GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GEESTELIJKE ADVIEZEN

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Alle inzendingen, deze rubriek betrellende, aan Ds D. van Dijk, Akkerstraat 26, Groningen.)

Kerstmis en de nood van dezen tijd.

Men zegt, dat de wereld in nood verkeert. De menschen op straat vertellen het elkander; in gezelschappen wordt er over gesproken.

Professoren en predikanten; dichters en journalisten hebben de noodklok geluid, dat het uitgalmde over de landen en sül maakte hen, die het hoorden. Men zegt, dat de wereld in nood is; en het is waar. Dat is altijd waar, maar vool- onze dagen geldt dat bijzonder.

De vraag is maar: „waarin bestaat die nood? " Is het de werkloosheid, de malaise in zaken, de oorlog'?

Och neen; deze dingen mogen in onze dagen wat erger zijn dan zij tevoren waren; deze dingen mogen het leven moeilijk maken, zij vormen den nood niet.

Ik zie vóór mij een man, die, ver van zijn vaderland, verkeert onder vreemden.

Hij heeft het moeilijk; zij'n geld verloor hij; een betrekking kan hij niet vinden; zijn gezondheid is gebroken.

Maar dat hij zich in nood gevoelt, diat komt niet van deze dingen; dat komt hierdoor, dat hij zich verlaten weet; dat er om hem heen, in dat vreemde land, niemand, niets is, dat hem met zijn ellende draagt; waarop, waarin hij met zijn ellende rusten kan.

Dat geeft hem het bange besef, dat hij geen grond onder den voet heeft, waarop liij kan slaan om zijn last te dragen, dat laij geen houvast boven zijn hoofd heeft, waaraan hij zich kan vastklemmen, om niet weg te zinken in den afgrond, die onder hem gaapt.

Breng dien man weer thuis, en — in die omgeving van gewende, vertrouwde dingen; van menschen, die hij kent, wier taal hij verstaat, zal hij! de moeite, die hem tevoren dreigde te verstikken, met blijdschap dragen.

De nood heeft opgehouden.

Ik zie een kind, dat ziek ligt bij vreemde menschen, ver van vader en moeder.

De koorts doet zijn hart jagen, zijn slapen bonzen; pijn doet zijn leden beven. — Dat is moeilijik, maar dat is niet de nood van dat kind. Dit is zijn nood, dat het in zijn moeite niet bij moeder is, dat het zich hulpeloos gevoelt.

Breng dat kind thuis, waar moeders koele hand zich op zijn voorhoofd legt, waar moeders hand zijn hand grijpt, waar moeders stem hem zoete woordjes fluistert in het oor en — de nood is weg, daar komt rust over hem; daar zal het, als het moet, rusüg sterven.

Dat is het beeld van den mensch in zijn nood. Het is niet de werkloosheid, het is niet de armoede, het is niet de. oorlog of het oorlogsgevaar, wat ons in nood doet zijn, maar dit is het, dat de menschheid bij haar moeite geen grond onder den voet, geen houvast boven haar hoofd weet.

Vóór dat de groote oorlog in 1914 uitbrak, verbeeldden de menschen zich zoo'n grond, zoo'n houvast te hebben. Ze voelden zich gedragen de één door het ideaal van het Socialisme, de ander door de algemeene verwachting van de langzame Ontwikkeling van mensch en menschheid naar de volmaaktheid toe; en als straks de oorlog eerst deze verwachlingen heeft stukgeslagen, dan tracht men daaraan nieuwe gestalte te geven in Volkenbond en Vredesbeweging, van Communisme en Naüonaal-Socialisme.

Totdat — ook al deze dingen bleken een grondslag te zijn, die den, mensch in zijn nood niet kon dragen, een houvast, dat, als het er op aankwam, afbrak en de menschheid bij zijn suizende vaart naar de diepte niet kon tegenhouden.

En nu is de nood losgebroken; o, die angst der hulpeloosheid, der reddeloosheid.

Storm is niet erg, zoolang het schip het maar houdt en het roer niet breekt en de radïo-installaüe maar fungeert; maar o, die angst, als roer en radio breken en de bodem openspilijt en het schip onderduikt in de niet te peilen bruisende diepten.

Zoo is het nu met de wereld; dat is de nood, die in het woord van den man van de straat, in toespraak en litteratuur klank krijgt:

„Help! ik verga; 's levens wrak is bedolven; Zelfs is de hoop, laatste plank mij ontroofd."

En midden in die wereld komt nu het Kerstfeest.

Kerstfeest; neen, dat is niet het feest, dat de menschen er van hebben gemaakt, en waaraan ik hoe langer hoe meer een hekel krijg. Het feest van papieren klokken en mooi versierde boompjes en geschenkjes; niet het feest, dat eigenlijk op één lijn staat met Sinterklaas; een feest, dat men evengoed in de kroeg zou kunnen vieren als in de Kerk.

Kerstfeest, dat is het feest van het wonder, dat Gods Zoon mensch is geworden, mensch geworden om, als de tweede Adam, in volmaakte gehoorzaamheid alles te doen voor ons, wat wij moesten maar niet konden doen, onze straf dragende, voor ons de wet vei^uUende, om ons zóó God weer te geven. God, Die de Eenige is, Die ons dragen kan, aan Wien wij ons vast kunnen klemmen en Hij bezwijkt nooit; God, Die ons over de bruisende kolken van de moeiten hééndraagt, ja, Die de bruisende golven dienstbaar maakt om ons voort te drijven naar den oever van vollen vrede en ongebroken geluk.

En nu is het dit, waar h'et bij het Kjerstfeestvieren op aan komt, dat wij ons vajn deze dingen rekenschap geven en — dat wij dien Zoon van God aannemen, door het geloof als den Verlosser, Die ons, ons persoonlijk dien God geefL

Ik zeg dat opzettelijk tegen u, mijn Gereformeerde lezers, al is het, dat gij deze dingen weet zoo goed als ik.

Ik zeg het, omdat ik weet hoevelenj ook onder ons, zich door den nood voelen aangegrepen en hulpeloos en angstig hun pad gaan, wijl zij hun steun, hun rust niet zoeken bij God, iri Christus hun God, maar in allerlei dingen, waarin ook de wereld dien zoekt.

Ik zeg het, omdat ik weet, dat ook zoovelen onder ons Kerslfeestvieren laten opgaan in roode lichtjes en huiselijke feestjes, om even arm heft Kerstfeest uit te gaan als zij het binnenkwamen.

O, dat op Kerstfeest uw gansche hart zich in het geloof richte op dien Christus, Dien u God geeft; als uw God, opdat gij, als het Kerstfeest voorbij is, van den nood bevrijd moogt zijn, rustig, waarachtig rustig, wijl gij u door God gedragen weet, zoodat gij niet onder kunt gaan.

En dan — dan aan de wereld die waarheid prediken. Zegt het, zelf uit den nood verlost, zegt het der wereld, waarin haar verlossing ligt.

Zegt het haar, dat al blijven de moeiten, al zouden die moeiten groeien, het toch mogelijk is, gelukkig te zijn, den angst kwijt te raken; mogelijk, door zich in Christus met God te laten verzoenen.

Predikt dat aan de wereld door uw eigen rustigen, blijden wandel en door uw, door het geloof strak staande, woord.

Dan doen wij meer voor de bevrijding van de wereld uit den greep van den nood, dan door allerlei, op zichzelf goede, hulpmiddelen van sleunverleenen en dergelijke, die toch niet meer dan het tienduizendste deeltje van de moeite wegnemen en den nood zelf onaangeroerd laten.

Zelf recht Kerstfeest vieren en het der wereld leeren vieren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 december 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

GEESTELIJKE ADVIEZEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 december 1939

De Reformatie | 8 Pagina's