GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Het koninkrijk Gods en de koninkrijken der aarde.”

(Art. 36.)

III.

Augustinus en de Middeleeuwen.

Na de uiteenzetting van de redenen, die er mij toe brachten de formuleering „Kerk en Staat" Ie vervangen door' de hiet- gegevene, gaan we nu in de tweede plaats zien, hoe het tot die formuleering van art. 36 in zijn oorspronkelijke redactie gekomen is.

Daarvoor moeten we, naar ik meen, tot Augustdiius teruggaan. Bij hem is het begin van deze lijn aanwijsbaar. En dat niet alleen. De Roomsche opvatting van deze kwestie kan metterdaad op Augustinus teruggaan. Daarbij kan onbesproken blijven de vraag, of reeds vóó'r Augustinus deze opvatting in de christelijke kerk voorkwam. Wel zal ons, als we 't standpunt van Augustinus nagaan, blijken, dat gedachten van anderen (meer buiten de christelijke kerk) hem beïnvloed hebben bij zijn beschouwing. Door op zijn standpunt nader in te gaan leeren we iets van 't begin en den oorsprong van de Middeleeuwsche opvatting van het probleem kennen. Een opvatting, die trouwens nog de heerschende was in den tijd van de Reformatie en die op het standpunt der geireformeei-den in Nederland zekör nog invloed bleef oefenen in den tijd, dat art. 36 geformuleerd werd en misschien moet ik zeggen nog heden ten dage steeds invloed oefent.

In de oude christelijke kerk^) heeft men bij het Koninkrijk Gods meer gelet op het goed, dat do geloovige daarin ontvangt, hetzij nu reeds, op aarde, hetzij in den hemel, hetzij' na den jongsten dag, dan op het heerschende moment in het Koninltrijk: de heersohappdj Gods. Daairbij werden soms Kerk en Koannloijk door elkaar gebruikt 2), maar toeh blijkt men ook nog de scherpe, juiste onderscheiding te zien. ^)

Bij Augustinus komt het Koninkrijk meest voor ter aanduiding van de hemelsche zaligheid, maar bet valt ook bijkans saam met het begrip Civitas Dei. Soms beteekent basileia (Koninlmjk) - de triumfeerende Kerk, maar soms ook is bet de bestaande (roomsche) Kerk. „El-go nxmc, ecclesia regnum Chrisü est iregnumque caelorum". ^} (Derhalve nu is de Kerk het rijk van Cluristus en het rijk der hemelen). Daar is de fout begonnen: de bestaande Kerk, het bestaande kerkelijke instituut is het Koninkrijk Gods. Dat kwaad is gaandeweg erger geworden • en heeft heel de Middeleeuwen door geheerscht: de Roomsclie Ke'rk is het Koninkrijk Gods. 't Is duidelijk, dat hier twee fouten gemaakt worden. Ten eerste wordt het verschil tusschen Kerk en Koninkrijk uit het oog verloiren, maar bovendien wordt ten tweede deze Kerk (en dus ook het Koninkrijk) geïdentificeerd met ©en bepaald kerkelijk instituut. Deze onjuiste opvatting kan metterdaad op de woorden van Augustinus teruggrijpen.

Tegenover deze Civitas Dei ('t Koninkrijk Gods, de Kerk), staat bij Augustinus de Civitas terrena. Hij heeft daarmee niet bedoeld het aardsche rijk als zoodanig. Want hij omschrijft zelf*) de twee rijken als de gemeenschap van hen, die, óf naar den menscli, èf naar de wet Gods leven. Het onder^ scheid van de twee rijken is dus het onderscheid van ongeloovigen en geloovigen. Maar wel kan, en hier komt de fout van den anderen kant, deze civitas terrena zich concentreeren in bepaalde Staten. De aardsche rijken zijü als 't ware aanhangsel van deze beide rijken. "5) Zoo zijn heB Assyrische en het Romeuasche rijk openhar'lngen van de civitas terrena geworden. Daar komt nog bij een opvatting als de volgende; iedere Staat op 'aarde (terrena res publica) gaat vast en zeker eenmaal onder. Htm bewmd zal verdwijnen, wanneer het Koninlcrijk komt, waarvan wij' bidden: „Uw Koninkrijk kome".') Terecht oordeelt Dr Wytzes dat hier een tegenstelüng gemaakt wordt tusschen den Staat en de Kerk, terwijl deze begenstelling (ongeveer) samenvalt met dlie van civitas terrena en ci^'itas Dei. ^) Zoo- zien we hier een opA-atting opkomen, die nog heden bij velen bestaat, dat de aardsche koninlcrijken in labsolute tegenstelling staan met het Konhilcrijk Gods, een hindernis zijn voor de komst van het KoninlSrijk.

Al heeft Augustinus het dan ook over het Roimcinsche rijk, dat door Gods gtmst chlristelijk is ^), deze uitdruklcing wordt oveirstemd door die andere, waarin de civitas terrena gelijk gesteld wordt aan het Romeinsclie imperium van zijn dagen. 1°) Op deze absolute tegenstelling, die bij Augustinus gebruikt wordt, waar die niet bestaat, wijst ook Harnack: „W^eit über seine eigene ausgesprochene Meinung hinaus", heeft Augustinus „die überzeugung erWreckt, dass die empyrische Katholische Kirche sans phrase das Reich Gotbes sei, das der Selbstandige Staat, das Reicla des Teufels." ")

Dr Wytzes wijst hier invloed aan van het Neoplatonisme. Zoo b.v. in de scala der deugden bij den neo-platonist, Plotinus en bij Augustinus, die Dr Wytzes vergelijkt. Deze scala biji Augustinus i^) ontlokt Dr Wytzes de opmerking: ieder woord kon hier door een neo-platonist gezegd zijn. i^) Zoo krijgen de deugden op het terrein van den Staat bij Augustinus een lagere plaats dan godsdienstige deugden. 1*) Dit is dan dus een tweede standpunj^ van Augustinus inzake den Staat.

Deze twee standpunten inzake den Staat zijn verbonden, als Augustinus zegt: van de aardsiche dingen tot de hemelsche (a terrenis usque ad celestia) en van de zichtbare tot de onzichtbare dingen is het eene goed beter dan het andere, i") Goed is hier dan te verstaan in den zin van hét Neo-platonisme: al het bestaande is goed. Het Is weer het neo-platonisch monisme, dat hier het Verband legt, aldus Dr Wytzes. ^^) Zoo- kvmnen de aardsche Staat en het Romeinsdlie rijk als (lager) goed gewaardeerd worden, terwijl ze op een andere plaats toch civitas terrena (rijk des duivels) heetten. „De onjuistheden en kennelijke tegenstrijdigheden... zijn te verklaren uit, de synthese tusschen het neo-platonisch hooger-lagerschema (saamvallend met meer of minder „goed") en de Bijbelsche antithese-gedachte." i')

AI heeft Augustinus de antieke staatsidee willen doordrmgen met de christelijke gedachte i*), toch heeft hij op de andere lijn de tegensbelling: Kerk, als Rijk Gods — Staat, als Rijk der duisternis, geponeerd. Een tegenstelling, die we nog nooit overwomien hebben. Op het standpunt van de absoflute legensbelling tusschen die twee, gebroken noodzakelijkerwijs door een compromis, staat prof. Heering dn zijn „Zondeval van het Christendo-m". 't Zelfde standpunt wordt ingenomen, zij het om ander© redenen, door de Zwitsersche theologie, waarvan ik als recent voorbeeld noem: Alfred de Quervain: „"Chrisü Reich und die irdiscben Reiche". ^^) En velen in onzen eigen kring oorideelen nog dat de Staat een hindernis is ia de komst van het Koninlarijk Gods en zien dus nog altijd - de verhouding van Kerk en Staat, Koninkrijk Gods en aardsche Koninkrijken als een absolute tegenstelling van een hemelsch en een aardsdh instituut.

Over de Middeleeuwen kan ik nu kort zijn. Dan wordt de uitwerking gegeven van de gedacïite van gelijkstelling van Kerk en Koninkrijk, ^o) Daarnaast zien we weliswaar pogingen om ©en aardisch Rijk van Christus op te richten dat breeder is dan da Kej-k. B.v. bij Savonarola ia Florence en later bij de Wederdoopers in München. 't Goede is, dat men gezien lieeft dat Koninkrijk Gods en Kerk elkaar niet dekken, en inzooverre is Mer afwijking van de lijn die bij Augustinus begon. Maar de doorgaande lijn vanuit Augustinus is de heerschende, ook al mee omdat 'die po-gingen mislukten, doordat weer - andere fouten w-erden gemaakt.

Ook de neo-platonische lijn gaat door. De Kerk als Rijk Gods is de meerdere - en heersdit over den Staat. „Men zag een breede kloof gapen tusschen het Koninkrijk Gods, dat niet van deze aarde was «enerzijds, en de tijdelijke wereldorde, - de natuur, anderzijds", aldus Dr Stellenga in zijn artikel over „Calvinisme en Staatsleer", ^i) D'eze opvatting gaat terug op Aristobeles, die den Staat beschouwde als het hoogste menschelijke sam-enlevingsverbiand.

Soms schijnt het alsof - deze leer, idie door Thor mas van Aquino is gesystematiseerd 22), üians door de Roomsche Kerk verlaten is. Zoo zegt prof. Biender ia „Kerk en Staat" (uitgave het Kathon liek Comité van Actie voor God), dat deze leer tekort doet aan den Staat, te veel geeft aan de Kerk. Kerk - en Staat moeten elkaar niet tegenwerken, maar zoo-veel mogelijk samenwerken. Dat lijkt heel mooi — maar dan begint hij' te onderscheiden. Wanneer - de overheid Roomsch is, moet de Kerk over den Staat heerschen. Echter in heit geval dat de overheid niet Roomsch is — dan 'moeten Kerk en Staat gesch-eiden worden. Zo-o blijft het uiterste doel: een samenwerking van Kerk en Staat, die tenslotte toch de (Roomsche) Kerk dient. En dan blijkt weer dat de verandering van standpmit, inzake deze kwesti-e, biji Ro-me slechts schijn is. Hoogstens is h-et een practisdha wijziging, die de principieel onveranderde houding van Rome^ toch bruikbaar wil maken voor ai-et- Roo-msche landen.

Loopt dus de lijn van Augustinus door bijl de

protestanten, die nog steeds veelal zitten in de tegenstelling van Koninkrijk Gods en aardsch koninkrijk — ook bij Rome gaat nog altijd! de lijn door die bij Augustinus begon. Daar wondt dat ook openbaar in de suprematie van de Kerk over den Staat. Bij elkaar genomen is dit voldoende bewijs van de beteekenis van Augusünus. En tegelijk blijkt, dat de Middeleeuwen ons weinig verder (echter wel verder van huis) gebracht hebben. Tegenover dit nog ongebroken standpmlt van Rome kwam de Reformatie te staan.

1) R. Frick. Die Geschichte des Reiches Gottes-Gedanken > n den alten Kirche 1928, p. 34 en H. M. Herrick: The Kingdom of God in the writings of the Fathers 1903, p. 17.

2) Pastor Hermae. Vis. III. 3. Sim. IX. 12.

3) Didache 9. 4; 10. 5. - - -

4) Augustinus. De civitate Dei 20. 9.

5) De Civ. Dei 15. 1.

6) De Civ. Dei. 18. 2. 22.

7) Ennaratio in ps. 61. 8.

8) Dr J. Wijtzes in art. in Philosophia Reformata 1938: „Eenige gedachten van Augustinus over den Staat", p. 29.

9) De Gratia Christi et pecc. orig. 2. 17. 18.

10) De Civ. Dei 14. 18.

11) A. V. Harnack. Dogmen Geschichte III^, 137.

12) De quantitate animae 70—76.

13) Wytzes, p. 33.

14) Ep. 189. 4. Ep. 151. 8.

15) De Civ. Dei. 11. 22.

16) Wytzes, p 36.

17) Wytzes, p. 39.

18) Zie ook: Dr A. Sizoo in artikel in A. R. Staatkunde, Maart 1935, p. 17.

19) Alfred de Quervain. Christi Reich und die irdischen Reiche. Bazel 1939, p. 12, 18, 20.

20) Frick, a.w. p. 152. Jo-h. Weisz. Die Idee des Reiches Gottes i. d. Theologie 1901, p. 24

32) De Reformatie van het Calvinistisch denken 1939, p. 232.

22) Dr H. Dooyeweerd. Wijsbegeerte v. d. Wetsidee III, p. 151, 379, 380.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 augustus 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 augustus 1939

De Reformatie | 8 Pagina's