GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bü bet Kerstfeest.

Voor God-in-'L-vleesch hebben in den kerstnacht zich de herders neergebogen; en op den mensch, die in een kribbe lag, zagen zij neer.

Voor God-in-'t-vieesch mogen ook wij in onzen feestdag ons ter neder buigen; en tot den menscli, die sinds de kribbe heeft verlaten, om den troon der heerlijkheid in dien hemel te gaan bezetten, zien wij nu óp.

Dat is een groot verschil in kerstfeeslviering. Het eerste kerstfeest was er, vóórdat gesproken worden kon: het is volbracht. Het tweede, het onze, valt daarna.

Dit onderscheid mogen wij geen oogenblik uit het oog verliezen. Aan den ochtendstond denkt men des middags anders dan des morgens vroeg. Wie den middag abstraJieert van den morgen, verstaat den morgen niet. En wie opzettelijk den middag zou vergeten, en negeeren, om den ochtendstond voor zich apart te „reconstrueeren", die is niet alloen een dwaas, maar ook een ondankbare zondaar. Een dwaas, omdat het onmogelijk is. den morgenstond te reconstrueeren; zelfs wie in 't donker zich op een film van den zonsopgang^ tracteert, heeft zich op dat oogenblik van de werkelijke zon en van haar levenswerking, en haar oproep-tot^den-arbeid losgemaakt. Juist daarom is hij ook zoo slecht, en zoo ondankbaar. Kerstfeest zet ons aan het werk, en 't werk is na zonsopgang niet verminderd, maar vermeerderd. Niet voor een poging tot terug-zien ontvingen wij een nieuwen oproep, doch voor de daad van 't rechte in-zien ontvangen wij 't vermogen door bevestigde genade.

Dat zijn maar eenvoudige opmerkingen: kind kan erbij. een

Toch zijn ze vaak vergeten; en wie het eenvoudigste vergeet, juist die begaat de grootste ongelukken.

Wat zouden wij zeggen tot den luiaard!, die 's morgens niet uit zijn bed te krijgen is, die daar ook nooit spijt over voelt, maar die des middags om twaalf uur, als de arbeid roept, en de zon fel brandt, zich afzondert van alle arbeiders, en de zon een „welkom" toeroept? Nu zijt wellekome, zon, die ons verlichten gaat? Als de zon kon spreken, zou ze zeggen: toen het donker was, hebt gij me niet verwelkomd; want ik moest u eerst leeren zien, wat licht was, en ge waart]' aan de duisternis gewend, en ook — geliècht. Niet gij hebt mij, maar ik heb u welkom geheeten. Dank Hem, die mij schiep', dat gij in mijn licht het licht hebt mogen zien, en dat Hij uw oog en mijn schijinsel op elkaar heeft aangelegd, en bij elkaar gebracht. Maar wat zullen wij dan zeggen tot hen, die op het kerstfeest tot den Christus zeggen: nu zijt wellekome? Ze kunnen het goed bedoelen; daar niet van. Maar die het niét goed bedoelen, en die zich gaarne aanstellen, alsof de natuurlijke mensch uit zichzelf Christus verwelkomen kan en wil, zonder dat de Vader, die Hem gezonden heeft, met geweld hem er toe „sleepte" of „trok", die kunnen datzelfde vers ook zingen. Daar wèl van.

Want niet de laatstgenoemde, doch alleen wie door het geloof naar de Schriften Christus ziet als den ons van nature on-welkome, als de „ergernis" en de dwaasheid voor „het vleesch", slechts dio kan roemen, dat niet wij God hebben ingehaald, maar dat Hij ons verrast heeft, en een groot geweld geoefend heeft, om opzicht op ons te kunnen nemen, en ons „van zonde en ongeval t' ontslaan".

Eerst déze kerstfeestganger zal christelijke dankbaarheid betoonen in zijn gedachtenisviering. De ander daarentegen houdt in zijn „religieuze stemming" de kennis der ellende terug, en verhindert derhalve de ware dankbaarheid. Dat wil zeggen: met de organisatie van het vleeschelijkreligieuze „feest" houdt hij de werking van het christelijke feest ten onder. Heel wat kerstfeestvieringen zijn rechtstreeksche aanslagen op het gezag van den Zoon, die op kerstfeest kwam ijn 't vleesch, en die 'm dit ons vleesch heden zit op, den troon der heerlijkheid.

In Schleiermacher's Weihnachtsfeier, hèt kerstproduct der Romantiek, wordt een gezelschap opgevoerd, dat op kerstavond een koortje vormt: „Lasset uns ilin lieljen"; „Willkommen üi dem Jammertal". en meer süchtelijks uit Reichardt's Kerst-Kanülene (gedichten van Claudius, 1768, 1792). Maar als één van de kleine meisjes moeder vraagt, of deze niet evengoed de gehikkige(!) moeder van het goddelijke Idnd kon wezen, en als ze daarbij het vermoeden oppert, dat de moeders meer van de jongens dan van de meisjes houden, omdat het goddelijke Mndje ook een knaapje was geweest, dan troost het meisje zich ermee, dat er toch ook heilige vrouwen om Jezus zijn geweest; en de moeder vertelt haar nóg niet, dat haar troost uit Christus komen moet, en dan niet een troost over het maar-vrouw-zijn, doch over het heelemaal^een-zondaar-zijn. Als de kleine in moeders zachte oogen iets van de gelukkige moedermaagd weervindt, dan betuigt ze, óók zóó één) te willen worden, als moeder is. Van de navolging van Christus naar Johannes 8:12, het volgen van het Licht der wereld, wordt nóg geen woord gerept. Die gerührte Mutter hob sie auf und küsste sie. Meer weet ze niet, meer heeft ze ook niet. De andere leden van het gezelschap evenmin. Ze discussiëeren strais nog wat over de religiositeit, die „innerlijk" moet blijven, en noch in hai'de woorden, noch in drukke doening zich verloopen moet, en — bevlekken. Men moet preeken, op kerstfeest, waartegen? Tegen het ongeloof aan... het bij gel o o f! Is het christendom (!) geen thema, dat in een oneindig aantal van variaties kan worden aanschouwelijk gemaakt? En is de muziek niet 't hoogste op den dag van 't feest? Met een engelenkoor werd Jezus ontvangen, en óók wij moeten Hem aldus „begeleiden" (!) met tonen en gezang tot op het groote halleluja van de hemelvaart. De vroomste toon is die, welke recht in 't hart dringt... En als er dan harmonie tusschen .„dur" en „mol" is, tusschen mannelijk en vrouwelijk in dat groote koor, en in de „aldsoorden des gemoeds", dan kan de kerkmuziek, welke dan vernomen wordt, o neen, niét ons gezang, maar wel het bepaalde, wèl het afgepaalde, klare wóórd ontberen. De mystiek, die woordloios is, is immers meer dan liet klare woord van verkondiging, en belijdenis?

Straks eindigt het gesprek in een lofzegging over de heilige gemeenschap der menschheidl, wordende en geworden, de gemeenschap der menschelijke natuur, gekend „uit het goddelijke principe", ' der natuur, waarin God zelf begrepen is, waarin hij met de menschheid en het al tezamen groeit en zich bewust wordt van zichzelf. ledere moeder, die het „voelt", dat zij een mensch ter wereld heeft gebracht, en die door een „hemelsche boodschap" (zonder Woord!) weet, dat zij den heiligen goddelijken geest in zich heeft, kan nu voortaan óók in haar kind Christus vinden. Langs den omweg van deze „kerstgedachten" vindt zij zich weer als moeder van bet goddelijlie kind: de kleine van zooeven hééft dus wat zij begeerde; en de groote werd tezaam met 't kind tot „Kind".

Want Christus is overal, en God is overal; en de menschenzoon is, als hij maar zidizelf alzóó bekennen durft, den Zoon des Menschen en zijn God tot openbaarwordingsorgaan geworden; hij is gekomen in de gestaltenis van God...

Nvi willen wij opnieuw in gedachtenis nemeni, dat dit alles goddeloos is. En dat wij op het Kerstfeest zijn v e r o o r d e © 1 d : duisterlingen, en haters van God, en insolventen, zóó volkomen, dat God zelf moest komen in de gestaltenis van één, die tot betaling kan verplicht! worden. Betaling aan Gods heilig recht, en dat in onze plaats. Want eerst waar dit recht van God door onze zonde was geschonden, en de betaling aan dit recht voor eeuwig ons o^nm o ge lij k was geworden, de afbetaling, en alle betaling, ook zelfs van één enkele penning, alle betaling als ©en daad van ons, eerst daar is God de Zoon ©en mensch geworden.

Men moet het tusschenbeide komen van de zonde tusschen God en ons geen oogenblik vergeten.

Schleiermacher heeft het tusschenbeide komen van de zonde weggeredeneerd: de Weihnachtsfeier van daareven, met haar pantheïstisch, panchrististisch wierook-snuiven, is er een bewijs van.

Terecht hebben tijdgenooten, die aan Barth verwant zich voelden, dit een uiting van dien hoog|moed genoemd: zonde was er overal, en altijd.

Maar zij hebben het tusschenbeide komen van de zonde weggeredeneerd; van ©en historischen zondeval weten zij niet: altijd hgt voor hun besef bet menschelijke als zoodanig onder het oordeel, en daarom is het spreken Gods tot ons hetzelfde als 't vleesch-worden-van-het-Woord.

Maar ons geloof heeft uit de Schrift den eersten Adam leeren kennen, ©n den tweeden. De één is niet de keerzij van den ander, noch is d© groote verborgenheid, die in den tweeden is, de vleeschlwording van het Woord, enkel en alleen reeds in het feit van het spreken Gods verschenen aan den eersten. Gods spreken tot den mensch is en overal, waar Hij zijn mond ons opendoet; maar spreken Gods, — dat is nog geen verzoening; het is een grondig oordeel, tenzij het \yoord vleesch voor ons wordt, en, Christus geworden zijnde, zich ontledigt, en zich vernedert, en gehoorzaam toit den kruisdood wordt.

Die kruisweg is in Bethlehem geopend; het is het kind der smarten, dat daar in de kribbe ligt. Wij deden Hem die smarten aan. De kribbe is heel klein; maar het is een groote vergissing, ta wanen, dat het ver-klein-woord steeds den overgang naar wat lief el ij k is en wèlluidt zou markeeren. Doch — Hij van zijn kant nam die smart van ons ook aan, en nam ze over. En zooi werd Hij tot tweeden Adam.

En nu is er weer de Heilige Geest, en de gemeenschap van de heiligen, maar ze is er alleen in en door het offer der betaling, dat in den Kerstnacht zich op 't altaar leggen gaat. En 't moederschap der maagd Maria wordt, God zij geloofd, niet herhaald; want „moeder, en zuster, en broeder" van Jezus worden wij alloen door het doen van 's Vaders wil, en door het kinderlijk geloof, dat amen zegt op de verkondiging niet van den kerstnacht, maar aangaande hem.

Wij gaan dus niet meer naar een kribbe „zoeken": men kent en vindt haar standplaats, zelfs niet meer. Wij zien óp naar den hemel, waar het kind van eenmaal Koning is in groote majesteit. En wij vragen Hem niet meer, waar wij Hem vinden kunnen. Hij heeft het ons zoo duidelijk gezegd : wij kunnen Hem vinden in het Woordi, dat aan de kerk is toebetrouwd, en dat Hij zelf door het ambt aan ons verkondigen komt. XVij maken Hem niet tot een „gast" in huis, doch Hij maakt ons tot huisbewoners Gods. En nu Hij in den tijd, dien wij doorleven, ons weer herinnert aan zijn vasten wil, om tot ons weer te komen, nu spreken wij van Hem in „dur" en „mol": Hij is een man geworden, dat is „dur": want hij is menscli, die 't ambt ontving van onzen Vader, en het trouw bediende. En Hij is voorts de man, door wien de wereld zal geoordeeld worden: dit is de „mol".

Of neen, — 'tis alles „mol" en „dur", 'tis alles bitter in den buik, maar zoet ook in den mond. Want het oordeel is rechtvaardig; en al de zijnen zullen Hem gegeven blijven, en niemand rukt ze uit zijn hand. De duivel niet, de wereld niet. En ook ons eigen vleesch niet,

* In Schleiermacher's Weihnachtsfeier zingen zie verzen van Novalis. Eén ervan luidt, in Boutens' weergave: f, -.-.»-. •, ; '

Waar hij maar van mij is, Staat mijn stad en huis: Alle goed, waar hij van mij is. Komt mij als een erfdeel thuis.

Maar de leerlingen van Galvijn vinden dat maar een schralen troost. Ze keeren 't om: waar onze stad is, en ons huis, daar wou Hij van ons zijn, en bet tot op heden blijven. En niet eenig goed, dat toch al van ons was, wordt als een verloren erfenis weer thuis gebracht; doch nu Hij zelf ons erfdeel is geworden, nu is God geworden tot ons erfgoed; en al het goed, dat nu van Hem is, wacht ons als ons erfdeel in zijn huis.

Eens wordt dat huis van Hem het onze ook. Want wij verwachten naar zijn belofte een nieuwen hemel en een nieuwe aarde. Dan is de laatste vezel van de kribbe, de laatste splinter van het kruis met vuur verbrand. Maar de kronen zijn vermenigvuldigd. Het Vaderschap van God heeft allo moederschap voor eeuwig afgeschaft.

K. SCHILDER.

Christus' komst — verzoening of gericlit.

(De zeventig weken van Messias.)

Bede: Wij hebben gezondigd; wij zijn goddeloos geweest.... o, Heere, hoor: o, Heere, vergeef ! Dan. 9: 5, 15, 19. Antwoord: Zeventig weken zijn bestemd.... om de ongegerechtigheden te verzoenen, en om een eeuwige gerechtigheid aan te brengen.... Dan. 9:24. Bede: ....doe Uw aangezicht lichten over Uw heiligdom, dat verwoest is.... Dan. 9:17. Antwoord: ... .de straten en grachten zullen wederom gebouwd worden.. En na die twee en zestig weken zal de Messias uitgeroeid worden.. en een volk des vorsten zal de stad en het heiligdom verderven, ... vast besloten verwoestingen. Dan. 9:25—27.

De zeventig weken van Messias... Een vruchtbaar onderwerp voor speculatie, voor sectarische fantasten, voor puzzelaars, die den Bijbel lezen als een rekensom met hindernissen.

Hoe krijgen we doorzicht in den zin van het slot van Dan. 9?

Door het niet , los te maken uit het verband, maar het te lezen als vervolg op Daniel's schuldbelijdenis en bede om Jeruzalem's herstel.

Dat zijn de twee hoofdmomenten van Dan. 9 vs 1—19. En daarop betrekt zich het gezicht, dat Daniël door bemiddeling van den Aartsengel Gabriel ontvangt van den Heere in vs 24—27.

Op beide ontvangt hij antwoord: op de bede om verzoening, en op de bede om Jeruzalem's herbouw.

Daniël droeg leed over de zonden van zijn volk, die Gods verwoestenden toorn hebben wakker geroepen (14) over het zondigende volk en de zondigende stad.

Geen schijn van chauvinisme, dat de Kerk door dik en dun verdedigt, kan meer overblijven, bij wie van harte aller zonde vijand is geworden, en dit heeft leeren zien: God haat de zonden der Kerk nog méér, dan die van de wereld'.

God is wakker over Zijn Woord, o-m dat te doen, óók waar het de dreiging en het aangezegd gericht geldt (Jer 1:11, 12.)

En op de vraag waarom ? weet Daniël het onverbiddelijk antwoord: „daarom, omdat Juda, omdat Jeruzalem gezondigd heeft", (vs 11, 14.)

Daniël begint dus bij het begin. Bij de oorzaak. Niet met gebed om Jeruzalem's herstel, door Jeremia beloofd (2; Jer. 29:10), maar met belijdenis van schuld, en bede om vergeving.

Dit gebed wil er bij ons menschen maai- moeilijk uit; het andere ligt ons vandaag vóór op de lippen. Maar wie niet wil beginnen bij het begin, de oorzaak, de schuld voor den Heere, die kan Gods gave in Christus, den Messias, niet in geloof waardeeren.

God zendt tot verzoening van de beleden zonden Zijns volks den Gezalfde, die een eeuwige gerechtigheid aanbrengt (24); die het gezicht en de profetie vervult in zichzelven.

Weten we dan ook tijdrekenkundig met de 70 weken geen weg, — dat is minder; als het uitkwam bij onze becijfering, en we vergaten Gods Christus in deze voorzegging, dan hadden we nóg niets...

God zoekt met Zijn Woord geen bedreven rekenaars, maar ootmoedige bidders en blijde belijders: „ik heb verzoening gevonden; Gabriel heeft ze voorzegd; Jezus heeft ze gebracht...!"

Dal is Gods antwoord op belijdenis van schuld: Hij wijst naar Zijn Zoon, die vleesch werd. Dat is Gods antwoord op de bange klacht: ik heb gezondigd!: „gij zult Zijn naam heeten JEZUS, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden!" (Matlh. 1:21).

Hierin kan Daniël, die zeer gewenschte man, zeer getroost zijn: God sluit de overtreding toe in Jezus. Hij maakt van zondaars zeer gewenschte menschen: menschen van Gods welbehagen.

Het is te lezen in de boeken (vs 2; Jes. 34:16). Zalig, die op Zijn beloften pleiten in hun schiildverbrokenheid: Hij vervult ze alle in Jezus Christus, de AMEN! (2 Kor. 1:20).

Maar nu... De bede om Jeruzalem's herstel? Als we Gods antwoord daarop lezen, zien we door een spiegel in een raadsel. ^) Niet alleen, omdat dit slot, VS 25—27, tijdrekenkundig voor problemen stelt, die het hoofd van alle lezers en uitleggers breken.

Maar de ontgoocheling, dat dit antwoord feitelijk een afwijzing is van de bede... Weli herstel, maar dan slechts tijdelijk. Messias' komst, of üe^ ver. Zijn uitroeiing, maakt een eind aan Israel's nationaal bestaan; Zijn liruisdood een einde aan het aardsche heiligdom op den heiligen berg.

Van drie tijdvakken spreekt het antwoord Gods. 2)

Van de zeven jaarweken als eerste periode; wederkeer uit de ballingschap onder den daartoe gezalfden vorst Cyrus (25a, Jes. 45:1).

Van de twee en zestig weken, die daarop volgen; daarin komt de herbouw van stad en tempel, al is hel met moeite, tot stand. (25b.)

De laatste periode, die van de ééne jaarweek, is beslissend.

Daarin komt DE Gezalfde Bode, DE Knecht des HEEREN tot Zijn tempel. Maar Hij wordt er niet ontvangen: Hij vindt er geen plaats voor God, Die Hem zendt.

Hel uitwendig verband van Israël met God heeft in deze periode z'n schoonste kansen en z'n grootste kracht: Jezus zelf, en daarna z'n Apostelen, met hun predildng in Israel's midden; het verbond lijkt sterk te worden! (27a).

Maar Israël verwerpt Messias, en daarmee z'n schoonste kansen. Het roeit Messias uit, en wijst daarmee af, wat tot z'n vrede dient^ (26a); en daarom zal er krijg zijn tol Jeruzalem's einde, (vers 26).

En wat den tempel betreft, de dood van het Offerlam Gods doet den offerdienst einden (27), in de helft van de periode tusschen Zijn komst en de verwoesting van Jeruzalem, die Gods bondswraak belichaamt: stad en heiligdom verdorven (26); vast besloten verwoestingen; het volk van den Romeinschen vorst komt op gruwelijke vleugelen van verwoesting aangesneld.

Zoo komt het van-het aardsch Jeruzalem tot het Jemzalem, dal BOVEN is. Van de nationale Kerk, met zijn schaduwendienst, tol de zalving van de heiligheid der heiligheden (24e): den dienst van God in Geest en in waarheid.

Christus' komst brengt verzoening — of gericht!

Wij weten niet, hoe Daniël dit heeft begrepen, of ontvangen.

Dat is bij openbaring Gods voor ons ook de vraag niet.

Maar WIJ? En onze tijd? We willen zoo gaarne herstel... En we bidden erom... Herstel van welvaart, van volksrijkdom, van bedrijven, van verbroken gezinsverband, van gebroken verhouding der volken.

Waar blijft de vraag om herstel van de gebroken verhouding tot GOD? De bede om verzoening, daar worden we weer heen teruggedreven, als we in Bethlehem om dat alles zoeken.

De menschheid heeft verleerd, in do Boeken Ie zoeken. Maar er is uil de Boeken een woord blijven hangen in haar bewustzijn: dal er bij'Jezus' geboorte engelen zongen van „vrede op aarde"; daar hunkert het hart van de menschen naai-...!

En zoo zal in deze weken dat weer ©en slagwoord wezen bij velen, zonder dat het verstaan wil worden. Messias zal in het zingen van zoete kerst-liedekens weer worden uitgeroeid uit het leven der menschen. „Christus, Biethlehem's Idnd, — maak een einde aan onze smarten!" Maarniet: „Gezalfde Gods, Gekruisigde, verzoen onze zonden bij God!"

Laat ons met Bethlehem geen spel bedrijven! Een wereld, een mensch, die verzoening weigert, heeft van Christus' komst niets te wachten, dan GERICHT! Het „Mene, Tekel, Upharsin" op Babels tapijten eerst; op het voorhangsel van Jeruzalem's tempel daarna, waar onze Heere werd gekruisigd; komt het NU op de wanden dezer wereld, die zich niet keert tot Dien, Die haar met de roede en den ban slaat?

Waar het gericht komt met den Christus Gods, . zal het altoos luiden: „Gij hebt den vrede niet gewild; daarom zal er krijg zijn tot bet einde; vastbesloten verwoestingen...!"

Maar er IS een uitweg uit de wereldcrisis, , uit bet universeel gericht, over de zonden der Kéïrk, over de zonden der wereld.

Want er is een weg tot God, door Christus, die de eeuwige gerechtigheid aanbracht, welke de wereld en wij behoeven.

Midden in een stervende wereld groeit toch het leven van Christus uit, naar de nieuwe aarde toe, waarop gerechtigheid zal wonen.

Vastbesloten wereldherstel Herschepping Gods, door Christus.

Zalig, die op Gods beloften in d'e Boeken hopen. Zij worden niet beschaamd.

D. BROER Jr.


1) 1 Kor. 13: 12, vert. Grosheide (Korte Verklaring). 2) Vgl. Aalders, (Korte Verkl.), blz. 199—209.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 december 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 december 1939

De Reformatie | 8 Pagina's