondere bevestiging van lidmaten noodig. Wat is dat voor een plechtigheid, die 1-5 of 20 jaar later het bü den doop verzuimde wil inhalen? Met welk recht keeren wij hier de volgorde om en scheiden belijdenis en dooï!| dan ook nog. Nog erger wordt 'bet wanneer we van - de confirmatie een sacrament der bekeering gaan maken, waarbij' we dan niet ons geloof, maar onize wedergeboorte en 'bekeering gaan belyden.

Nu moet niet de afschaffing van, maar het nadenken over den kinderdoop in de kerk gaam beginnen. De wederdoopers hadden ongelijk, maar hun werd ook onrecht aangedaan. Zooals in den Hervormingstijd gaat 'het tooh iniet met de verdediging van den kinderdoop. Deze vraag is 'heden weer actueel: het „Oorpus Obristianum" is niet langer de weg der Ikerk. Em de Reformatoren? Amicus Socrates, miagis amicus Veritas (Socrates is onze vriend, een groote vriend is de waarheid). Maar: handen thuis. D'e kerk moet oordeelen, niet de enkele dominé of professor.

Geloof en doop.

In het „Kerkblad van de Geref. Kerken in Ned.-Indië" schrijft Dr S. U. Zuidema een bijzonder fijne artikelenreeks over Geloof én... nog een heele reeks werkelijkheden, als: genade, wedergeboorte, enz.

We willen hier laten volgen een stuk uit het artikel: Geloof en doop.

Juist temidden van de theologische, nader: dogmatische, discussies moeten we blijven hooren de nuchtere, heerlijke, troostrijke en aangrijpend ernstige taal van den doop zelf. Die taal geeft Dr Zuidema prachtig weer. Aldus:

Onze Catechismus geeft hiervan een heldere en godzalige uiteenzetting, wanneer gezegd wordt, dat de doop ons vermaant en verzekert, dat wij, de ge doopten, met het bloed en den Geest van Christus gewasschen zijn.

Het is buiten kijf, dat hier gehandeld wordt over de geloovigen en hun doop. Een geloovige wordt door den Doop vermaand. Ook verzekerd. Dat is een specifiek karakter van de taal van dit sacrament. Het vermaant ons. Vermaning is het, wanneer we iemand tot zijn troost ergens aan herinneren, wat hij tot zijn schade dreigde te veronachtzamen. Vermanen is het werk van den „Trooster", Dien de Christus ons beloofde te zullen zenden na Zijn hemelvaart. En door middel van zulk een vermaning verzekert de doop ons van Gods genade te onswaart. De doop is hoogst persoonlijk. En de HEERE God heeft niet één middel in mijn persoonlijk leven gebruikt, dat zoo exclusief voor mij alleen is, als mijn doop. Daarmede heeft God

iets voor mij apaxt te zeggen. Den Bijbel en de prediking geeft Hij aan Zijn gemeente; het Heilig Avondmaal is een gemeenschapsmaaltijd. Maar de doop is voor mij individueel. En blijft ook voor mij individueel. En houdt z'n taal en z'n zin voor mij individueel tot in eeuwigheid. Ik weet niet iets, waarmede de HEERE mij zoo direct, als onder vier oogen, toespreekt, als toen Hij door de taal van dit sacrament mij toesprak.

Als het mij nu ook maar toespreekt! D.w.z.: als ik er nu maar naar wil hóóren. En het doe. We herinneren ons ons leven lang wat een hoog personage ons heeft willen zeggen. We willen dat ook voor geen prijs meer vergeten. Welnu, bij onzen doop heeft de HEERE God ons toegesproken; en Hij heeft ons daar willen zeggen, dat wij gewasschen zijn in het bloed van den Christus en dat wij gewasschen worden met den Geest van den Christus.

Twee dingen: schuldvergeving in Christus' borgtochtelijk lijden. En heiligmaking door den Geest van Christus, Die in ons woont. Daar spreekt dé doop van. Dat zegt mijn doop aan mij. En dat mag ik nooit vergeten.

De doop is niet onmisbaar. Maar ik zou mijn doop toch niet graag missen. Want nooit meer heeft God zoo direct tot mij willen spreken van Zijn gunst en liefde voor mij. Als de duivel mij aan het twijfelen brengt over Gods genade, of als ik allen troost moet missen in dagen van druk, dan heb ik zooveel aan m'n doop. En dan denk ik daar aan. Aan dat hoogstpersoonlijke woord van Jezus Christus en van, den Vader, bij mijn doop tot mij gericht. En ik denk: Maar God heeft toen toch niet gelogen! Hij is toch niet een God, dat Hij liegen zoude? En God heeft er toch geen berouw van, van wat Hij mij toen heeft laten zeggen? En zoo heeft mijn geloof véél aan den doop. Mijn geloof geeft geen waarde aan den doop. Maar de doop geeft steun aan mijn zwakke geloof.

De Heere Jezus is vast voor mij gestorven: Ik geloof mijn doop! Ik geloof in God, Die mij heeft laten doopen. En zoo geeft de doop mij telkens weer zekerheid, wanneer twijfel mij wil bespringen. De gemeenste twijfel is dan ook wel de twijfel aan mijn doop, en dus aan wat de Bijbel mij leert van mijn doop. Want die twijfel zaagt de tak door, waarop ik moet zitten. Maar: de Geest Gods overwint onzen twijfel. En dat geschiedt in den weg van de telkens vernieuwde binding van ons hart , aan onzen doop. Mijn doop van toen en daar, het valt niet te zeggen, hoeveel blijdschap daarin niet voor mij geborgen ligt. Jezus stierf ook voor mij.

En: de Heilige Geest werkt ook in mij. Boven de zwakke zelfwaarneming, door welke wij ervaren het werk des Geestes in ons, staat de vastheid en helderheid van den heiligen doop als garantieteeken, dat de Geest van Christus bezig is mij te reinigen van mijn verborgen zonden, en mij al meer los te maken van den ouden mensch. Als een berg tegen een blauwen hemel, helder en vast. Mijn doop zegt mij, dat Gods Geest mij niet loslaat. Jezus zegt mij dat door den doop.

Als ik nu maar gelóóf. En geloovig gebruik maak van mijn doop. En dit hoogstindividueele teeken met onderscheiding behandel. Dan zal bij ons de dankzegging niet ontbreken: M'n God, ik dank U, dat ik gedoopt ben. Dat ik niet maar een nummer uit een groote kudde, maar dat ik apart gedoopt ben, en Gij apart mij en mij alleen hebt willen spreken van Uw eeuwige zaligheid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 april 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 april 1939

De Reformatie | 8 Pagina's