GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vrouwen en consistorie.

Uit het herv. weekbl. , , De Geref. Kerk":

In de „E'glise Nationale" van een der andere Zwitsersohe kantons, dat van "Waadtland, is verleden jaar de kwestie van de verkiesbaarheid der vrouw als lid van kerkelijike colleges het voorwerp geweest van grondige studie, waarbij met do allereerst daarbij geïnteresseerden zelf in 't bijzonder overleg werd gepleegd. De beslissing ten slotte genomen was in afwij'zenden zin.

Dezelfde kwestie is nu onlangs aan de orde gesteld in den boezem van het G O' n s i s t oi r i e der Nationale Kerk van Geneve bh' gelegenheid van de herziening der constitutie, met dit onderscheid echter dat te Geneve vrouwen reeds verkiesbaar zijn voor •de parochiale kerkeraden en verscheidene van haar metterdaad daarvan deel uitmaken. Het sing hier dus om haar verkiesbaarheid voor het Consistorie, het bestuurslichaam der Kerk.

Onder betuiging van alle respect voor haar toewijding en gebleken praestaties heeft het Geneefsohe Consistorie biJi groote meerderheid van stemmen zich inmiddels verklaard tegen toelating van vrouwen tot de consistoriale ambtsbezigheden. Het Consistorie sprak daarbij' uit dat deze laatste behooren tot de roeping van de mannelijke lidmaten der Kerk, op wie dan ook de verplichting rust zich daaraan niet te onttrekken.

Jezuïeten.

Eveneens uit het herv. weekblad „De Geref. Kerk":

Het Canisianum, de bekende Jezuïetenschool te Innsbruck, was, nu zij in Oostenrijk niet langer geduld werd, overgebracht naar Sitten in het Zwitsersche kanton Wallis. Met toestemming van den gemeenteraad van Sitten zou de School daar reeds verschillende gebouwen hebben aangekocht. Maar — krachtens artikel 51 van de Bondsconstitutie is den Jezuïeten elk verblijf en elke werkzaamheid in Kerk en School op Zwitsersch grondgebied verboden. In breede kringen rees tegen het hier gebeurde verzet. Ook een parlementaire interpellatie naar aanleiding van deze toelating bleef niet uit. Gevolg was, dat de Bondsraad aan het Departement van Justitie en Politie opdracht gaf de zaak te onderzoeken.

Een voorloopige oplossing is er ten slotte op gevonden. De vereeniging, die onder den naam „As-

sociatiori de la Faculté américaine de Théologie" onder de uitvoering van de vestiging der School in Zwitserland de schouders had gezet, heeft nu aan den Bondsraad de verzekering gegeven dat de Vereeniging het Instituut te Sitten met ingang van den 15den Juli 1940 zal opheffen en dan tegelijk de daaraan verbonden professoren van hun betrekking zal ontslaan. Met het oog daarop verklaarde de Bondsraad genoegen te nemen met het voortbestaan der School tot den aangegeven term ij n.

Deze oplossing heeft allesbehalve volle instemming bij de bevolking gevonden. Beteekent zij niet verzwakking van de autoriteit der Bondsconstitutie, die juist in dezen bev/ogen tijd onder alle omstandigheden moet worden gehandhaafd? Immers wat de een goed dunkt acht een ander verkeerd.

Dit geval heeft aanleiding gegeven tot het instellen van eöi onderzoek of de Jezuïetenorde niet ook reeds op andere plaatsen de Grondswetsbepalingen heeft ontdoken. En daarbij is gebleken dat een heele rij van Jezuïeten open en bedektelijk een of andere werkzaamheid in Zwitserland uitoefent als zielszorgers, schrijvers, geestelijken, geestelijke verzorgers onder studenten, in ziekenhuizen en aan bepaalde stichtingen, predikers en redenaars enz.

Kortom, door bovenbedoeld onderzoek is ondubbelzinnig aan het licht gekomen hoe vèr de z.g.n. „actio catholica" al in Zwitserland is voortgedrongen.

Specifiek Hervormde basis.

Uit het herv. weekblad „De Geref. Kerk":

We moeten beslist het alternatief óf bijzonder-Christelijk óf algemeen-neutraal afwijzen, alsof er geen andere mogelijkheid bestond.

Welke is die andere mogelijkheid? Er gaan stemmen op: Die van de vorming van een eenheidsfront op specifiek Hervormde basis.

Er is, wat men noemt toenemend Hervormd kerkelijk besef, dat ook op politiek teri'ein begint door te werken.

Zoodra de hervormde kerk zelf op hervormde basis is gesteld, zullen we wel eens verder kijken. Voorloopig heeft ze geen basis, wel een band.

Lindeboom, Pieters—Kreulen, T. Bos, J. van Andel, e.a.

Ds Th. Delleman schrijft in „Geref. Kb. Kralingen" over prof. Aalders' boek over het verbond o.m.:

Prof. Aalders zegt: dat Christus het hoofd is van het genadeverbond, ^is voor geen bestrijding vatbaar.

Dit laatste is wel wat al te sterk uitgedrukt, want stel nu daartegenover eens de uitspraak van den ouden dominee T. Bos (de man van den Wachterbond), die in 1904 schreef: In den wax'en, eigenlijken zin des woords kan men niet zeggen, dat God het genadeverbond met Christus opgericht heeft, want dan zou daaruit volgen, dat God in dat verbond werd de God van Christus, en Christus uit vrij e genade het eigendom geworden is van God.

Het verbond is opgericht met menschen, die geworden waren „zonder God in de wereld" en door dat verljond genadiglijk weer aangenomen werden tot een volk van God.

Blijkbaar zijn er dus altijd theologen geweest, die er anders over dachten dan Prof. Aalders. Prof. Schilder wijst daar ook op in „De Reformatie".

Het is erg jammer, dat Prof. Aalders op de van hem verschillende opvattingen niet dieper is ingegaan. Ook zijn critiek op Woelderink heelt mij allerminst overtuigd.

Voorts:

De critiek, welke er van de zijde der Chr. Geref. steeds uitgeoefend is. op de bovengenoemde opvatting der verhondsheiligheid, had niet de vrucht, welke 'ze had kunnen hebben.

Als ik 't goed zie, is dit vooral te wijten geweest aan twee dingen :

Ie. De Ohr. Geref. maakten te sterk den indruk • op ons, dat zü eigenlijk aanhangers "waren van de leer, volgens welke er is een inwendig verbond (waartoe alleen de uitverkoren gedoopten behooren) en een uitwendig verbond (waartoe alle gedoopten behooren). En deze leer, die vroeger door niemand minder dan Gomarus is verdedigd, wordt eenstemmig door ons verworpen.

26. De 'Ohr. 'Geref. hebben zich nog al eens schuldig gemaakt aan overdrijving bfj' hun critidk:

De 'Gereformeerden zouden niet opwekken tot zelfonderzoek, verzwakten of verdoezelden de noodzakelijkheid der wedergeboorte enz.

Doordat men in zijn critiök overdreef, had de critiek op de verbondsleer niet de uitwerking, welke ze overigens verdiende.

Ik herhaal, dat de critiek der Chr. Geref. evenals die der Herv. 'Geref. meer uitwerking had moeten 'hebben. Want zij: droegen in hun critiek toch ook de beschouwingen van die oude Chr. Gereformeerden en 'Gereformeerden voort, welke steeds gewaarschuwd hadden tegen de opvatting, volgens welke de heiligheid des vei'bonds een heiligheid als vrucht van wedergeboorte zou zyn.

Ook onder de Geref. predikanten 'zijn er altijd geweest, die daartegen waarschuwden. Ik noem uit den laatsten tiid alleen Ds J. van Andel, den bekenden schrijver van Schriftstudies. Deze moest niets hebben van de opvatting, dat het in Christus geheiligd beteekenen zou de heiliging der wedergeboorte. «(Pastorale Brieven 'IV.)

'En als ik, ota wat verder terug te gaan, denk aan Hs Pieters en Kreulen, die in 1861 een kerkelük goedgekeurd boekje uitgaven over den kinderdoop, dan is het ons nog duidelijker.

„Dat wü over de verhondsheiligheid der jonge kinderen" —i zoO' schrijven zfji op blz. 64 —^ „niet denken mogen, als een inwendige toewijding aan God,

is zeker: derhalve kan er door deze verbondsheiligheid niet anders verstaan worden, dan een voorwerpelijke toewijding aan God. Trouwens, in Gods genadeverbond begrepen te zijn, zegt niets anders, dan het verbondseigendom van God te wezen, dat is tot Zijn dienst en tot verheerlijking van Zijn naam geroepen te ziJn. Aan dit verbondseigendom beeft de Heere de rijkste schatten der genade toegezegd, de op deze wijze aan God gewüde, staat met Hem, uit kracht des verbonds, in een geheel bijzondere betrekking en is daardoor onder de hooge roeping gesteld, om in den weg des geloofs werkelijk God te dienen, en daardoor het ideaal te bereiken van verlossing en zaligheid, waartoe hij uit kracht des verbonds geroepen is."

Tenslotte:

Zij, die in onze kerken dachten in de richting van deze verbondsbeschouwing, hebben er dan ook steeds, evenals de Chr. Geref., nadruk op gelegd, dat de sacramenten de beloften Gods beteekenen en verzegelen, terwijl de anderen allen nadruk hierop legden, dat de doop de weder-geboorte-aanwezig-in-hethart verzegelt, en bij de wedergeboren kinderen het geloofsvermogen zou worden versterkt.

Sterk is hiertegen opgekomen door den „Waehter"bond (Prof. Lindeboom, Ds Bos e.a.), die in zijn vierde stelling bet volgende uitsprak:

„Volgens de belijdenisschriften is de H. Doop wezenlijk één met de Besnijdenis. Hij beteekent en verzegelt niet wat IN den doopeling aanwezig is of voorondersteld wordt aanwezig te zijn, maar de beloften van het Genadeverbond, in het Evangelie geopenbaard. En hij geschiedt niet op grond van de vooronderstelde wedergeboorte, maar op grond van 's Heeren bevel, aan hen, die van hun geloof belijdenis doen, èn aan hunne kinderen, omdat ook hun de beloften des Verbonds zijn toegezegd. Naar den aard der sacramenten dient hij tot versterking van het geloof; welke heilsweldaad niet slechts onder en bij, maar ook vóór en na den Doop ontvangen kan worden."

En in de toelichting op deze stelling lezen we nog: „Het is derhalve in strijd met onze belijdenisschriften, te stellen: dat niet de belofte des Verbonds, maar de inwendige wedergeboorte, het wedergeboren-zijn, van den doopeling in den Doop verzegeld wordt."

In 1905 hebben onze kerken dezen strijd tot stilstand gebracht, zonder dat men tot een diepere gemeenschappelijke overtuiging was gekomen.

Dit kon te gereeder, omdat men het in onderscheiden hoofdzaken, gelijk ook thans, volkomen eens was.

Volkomen juist. Wil men het debat weer openen, geen bezwaar.

Maar dan wat voorzichtiger omgaan met termen als: „ongereformeerd" en „voor geen bestrijding vatbaar". Dat laatste blijkt al geoordeeld door de geschiedenis.

Zes tafereelen.

In het „Alg. Weekblad voor Christendom en Cultuur" schrijft ds G. C. van Niftrik:

Een Leidsch hoogleeraar van een vorige generatie placht te zeggen: „Het vraagstuk betreffende de verhouding van Kerk en Staat is een zweer, die nooit heelt". Wie zich verdiept in de verhouding dezer beide grootheden in de historie bespeurt al spoedig, dat deze hoogleeraar gelijk heeft gehad. Hiji ziet een bonte reeks tafereelen aan zijn geestesoog voorbijgaan als de snel opeenvolgende beelden van een spannende film.

Eerste tafereel.

Johannes op Patmos ziet uit de zee een beest opkomen, hebbende zeven hoofden en tien hoornen, en op zijn hoofden was een naam van godslastering. Uit de wereldzee komt op de gedaemoniseerde staat, waarin geen plaats is voor de Kerk van Christus. Het beest krijgt macht om den heiligen krijg aan te doen en om die te overwinnen. De Kerk lijdt onder vervolging. (Openb. 13).

Tweede tafereel.

Augustinus, de kerkvader, schrijft zijn machtige werk „Over de stad Gods", waarin het doodvonnis over den staat, den roofstaat, de rooversbende in het groot, voortgekomen uit het rooversasyl van Romulus', wordt geveld en in welk boek de bliksem van het Evangelie inslaat over het heele veld der politieke wereldgeschiedenis. Maar daarmede is waarlijk niet aUes gezegd, zooals dr JSToordmans in zijn prachtige boekje over Augustinus ons heeft duidelijk gemaakt. D'atzelfde geoordeelde romeinsche rfjk staat te beven op de uitverkiezing Gods. 'Het wezen van den Staat blijft een raadsel. Geoordeeld, en nochtans opgenomen in 'den Raad Gods.

Derde tafereel.

In het jaar 1302 grijpt paus Bonifacius Vul in zijn strüd met den Pranschen Koning Ellips IV om de opperheerschappij! in staat en kerk naar de pen en schrijft de beroemde bul „Unam sanctam", waarin hij leert, met een beroep op Luc. 22: 35—38, dat de macht der Kerk gesymboliseerd kan worden in twee zwaarden: het geestelijk en het wereldlijk zwaard. Etn opdat wij goed zouden weten wat dat voor de practijk der pauselijke machtsuitoefening te beteekenen zou hebben, voegt Bonifacius er aan toe: Het ééne zwaard behoort onder het andere te zijn en de tijdelij'ke, wereldlijke macht behoort aan de geestelijke macht onderworpen te zijn. Eigenlijk is de Kerk de ware Staat. Daarom draagt de paus als het hoofd der Kerk, als het hoofd van den waren Staat, twee zwaarden. Maar alras bleek het geforceerde van deze oplossing: het resultaat van deze bul was de babylonische gevangenschap van het pausdom (1309—^1377).

Vierde tafereel.

Met als opschrift: protestantsche pendant van het vorige. Op den 26sten October 1553 veroordeelt de kleine Raad van Geneve Servet ter dood. De raad der stad is „besloten de kerk van zulk een pest te reinigen.... God en de Heilige Schrift voor oogen,

in den naam Gods, des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes veroordeelen wij U, Michael Servet, door dit ons eindoordeel.... gebonden te worden en gebracht naar het plaatsje Champel, daar aan een paal bevestigd en levend verbrand te worden samen met Uw boek.. tot Uw lichaam-asch zal geworden zijn.." Calvijn heeft nog getracht den aard van den doodstraf te veranderen, maar tevergeefs.

De vorm van dit ietteiproces is duidelijfe: de prediker Calvijn klaagt Servet van ketterij aan, houdt toezicht op het proces; de Zwitsersche kerken geven, desgevraagd, hun meening te kennen; de Raad velt het vonnis en laat het uitvoeren. Valoche leeringen verbreiden is een grootere misdaad dan moord, zelfs dan vadermoord, zegt Calvijn. En de Staat stelt zijn macht ter beschikking van de Kerk om de zuivere leer te handhaven. Maar ook dit is, evenals de bul van Bonifacius VIII, een episode. De zweer wil niet heelen.

V ij f d e tafereel.

Hegel schrijft zijn boek over de philosophie van het recht. 'Hier wordt de staat gehuldigd als het redelijke bij uitnemendheid. De Staat heeft het hoogste recht tegenover den enkeling, wiens hoogste plicht het is lid, deel van den Staat te zijn. „Het is' de gang Gods in de wereld, dat de staat is", zegt Hegel. Dit staatsabsolutisme van Hegel is verchristianiseerd door iStahl en heeft via Groen van Prinsterer grooten invloed geoefend op de gedachtenwereld dergenen, die in ons goede vaderland verantwoordelijk zijn voor de christelijke politiek. Maar dit tusschen haakjes. Hegel maakt van den Staat de ware Kerk.

Zesde en laatste tafereel.

Het nationaai-socialisme dient zich niet alleen aan als een politiek experiment, maar meer nog als een nieuwe religie, die in staat is het leven der menschen zin te geven, die de mythe van het ras en het volfcsehe tot een nieuwe godheid (Barth zegt: tot een nieuwen Allah, wiens profeet Hitler Ls) heeft verheven, met een uitgebreiden cultus in Nürnberg. De Kerk is in de totalitaire staten eigenlijk een o-ver- •bodigheid. Daarom wordt de Kerk steeds meer teruggedrongen. Ze kan wel 'verdwijnen, nu de slaat voor een eigen religie zorgt.

Me dunkt —, het is ons nu wel historisch duidelijk geworden, dat hier met recht gesproken kan worden van een zweer, die niet heelen wil. En het is toch — principieel gezien, — zoo eenvoudig! Beide grootbeden, kerk en staat bestaan en zijn krachtens den wil Gods. We zullen hier niet te berde brengen, of de istaat gerekend moet worden tot de scheppingsof tot de onderhoudingsordinantiën 'Gods. Vast staat: overheid en staat en ook de Kerk, zijn er naar den wil Gods. Waaroin moet het dan toch telkens weer botsen? Waarom die de eeuwen door blijvende spanning tussohen Kerk en Staat? Om twee redenen. Allereerst, omdat de Kerk er telkens weer geen genoegen mee schijnt te kunnen nemen Kerk, d.i. Kerk van Jezus Christus den Gekruisigde, en niet meer dan dat alleen te zijn. Omdat de Kerk, anticipeerend, vooruitloopend op hetgeen God aan de toekomst van Jezus Christus beeft voorbehouden, nu^ reeds een stukje van bet Koninkrijk Gods verweAelijkt wil zien, en met de handen bier en daar wil tasten, dat Jezus Christus, en met - Hem de Kerk, macht heeft. Omdat - de Kerk behalve het Kruis telkens gaarne nu reeds de glorie en de macht van de toekomst wil. En de tweede reden is deze, dat de Staat zoo blind en doof is voor het verschijnsel „Kerk". Zelfs de Staat, die bestuurd wordt door Christelijke magistraten, heeft zoo weinig of geen begrip van hetgeen „Kerk" is. De Staat zal altijd weer geneigd zijn de kerk te zien als een vereeniging, een genootschap van gelijkgezinden. En - omdat de Staat in dezen zoo blind is, zal hij altijd weer gevaar loopen het eigen recht der Kerk niet te eerbiedigen, maar te schenden. En verder: H. Schlier, G. Dehn en K. Barth hebben het exegetische bewijs geleverd, dat de Bijbel achter de aardsche staten engelenmachten ziet staan. Staten staan in verbinding met de geestelijke wereld. Engelen zijn schepselen Gods. Maar ze kunnen vallen, en daemonen worden. Zoo kan ook de staat, die er is naar den wil Godsi, 'daemonisch worden, en naast zich geen. kerk meer •dulden, ja zelf de kerk willen zijn.

Onze willekeurig gekozen bistoiische tafereelen hebben ons duidelijk gemaakt: èn de Kerk èn de Staat heb'ben in bet verleden gezondigd en zondigen nog dagelijks. Als hier een oplossing is dan is het deze: de Kerk moet alleen maar kerk zijn; de Staat een rechte staat zijn naar Hom. 13. Maar in een bedeeling, waarin de zonde heerscht en de duivel engelen tot daemonen maakt, zal de verhouding van Kerk en Staat wel blijven gelijken op een zweer, die niet heelen wil.

Natuurlijk gaan we hier niet op in, maar vergenoegen ons met de volgende opmerldngen:

a. scheppingsordinantiën, die geen onderhoudingsordinantiën zijn, kennen we niet; b. de kerk is geen kerk van den Gekruisigde, maar de kerk van den Levende; c. het koninkrijk Gods is geen toekomst-ding; d. - wie de glorie van den Christus niet ziet, gelooft Hem niet zooals de bijbel Hem predikt; e. „de staat" is niet blind, maar alleen sommige van zijn representanten of bestuurders; f. „Het exegetisch bewijs" van Schlier, Dehn, Barth is geen „bewijs"; de bijbel ziet engelen niet achter één, maar in alle aardsche verbindingen en kringen werkzaam; g. geen enkele zweer zal in dezen tijd volstrekt willen heelen, ook niet de zweer der verkeerde bijbeluitlegging.

Een vraag van dr S. U. Zuidema.

Dr Zuidema handelt in „Geref. Kbl. N.O.I." over vragen rakende het verbond. Hij verwijst daarbij naar enliele uitspraken van prof. dr H. H. Kuyper (Hamabclil), . We lezen:

Eenmaal gaat Prof. Ku-yper nog één schrede verder. Wanneer hij, ook een onderscheid maakt niet alleen tusschen het oordeel der liefde van de kerk met oordeel Gods, doch ook tusschen de werkelijkheid en de beschouwing Gods. Hij schrijft n.l. op •het eind van z'n studie, dat God alle verbondskinderen, ook de schijngeloovigen, de h-ypocrieten, dus ook hen, die in werkelijkheid niet tot het genadeverbond behooren, beschouwt als zijn kinderen, zijn zonen en dochteren. Hier naderen we diöht aan de grens van een goddelijk „alsof", waai'bij kwalijk van een oordeel der liefde, die immers slechts bij feilbaro menschen bestaan kan op de wijze, zooals het hiervoor werd uiteengezet, sprake kan zijn, maar waarbij Verbondsbeschouwing van Gods zijde wordt verondersteld, welke met de genadige uitverkiezing van Gods zijde, d.i. met de ware .verbondsgemeenschap van Gods züde, geen verband houdt. De vraag mag gé^steld, of, bij deze leer van het genadeverbond, nog wel gezegd mag, dat het genadeverbond in wezen samenvalt, met de uitverkiezing, doch dat enkel het genadeverbond uitvrendig zichtbaar niet samenvalt met de uitverkiezing. Is 't niet zoo, dat vee'leer gezegd moet, dat volgens deze leer het genadeverbond volgens een bepaalde verbondsbeschouwing —^ bij — God niet samenvalt met de uitverkiezing, terwijl ditzelfde verbond in waarheid door God identiek gesteld wordt met de uitverkiezing? Past 't in dezen gedachtengang niet, om te zeggen, dat b.v. E^u in waarheid door God nimmer in het genadeverbond werd opgenomen, terwijl bij nochtans (niet maar naar het feilbaar oordeel der kerk, doch ook) naar Gods beschouwing er wel toe behoorde?

Het komt ook mij voor, dat deze opvatting met zichzelf in strijd komt. Alweer een vermaning tot voorzichtigheid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 augustus 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 augustus 1939

De Reformatie | 8 Pagina's