GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

In Kuyper's lijn.

V.

Dr Kuyper heeft klaar en sdhei-p het grenskarakter der wet ge teekend — dat was de conclusie van het voorgaande artikel.

Het is de moeite waard hierop nog wat nader in t© gaan.

En dan is allereerst op te merken dat Dr Kuyper, wanneer hij over de souvereiniteit Gods spreekt, soms met name het feit van het wettenstellen en handhaven als het meest essentiëele op den voorgrond schuift.

Zoo lezen we b.v. het volgendie van hem: „De Heere leeft, en er is van Hem uitgegaan ©en Wet. D.w.z. er is van Hem, die alle ding schiep^ Voor alle ding, dat Hij schiep, ook tevens een levensbepaling uitgegaan.

Hij is de Heere, en omdat Hij aller Schepper is, is Hij ook aller souverein; en deze souvereiniteit d'cs Heeren over alle ding is volstrekt en zonder perk.

Niets kan zijn, gelijk het zelf wil wezen, maar alle ding moet wezen, gelijk Hij wiL Zijn wil beslist en is voor alle creatuur levenswet." SI)

Hier onderscheidt Dr Kuyper dus duidelijk het S c h e p p e r-z ij' n Gods van zijn Souvereinzijn. God is Souverein op grond van het feit, dat Hij alles geschapen heeft. En die souvereiniteifc houdt in, dat alle geschapen ding in wezen, bestaan en leven bepaald wordt door Zijn Goddelijken wil. En die wil is dan de wet voor het geschapene. Souvereiniteit wordt hier door Dr Kuyper dus genomen in den praegnanten zin van: wetten stellen en handhaven.

Aldus wordt in verband met het vroeger betoogde het grens-karakter der wet nog scherper geaccentueerd

Nadrukkelijk wordt verder door Dr Kuyper de vraag besproken of God boven de Wet staat of de Wet boven God. Wie zulk een vraag stelt en bespreekt, stelt weer het probleem van het grenskarakter der wet aan de orde.

„Staat God! onder de Wet of er boven? " vraagt Dr Kuyper.

En zijn antwoord luidt kort en beslist: „Ook de Wet is een scheppinge Gods. De Wet houdt God niet, maar God houdt de Wet staande. Ze is Z ij n Wet. Ze is wat ze is, omdat Zijn wijsheid ze aldus gewild heeft." De Wet staat onder God „D.w.z. ze is z ij' n instrument, dat H ij schiep en verordineerde om H e m te dienen ter bereiking van Zijn hoogste doeleinde... ^s)

God! staat boven de Wet. Maar dan is ook al het geschapene onder die Wet gesteld.

Van groot belang is verder hoe Dr Kuyper over die Wetten Gods — hij spreekt graag van ordl- Inantiën Gods — dacht. Overal in zijto vele werken is daaromtrent materiaal te vinden! Kuyper heeft een zeldzaam diep inzicht gehad in d€ | veeisoortigheid en veelkleurigheid van de Wetten Gods, die Hij over het geschapene heeft gesteld en biji den voortduur handhaaft.

Voor alles betoogt hij; dat al het geschapene onder de Wet Gods is gesteld

„Wat is nu voor den Calvinist het geloof in die ordinantiën Gods? Niets anders dan de onwrikbaar in het hart gefundeerde oveirtuiging, dat alle leven eerst door God uitgedacht, en eerst daarna door God verwezenlijkt is, en dat deswege in alle geschapen leven ©en van, God voor dat leven bestelde wet ligt. Geen leven buiten u in de natuur, of in dat leven ordeningen, die men thans natuurwetten noemt, een woord dat we aannemen, mits er niet wetten van de natuur, maar wetten voor de natuur onder verstaan worden. Evenzoo ordeningen des hemels voor het firmament daarboven, en ordeningen der aarde beneden, waardoor de aarde staan blijft, omdat, gelijk de Psalmist zegt, die ordeningen Godsknech- 'den zijn. Alzoo dus ook de ordeningen Gods voor mijn lichaam, voor het bloed, dat door mijn aderen stroomt en voor de ademhaling der longen. En zoo voortgaande, ordeningen Gods voor mijn denken in de logica, ordeningen Gods in mijn verbeelding op aesthetisch terrein, en zoo- ook ordeningen, ordinantiën Gods voor alle mensdi^ lijk leven op zedelijk gebied." '^)

Of, om nog een andere uitspraak over te nemen, het is naar Kuyper's oordeel „volstrekt ondenkbaar, dat God de Heere een eenig schepsel in het leven zou roepen, zonder tevens ook in en bij' da schepping ervan de levenswet voor dit creatuur te bepalen." Bij het woord uit Psalm 119 „In alle volmaaktheid heb ik een einde gevonden, maar uw gebod is zeer wijd" moet ge dan ook „niet alleeni aan de Tien gebodenj ook niet enkel aan de Mozaïsche wet, of de wet der zeden en ceremoniën denken; maar dan moet zich voor uw oog dat gansche samenstel van wetten in al het creatum-lijke vertoonen, waardoor al wat God schiep, op < JB aarde, boven de aard© en onder de aarde, bestaat." 37)

„Alles gaat naar wetten, niets is aan willekeur overgelaten. Er is een wet, dat ge koolstof uit en zuurstof in moet ademen, en wie dat niet doet, stikt. Er is een wet dat tweemaal twee vier is, en wie haar niet meerekent, ddens rekening komt niet uit Eir is ©en wet, dat de geest van Gods Idnd bid- '•teQ moet, en wie niet bidt, ia dien verdort het geestelijk leven. En zoo nu is er ook een wet voor Uflr zedelijk leven, voor uw doen en laten, en wie niet naar die wet, maar in strijd met die wet te werk gaat, seliaadt ziclizelf en werkt zich vast." ^s)

* * * Een andere merkwaardigheid der wetten Gods, waarop Kuyper met nadruk wijist, is dit, dat al die wetten een éénheid vormen. Er is tenslotte één wettenorganisme; kort g©zegd één

Wet Gods. „Ge moet en moogt geen scheiding maken. G© moet niet zeggen: Er is een wet van God' in de Tien geboden, en er is een bestel voor de eeuwige zaligheid, en deze twee nu losmaken van de wet Gods die over alle dier en alle kracht gaat. Dan toch went ge u er aan, om het leven in tweedeelen te deelen. Aan de ééne zijd© dat geestelijke, waarin ge immers zelden bezig zijt, en aan den anderen kant dat alledaagsche, zichtbare leven, waarin ge twee derden van uw leven laat opgaan. En natuurlijk, als ge dan in dat grooter deel van uw leven, in voedsel en drank, üi uw licht en warmte, in uw leven in huis en op straat geen wet Gods ziet noch opmerkt, dan klinkt het u zoo- vreemd en zoo ongewoon, om op geestelijk terrein op eenmaal die wet van uw God te vinden. Maar ontkomt ge aan die valsche scheiding, en gaat ge d© wet van uw God en zijn ordinantie weer zien in alle leven van steen en plant en dier, in alle huiselijk en maatschappelijk leven, tot in uw sprake en taal, tot in uw beseffen en redeneeren toe, dan omsluit allengs die ééne machtige wet van uw God h©el uw aanzijn en al uw leven, ©n zou h©t u vr©emd zijn en verwonderen, bijaldien g© nu op zedelijk en geestelijk terrein niet geheel diezelfde wet van

* * * Zeer belangrijk is eveneens Kuyper's uiteenzetting, dat de menschen Gods wet wel kunnen overtreden, maar nooit kunnen breken. Gehoorzamend aan of ongehoorzaam zijnde tegenover die Wet — die de levende, constante wil is van den alomtegenwooi-digen en almachtigen God*°) — kan niet gebroken of op zij geschoven worden.

„De wet Gods gaat dus altoos door. Alleen maar, gelijk de wet van uw ademhaling u, al naar gehmg ge haar toepast, het leven of den dood brengt, ZOO' ook stelt die wet Gods voor het zedelijk leven in haar toepassing altoos twee mogelijkheden, óf dat ze u ophoude, of dat ze u verderve; maar ook als z© u verderft, doet dat Gods wet. Wie zondigt zet niet Gods wet opzij. Dat kan niemand. Neen, maar hij' maakt, dat die wet Gods, die, goed toiegepasl, hem door haar werking redden zou, hem nu, verkeerd toegepast, door haar niet te stuiten werking doodt. Ze is als een vuur, dat, goed gebruikt, u koestert, maar ook, verkeerd gebruikt, u zengt en verteert." *i)

« Wanneer de wijsbegeerte der wetsidee dus over gansch den kosmos gespannen ziet ©en wonderlijk geheel van veelsoortige wetten, die dien kosmos in bestaan ©n aard en werking bebeerschen, dan heeft zij niets anders gedaan dan het zonder eenige reserve overnemen van een van de schoonste en rijkste concepties van den grootmeester van het herlevend Calvinisme. Met groote klaarheid heeft Dr Kuyper het wettenorganisme, dat deze wereld beheerscht, doorschouwd. De jonge wijsbegeerte der Vrije Universiteit behoefde dit inzicht alleen maar over te nemen en in de wijisgeerige studie tot volle gelding te brengen.


34) E Veto, I; p. 20. Vgl. voor het begrip Souvereiniteit: I; p. 189/90. Daar spreekt Kuyper over het denkbeeld van Souvereiniteit, inhoudende, „dat alle schepsel door Hem bepaald is; dat Hij voor alle schepsel bepaald heeft wat het zijn en worden en doen zou; en dat Hij, onze God, voor alle schepsel een wet heeft gesteld, en het nu öf gedwongen bij die wet houdt, óf eens naar die wet zal oordeelen." Idem in zijn Dictaten Dogmatiek, „Locus ds.-Deo"

I, p. 416: „Die souvereiniteit Gods wordt in de Heilige Schrift hiermede uitgedrukt, dat God is de Heer des hemels en der aarde Hij heeft als Schepper recht van zeggen en beschikken, van besluit en heerschappij". En eveneens E Voto H, 357: Souvereiniteit omvat „heel den raad des welbehagens, Zijn vrijmachtige verkiezing, de vastheid Zijner heilige Wet, en al Zijn aanbiddelijk Godsbestuur."

35) E Voto, n; p. 328/9. Men leze ook het prachtige stuk in II; p. 164/5, waarin Kuyper op andere wijze en uit ander gezichtspunt glashelder teekent hoe God boven de wetten staat, die Hij heeft gesteld.

36) Het Calvinisme», Kampen, Kok; p. 60. Vgl. bijv.^ Ons Program; passim; E Voto, I, 190, 229 v.; II, 3^ lli, 465; IV, 303 v.v.

37) E Voto, III, p. 465, Hoe sterk Kuyper gegrepen was door de idee van wet, gesteld door God zelf over al zijn maaksel, blijkt uit een wtspraak als deze : „Ondoorgrondelijk en onnaspeurlijk blijft net en zal het eeuwig blijven hoe God Drieëenig de zaak oje m deze mysteriën (der verlossing — C. V.) ligt, tot stand brengt, maar de vraag waarom ze zóó en niet snaers tot stand moesten gebracht worden kan bijna altoos beantwoord". (E Voto; I, 99.) Dit kan omdat ook bij de verlossmg „ordinantiën Gods" gelden. De wijze der verassing wordt bepaald door de wetten die God zelf voor °p, "^eischenleven heeft gesteld. Met name omtrent de «nheid v. h. menschelijk geslacht, het dragen en overdragen van schuld enz. Zoo vloeit het uit die ordinantiën Gods rfil" \? °''^' ^^^ ^^ Middelaar een waarachtig en rechtvaar­

dig Mensch moest zijn. der ~--^'> ^P''^ekt dan ook van „v? etten, waaraan het rijk ' genade gebonden is". (104/5/6/7.)

wet, 38) E blijven Voto, IV, zij p. 303/4. er aan onderw O'rpen. 39) E Voto, I, p. 191. Gods

40) Ook dit is weer een zeer belangrijk inzicht. De ordinantiën Gods in de machtigste vraagstukken en in de schijnbaar nietigste levensuitingen op ons aandringend zijn „niet als artikelen van een wetboek, niet als regelen, die ik uit een boek lees, niet als een codificatie van het leven, die ook maar één oogenblik buiten God autoriteit en vastigheid zou bezitten, maar als de constante wil van den alomtegenwoordigen en almachtigen God, die het elk oogenblik zoo verordent en zoo bestelt" te verstaan en te ervaren. Vgl.: Het Calvinisme, p. 60/1.

41) E Voto, III, p. 473.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 april 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

POPULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 april 1939

De Reformatie | 8 Pagina's