GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

OPVOEDING EN ONDERWIJS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OPVOEDING EN ONDERWIJS

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Fichte tot de duitsche natie

Opmerking: Niet om op „Kampen", dat sinds zijn karakter prijsgaf, terug te komen, doch om op den oorlogstijd terug te zien, geef ik hier den tekst van de toespraak tot sluiting van den cursus

1940/41 van het voormalige Kampen.

K.S.

Voor de tweede maal wordt aan onze hoogeschool de cursus voor wat zijn gewonen arbeidsmvang betreft, gesloten in oorlogstijd. Nog zijn de wolken, die verleden jaar ons het uitzicht waren gaan belemmeren, niet weggevaagd; wel is er sinds dien meer dan één zwarte plek bovendien in dat wolkendek te zien gekomen. Ons officieel orgaan „De Bazuin" behoort nog steeds tot de verboden bladen; zijn koppen met het „hanc tuemur, hac nitimur" is met een geweerkolf gebroken, en meer dan één hd van ons corpus docentium heeft de nabijheid van vreemde instanties op onzen bodem op een, aan het probleem der existentialiteit meer dan aan dat der Gegenstandlichkeit herinnerende waarnemingswijze ondervonden, 9I heeft dan ook tot onze troost aanstonds zoodanige nicht-aninferessierte Betrachtungsweise heel onzen kring mogen kenmerken. Want, mochten ook meer dan één van onze gemeenschapsmic/deZcn wijken, de gemeenschap bleef. Ons ontbreekt ^- dank zij die geweerkolf .—• wel het orgaan om publiek te informeeren bij den Heraut-redacteur, of hij soms ook aan ons orgaan en zijn redacteur gedacht heeft, toen hij onlangs schreef, dat „menig kerkelijk blad, waarvan de redacteuren de voorzichtigheid, die thans eisch s, niet betrachten, de gevolgen daarvan ondervonden heeft"; maar, alweer tot onzen troost, ons ontreekt niet de gelegenheid, vast te stellen, dat de eden van 't verbod van bladen blijkbaar aan dezen og schrijvenden Heraut-redacteur, tenzij hij zich n een bloote gissing mocht vergeten hebben, beter ekend is dan aan de getroffenen zelven, die nog teeds geen reden voor het verbod hebben hooren oemen.

Men ziet dus: vóór de zon drijven nög de olken.

Maar de geschiedenis heeft zulke situaties meer ekend.

't Zal U dan ook niet verwonderen, dat ik, op oek naar een motief voor het gebruikelijk toepraakje tot sluiting van de lessen, heb gedacht, itmaal, aan dien favoriet aller propaedeuten: Joann Gottlob Fichte, Hoogleeraar-redenaar in bezet gebied. Ook hij heeft met de censuur kennis gemaakt; en dan met een dubbele. Eerst met die van de keur-saksische regeering, die het Jenenser Philosophisch Journaal in beslag liet nemen, omdat Fichte daar God met de zedelijke wereld-orde had geïdentificeerd; een blasphemie, die een terecht vertoornd, doch overigens ten onrechte anoniem gebleven pamflettist aanleiding gaf tot het schrijven van brieven van een bezorgden vader aan zijn zoon. Daarna met de censuur, die ook Fichtc's Reden an die deutsche Nation hadden te passeeren, eer zij aan den druk konden worden overgegeven; de censuur over Reden, dus, aan de Berlijnsche Universiteit gehouden, toen Berlijn door fransche troepen was bezet; de censuur, waarvan hij reeds in de Voorrede gewag maakt, en die, zelve onderdeel der fransche bezettingsapparatuur, onder dagteekening van 13 April 1808 ons een met duitschen naam onderteekend stuk heeft achtergelaten, opgenomen tusschen Fichte's 13e en de 14e Rede; we vernemen daaruit, dat de professor Fichte papieren had zien verdwijnen onder de handen der censuur.

Oesterrcich wijst erop, dat Fichte deze Reden an die deutsche Nation heeft gehouden „unter hohcr persönlicher Gefahr", — in het door franschen bezette Berlijn. Nu, aan gevaren heeft hij wel zeer vaak bloot gestaan; de romantische „sfeer", die ditzelfde Berlijn hem in het gezelschap van Friedrich Schlegel, van Dorothea Veit, van Schleiermacher en van Tieck heeft kunnen bereiden, was toch allesbehalve typeerend voor Fichte's dagboekstoffen; hij heeft zelfs zijn vrouw gedurende de bezetting van Berlijn moeten achterlaten in de stad, en heeft een ziekte, die zij had opgeloopen als verpleegster in een lazaret, van haar overgeërfd, en dit met exitus letalis. Let maar op zijn tijd: in 1806 moest Fichte voor de opdringende franschen de wijk nemen naar Königsberg; en reeds toen heeft hij gearbeid aan de bovengenoemde Reden, die straks, en dan nu te midden van de troepen der bezettende macht te Berlijn gehouden zijn in den winter van 1807 op 1808. Overbekende jaartallenwijsheid uit de z.g. „algemeene" geschiedeis zegt ons voorts meer dan genoeg. Napoleon, ie niet in Engeland durfde landen, zocht, volgens . W. Pik, afleiding in een oorlog op het vasteland, om uit de impasse te geraken". Hij schond daaroe duitsch grondgebied, het Badensche. Straks aapte er een kloof tusschen de duitsche staten; eieren, Wurtemberg en Baden stonden al spoedig egenover het onzekere Pruisen; en het daarna volende Rijnverbond dreef de wig nog dieper in het ichaam der duitsche rijkseenheid; Midden-Duitsch and ging een tegenwicht vormen tegen de Noordn Zuid-Duitsche macht. Vele „reichsunmittelare" vorsten werden gemediatiseerd; de kaart van uitschland onderging een „vere'envoudiaing";

hetgeen doorgaans niet zoo „eenvoudig" pleegt te geschieden. De leden van het Rijn-verbond scheidden straks zich af van het Duitsche Rijk; Keizer Frans II legde spoedig daarop de duitsche keizerskroon af, en de droom van het Heilige Roomsche Rijk der Duitsche Natie was uitgedroomd: 't ontwaken was pijnlijk genoeg. En toen Pruisen zich eindelijk in 1806 tegen Napoleon in oorlog begaf, in een coalitieoorlog, was het al te laat; harde slagen vielen op Pruisen's rug; twee pruisische legers gingen onder bij Jena en Auerstadt. De koninklijke familie vluchtte; Berlijn zag de fransche vlag wapperen; en het verwijt, dat de voormalige duitsche staten, nu in het Rijnverbond vereenigd, met gebruikmaking nogwel van de fransche taal het Duitsche Rijk hadden tegengevoerd, het verwijt n.l. van „insuffisance complete", scheen de voor veler besef eenig mogelijke rechtvaardiging te hebben verkregen: de rechtvaardiging „uit de feiten". Het trotsche Hannover was tot lokaas tusschen franschen en engelschen gedegradeerd; Pruisen moest daarbij toezien. En het vermetele gebaar der pruisische officieren, die hun sabels op den stoep der fransche ambassade hadden gewet, was duur genoeg te staan gekomen: 't was bespot met den hoonlach der geschiedenis; dit is, ge verstaat me wel, maar beeldspraak; en dat maakt de zaak nog erger. Te Berlijn was de facto een continentaalstelsel uitgeroepen; maar die het deed, was de franschman Bonaparte.

In dien wirwar stond nu de filosoof het terrein te verkennen, en meer dan dat. Ook hij wou zijn sabel wetten; en hoe verbeten hij het deed, leeren zijn Reden zelf. Hoe zou 't ook anders kunnen bij den filosoof, die van jongs af gepakt was door het in Kant's denken overheerschende vrijheidspiO' bleem; den filosoof, die in zijn ook bij ons vaak misduide woord: was für eine Philosophic man wahle, hangt davon ab, was man für ein Mensch ist, tenslotte niets anders heeft willen uitspreken, dan dit: dat niet de filosofie óns kiest, doch wij haar, althans indien wij als filosoof, en dan als fry/ieic/sfilosoof voor eigen critische rechtbank ons legitimeeren kunnen; niets anders dan dit: dat bij zoodanige „spontane" keuze de mogelijkheid zich ziet verwerkelijken, den wilsakt vrij te maken van den benauwenden, beklemmcnden Kausalnexus; dat geen determinisme, doch vrijheid de eenige filosofische Predigt zal mogen zijn. Voor wie zóó dacht, was het wel heel benauwd leven in bezet gebied, als duitscher, en als leerhng van Kant, die zijn , , Zum ewigen Frieden", dat metafysische ontwerp van 1796, had laten uitloopen op een filosofische perspectiefteekening van een eeuwigen vrede, die een eind zou maken aan de tot nu toe usantieele vredessluitingen, welke immers niet meer waren dan wapenstilstandsbepalingen; een eeuwigen vrede, die niet maar het motief zou zijn voor het onderschrift van het uithangbord van dat ergens verscholen nederlandsche kroegje, waarop een kerkhof was geschilderd, doch die, in plaats van „eine Zeere Idee" zou worden tot „eine Aufgabe, die nach und nach aufgelöst, ihrem Ziele... bestandig naher kommt". Ja, benauwd was het leven wel voor Fichte, die het eens uitsprak, dat zijn opvatting van het beroep van geleerde involveerde, ook priester der waarheid te zijn, „ich bin in ihren Solde, ich habe mich verbindlich gemacht, alles für sie zu tun und zu wagen und zu leiden". Ja, ja, we weten er alles van: ook de heidenen doen wel eens „krachtens natuur" „dingen die der wet zijn", al doen ze ook nooit de wet, en al staat déze ook nimmer in hun hart geschreven.

Op den inhoud der Reden kan ik, ge verstaat dat, nu niet ingaan. Dat de vrijheidsfilosoof deze zijn wetenschappelijke qualificatie aan het filosofisch idealisme ontleend wil zien, is U allen duidelijk. Dat hij als burger in een ptotestantschen staat jalocrsche blikken werpt naar het pauselijke Rome, waar in Machiavelli's tijd een , , grosse Schreibeund Pressfreiheit" w^as, verwondert U evenmin, als dat hij, voorstander van een absoluten staat, nalaat, juist Machiavelli eens nader aan den tand te voelen, juist op dit stuk van persvrijheid. Er zijn er meer geweest, die van bestaande persvrijheid zelf gebruik maakten, teneinde de apparatuur eener grootscheepsche actie tot haar terzijdestelling des te doeltreffender te kunnen scheppen en bedienen. Het zijn dan ook slechts enkele formeele bepaaldheden van de overeenkomst ter eener, en van het diepgaand onderscheid tusschen Fichte's en ons spreken op academische plaats in bezet gebied ter anderen zijde, die mij de stof aan de hand doen voor een korte toespraak ter afsluiting van dezen cursus.

Er is namelijk overeenkomst. Fichte moge in qualiteit van vrijheidsfilosoof poseeren, wat wij als douloi van onzen Kurios Jezus Christus in ambtelijke gebondenheid als roeping erkennen, we komen dan toch van dit onderscheiden standpunt uit tot de grondleggende uitspraak: was seine Selbstandigkeit verloren hat, hat zugleich verloren das Vermogen einzugreifen in den Zeitfluss, und den Inhalt desselben /rei zu bestimmen; es wird ihm. wenn es in diesem Zustande verharret, seine Zeit, und es selber mit dieser seiner Zeit, abgewickelt durch die fremde Gewalt, die über sein Schicksal gebietet. Dit vooreerst. En dan voorts: Fichte moge uit een autonome filosofische evolutionistische constructie van de Grundzüge des Zeitalters opereeren, en wij daarentegen uit een schriftuurlijk gewonnen inzicht in: jake den vasten gang van den „j6m Jahwe", — niettemin voelen we mèt hem ons in een kolkenden maalstroom geworpen, die ons hooren en zien doet vergaan, ja, die het ons onmogelijk maakt, de klok nog langer bij te houden. Drie jaar vóórdat hij zijn Reden uitsprak, had Fichte zijn Vorlesung gegeven over de „Grundzüge des gegenwartigen Zeitalters" (LV). Daar had hij betoogd, dat zijn tijd stond, in den 3en Hauptabschnitt van de gesamte Weltzeit. Maar na die luttele drie jaar had hij ontdekt, o neen, niet dat zijn calculatie ietwat gevaarlijk was geweest, doch, dat „irgendwo dieser Abschnitt vollkommen abgelaufen und beschlossen" was. Aanmerkt, wat de invasie van een, bezettende macht vermag bij een filosoof, die drie jaar geleden den absoluten staat had verdedigd, en die hem, dien absoluten staat, had geconstrueerd als een „künstliche Anstalt", om alle individueele krachten op het leven der Gattung te richten, en om ze daarin te versmelten, en om de Form der absolute /o? ee überhaupt aan de individuen te realiseeren en te demonstreeren; en als de bestemming van het menschelijke geslacht, dat immers langzaam maar zeker tot vrijheid zich had te verheffen. Zooals Assur voor Jesaja's besef de geesel van Azië was geworen, de geesel, die, hoewel zelf straks met Jahwe's hand stuk te slaan, toch eerst de hubris óók van Abrahams zaad te breken had, zoo was Napoleon, met zijn fransche bezetting door God aangewezen, om vóór den slag aan de Beresina de hubris van het idealisme der epigonen van Luther, der romantische-gebildete onder de verachters van Luthers natuur-en-genade-separeerende „religie", der Schleinacher's en Fichte's, te breken; en dit zóó acuut, dat zij in drie jaar tijds een nieuw Zeitalter liever inluiden, dan hun eigen eschatologische ontwerpen van structuren der cultuurgeschiedenis te herzien. Ik vrees inderdaad, dat ook op dit punt tusschen Fichte en ons, thans ook in bezet gebied zoo goed en kwaad als het gaat adem halende, overeenkomst bestaat.

Intusschen, wie zoo vreest, heelt toe te zien; d.w.z. in metonoia zich te bekeeren. Hij heeft te bedenken, dat, moge om onzer zonden wil tusschen de Fichte's en ons menige parallele bewegingslijn zich afteekenen voor ons oog, niettemin wegens de onberouwelijke verkiezing Gods tot zaligheid de fundamenteele verschillen gebleven en kenbaar gebleven zijn. En het is onder een korte verwijzing naar eeniger dezer verschillen, dat ik bij het einde van dezen leergang u, commilitonen, als rector dezer hoogeschool mijn ook in bezettingstijd volgehouden „gaat henen in vrede" mótiveeren mag en durf.

Hun eerste verschil raakt rechtstreeks onzen academischen arbeid, Fichte klaagt, dat na de bezetting van zijn stad en zijn land, het „Vermogen einzugreifen in den Zeitfluss" geen „eigene Zeit" meer overhield; het moest immers voorhands zijn jaren tellen naar de „Begebenheiten fremder Völkerschaften und Reiche"? Maar zoo troost hij zich, en zoo vermant hij zich als filosoof, zoo ook handhaaft hij zich als vrijheidsfilosoof, maar; er is één mogelijkheid aan de vrijheid gelaten: zij , , erschaf f e" zich een nieuwe wereld, en beginnen alzoo schöpferisch en spontaan, een „neuen" en „eigenen Abschnitt in der Zeit"; ge ziet: het calculeeren begint van voren af aan. Die nieuwe wereld moet, zegt Fichte, de man van den absoluten staat, de bezettende macht verschalken; en dat zóó grondig, dat ze ertoe verleid worde, bedacht op eigen voordeel, geen hinderpaal haar in den weg te stellen. Zulk een nieuwe, alzoo beschaffene Welt, is dan meteen Erzeugungsmittel eines neuen Selbst. Als zoodanig zal ze meteen Erziehungsmittel zijn; van het thema der „Erzeugung" komt Fichte vanzelf totdat der „Erziehung", ook van de academische jeugd, die zich voor zijn besef wel de eerst aangewezene is in dezen spontanen Erzeugungsakt. Wil de duitsche jeugd maar overtuigd zijn van haar eigen schöpferische vermógen als de duitsche Jugend in de deutsche Nation, dan zal zij groote dingen zien gebeuren, en steeds grootere dan deze. — 't Verwondert ons niet, dat de man, die langs de lijn van het Kantiaansche, aanvankelijk kentheoretische leerbegrip van Erzeugung der Welt, bij hem in metaphysischen zin daarna geradikaliseerd, zich nu ook steeds consequenter bewogen heeft, dat deze man van de Erzeugung komt tot de „Erziehung", en dat beide „spontane" akten van den „vrijen" mensch bij hem zijn. Wat zal men ook anders verwachten bij een denker, die in de ontplooiing der wereld tevens de manifestatie van de zedelijke wereldorde, en dus van God ziet? Den denker, die tegen het ook voor hem toen nog onvermoeide einde van den voorgaanden Abschnitt der Zeit had durven schrijven: dat slechts een paar generaties van vrede en rust voor de natie behoefden te passeeren, om het zóóver , te zien komen, dat langzamerhand de Mode, zur Ungerechtigkeit auch nur innerlich versucht zu werden, geheel en al te loor zou zijn gegaan (IV, 563)?

Mijne Heeren, wij waren allang gewend, elkaar als examen- en tentamenstof over te geven, dat de Opzoomertjes en tutti quanti, die zulke wijsheid hebben nagepraat van academische rostra af tot in de Staten Generaal toe, de plank missloegen, vooral toen zij meenden, dat men dergelijke droomen droomen kon, ook zonder den wijn van 't pantheïsme te hebben gedronken; 't was de tijd, dat de Schleiermacher's theologische rechterhand lieve ethische domineetjes zagen zalven, zonder ook maar te letten op zijn filosofische linkerhand, die hun de verwachte katechismuskindertjes wurgde, eer ze goed en wel gebakerd waren. Toch zijn ook wij in dit bezettings-jaar overstelpt, ja overstróómd; en de academie-gasten van bepaald formaat hebben, in den z.g. Nederlandschen Kultuurkring verbonden mèt de lieden, die soms op den leeftijd der baardelooze knapen reeds zich te fier waanden voor de kleine klapdeurtjes van 's lands vergaderzaal, zoodra anderen, vreemden, deze hadden ontruimd, gewedijverd in de planmassige propaganda van de leer, dat wie daar zegt, dat „volk" het „hoogste goed" is, geen synthetisch, doch een analytisch oordeel uitspreekt, althans, indien ondersteld is wat te onderstellen blijft: de allerchristelijkste logica der nieuwe ordening. Inderdaad, we zijn overstróómd; en het collegedictatelijk of oratorischroutineuze rubriceerende dier booze naneefjes-Opzoomertjes is ons onder de bedrijven door schier vergaan. Geen wonder ook, waar in de pers alle tegensprekende mond gesnoerd, en een enkele kerkelijke mond ter zijde alleen maar voor een meewarig: „broeder, wat dóe je ook zoo onvoorzichtig te wezen", opengegaan was. Maar God beware u, commilitonen ervoor, dat ge het onderscheid tusschen oorlog en revolutie zoudt vergeten; en dat ge daarom meenen zoudt, vanwege eenig landoorlogsreglement van God vergunning, om niet te zeggen: verplichting zoudt hebben ontvangen, den revolutiegeest dan maar te laten begaan. Zegt het voor Zijn aangezicht, zegt het na een jaar lang collegeloopen in bezet Kampen, dat gij tegenover Fichte uit uw bezet gebied staat te belijden uw geloof in God den Vader, Jen Almachtige, ScAepper van hemel en van aarde; en zegt het, dat gij geen afgoderij met „het volk" als hoogste goed bedrijven wilt, en dat de wet niet IN de dingen zit, zooals de groeikracht in den foetus en in het kind; en dat ge de volstrekte antithese van Abraham Kuyper nog altijd gelooft, al noemt desnoods een naamgenoot van hem in De Heraut u daarom ook onvoorzichtig in een onbegrijpelijke verwarring van oorlogs- en van revolutietoestand. Wanneer gij na een jaar collegeloopen in bezettingstijd die belijdenis niet zoudt vernieuwen en versterken, theïst tegen pantheïst, wat hebt gij dan eigenlijk hier gedaan? „Er' zeugen' en „erziehen", dat zijn bij ons verba, waarvan, voor wat het eerste betreft, alleen God het activum vervoegt, en wij alleen het passivum; en voor wat het tweede betreft, wij alleen dan de mediale en passieve vervoeging kennen, indien God als souverein weer 't activum voor Zich gereserveerd heeft. Dat zijn zoo de axiomata der gereforineerde confessie, als ze de verba of begrippen roepen, wederbaren, nieuwe mensch, geschapen io Christus Jezus, heiliging opwassen, bekeeren hanteert, of als zij van de unio mystica, maar dan langs den weg van Woorc? , en ambt, met Jezus als den Christus gewaagt. Gaat naar uw huis terug, en weigert met Fichte te gelooven, dat de wereld van den absoluten pacifieken staat automatisch Erzeugungsmittel is van „ein neues Selbst"; en houdt u nóg eens opzettelijk voor oogen, dat wie het „et is geschreven" en het andere „er is geschied" récht onderscheidt, zijn eigen aandeel in den opbouw van de situatie van het komende tijdsgewricht slechts. É

dan leveren, en van deze leverantie boven alle farizeeërs gerechtvaardigd als voor God rechtvaardige naar zijn huis gaan kan, wanneer hij niet op een verborgen wereld-immanenten „god", noch aan een verborgen god-immanenten wil, doch aan het geopenbaarde Woord van den in Christus openbaren God zich conformeert van dag tot dag. Dan hebt ge ook geen enkele behoefte, u om te schakelen vanwege den bezettingstoestand, die den echt filosofischen, en dus niet afgetrokkenen, niet verstrooiden Fichte zoozeer verward heeft; en ge gaat dan niet eens een nieuw tijdperk inluiden, want tusschen de kadans der journalistiek van den paradepas èn het rhythme van de Apocalypse hebt ge dan wel terdege leeren onderscheiden.

Een tweede verschilpunt tusschen Fichte en ons hier wijs ik aan, en nu houden wij zelf den paradepas in: wij zullen bij het einde van dezen cursus ons moeten onderzoeken, of wij onze harten hebben gekeerd tot den confessioneel ons bekend geworden God. Wij zijn in óns bezet gebied en in deze academische zaal zoo zéker niet van elkaar, als Fichte het dacht te zijn van zich en zijn geachte toehoorders. Toen Fichte zijn Reden ging houden, stak hij vertrouwend van wal: hij wilde de duitsche natie die betere wereld, dat Erzeagungsmittel van daareven schetsen, haar Dasein, en de ware Eigen' turner ervan aanwijzen, en de Mittel ihrer Erzeugting aangeven. Maar als hij dan, om ook maar zelfs zijn rede een weg te kunnen banen, verklaart, für Deutsche schlechtweg, von Deutschen schlechtweg te zullen spreken, en daartoe alle scheiding makende antithesen, als evenzoovele gevolgen van de ongelukken van vele eeuwen terzijde te zullen stellen, dan schrikt hij voor dit reusachtig ondernemen niet terug. Immers: zijn geachte toehoorders zijn toch het puik der natie, de geestelijke élite, waar de geest van god, ik schrijf tweemaal een kleine g, in woont. Zij, de romantisch Gebildete, hebben toch deswege „begrip" voor die nieuwe wereld en haar nieuwe ordening? „Sie, Ehrwürdige Versammlung, sind zwar meinem leiblichen Auge die ersten und unmittelbaren Stellvertreter, welche die geliebten Nationalzüge mir vergegenwartigen und der sichtbare Brennpunkt, in welchem die Flamme meiner Rede sich entzündet". En zoo zullen zij het zijn, die den Grundzug der Deutschheit, d.w.z. den grondtrek, waaraan ge de zich ontplooiende godheid het snelst herkent, vertoonen. Deze Grundzug der Deutschheit is het, „wodurch wir den Untergang unsrer Nation im Zusammenfliessen derselben mit dem Aüslande abwehren'. Ja, ja, de fine fleur is weer aanwezig, lieb Vaterland, kann'st ruhig sein, professoren van het pantheïsme zijn sterker garantie dan generaals, en Draufganger. Maar wij hier in Kampen zijn zoo menschelijk zeker niet van elkaar. Wie zich niet bekeert, die gaat ons zéker verloochenen. Onze zekerheid van u als burgers reikt niet verder dan ons kerkelijk oordeel der liefde aangaande u. Dat is niet de glorie der kerk, doch de majesteit der gemeenschap die God in haar als nieuwe menschheid Zijn naam gesticht heeft. Wij gelooven niet, dat wie onze Bildung deelachtig wezen wil, daarmee meteen garantie heeft en schenkt van 't participeeren aan die nieuwe ordening, welke daar is in Christus Jezus onzen Heere. Wij gelooven, dat de Judassen niet buiten maar in den apostolischen kring tot zelfopenbaring veranlasst worden; en we zouden dat apostolisch praerogatief van zulke Veranlassung te geven, niet gaarne missen; wij staan of vallen daarmee onzen Heere. Wee den zoetsappigen bleekneuzenkring, die geen stieren kwaad maakt, of die meent, al heel wat gepraesteerd te hebben, als hij tot den stier zegt: wat denkt ge wel, ik laat me niet door u provoceeren; ik zal al mijn roode lappen planmassig wegbergen, totdat gij, stier, tot mensc/ienrede gekomen zijt. Indien wij hier in deze Kerkelijke Hoogeschool het Woord trouw bediend hebben, zal openbaar worden, in wie de Geest van God. en in wie de geest van Fichte's afgod is. Wij hebben van U allen, mijne heeren, een geloofsgetuigenis gehoord; en gij hoopt op een classis, die het u weer afvergen zal. Er zijn er meer geweest, die zoo gesproken en gehoopt hebben. Ze zijn ten deele uit onze gelederen, ten deele van onze spreekkoren weggegaan, want ze waren van ons, of van onze stoottroepen niet. Verwondert u niet over de verandering van beeldspraak, die van spreekkoren op stoottroepen vervalt. In eiken fichtiaanschen, dan wel antifichtiaanschen staat zijn de stoottroepen meteen, en juist, spreekkoren. Want het is een kwestie van „geloof", over en weer. Hebt gij het misschien wel eens vergeten amice, ook in uw corpsleven? Hebt ge altijd kunnen bidden, ook samenbidden, en uw samenbidden altijd willen praepareeren?

En eindelijk, want ik moet me naar het einde haasten, Fichte heeft — hoe kon 't ook anders — zijn nieuwe wereld willen helpen bouwen met een neue Erziehung. De nieuwe jeugd moest van den bezetter van binnen uit den staat bevrijden. De nieuwe opvoeding is hêt Erhaltungsmittel einer deutschen Nation „überhaupt", verklaart Fichte. Ja, dat is zoo zijn filosofie; 'n Nation überhaupt te construeeren, net zooals sommige gereformeerden een Kirche überhaupt hebben geconstrueerd. Prompt naar hetzelfde recept, waarmee dan laatstbedoelden deze Kirche überhaupt abstraheeren van haar „Umgebungen in Zeit und Raum", gaat ook Fichte diese deutsche Nation alzoo abstraheeren; en dan komt er, ge kunt 't op jiw vingers uitrekenen, eerst een verhandeling over het Wesen der neue Erziehung im allgemeinen; zij blijkt eene durchaus neue und vorher noch nie also bei irgendeiner Nation dagewesene Nationalerziehung der Deutschen te zijn. Ik waag geen enkele poging meer om ze in détails te teekenen. Ik zeg alleen maar dit: dankt God, dat gij hier geleerd hebt, dat Kerk, noch geloof, noch confessie, noch Theologie, ooit los zijn van de „Umgebung in Zeit und Raum"; dat het daarom heden voor u de „welaangename tijd" en op straat de , , welaangename plaats" is voor het belijden van uw God. Als ge dat niet ziet, en gelooft, zijt ge uw vacantie evenmin waard als den leergang hier. Alleen zóó, d.w.z., met in rekening-brenging van deze fundamenteele geloofsverschillen kunt gij, mijne heeren studenten, en kunnen zij, die u voorgaan, thans het hoofd buigen voor den God der eeuwen, en mutatis mutandis, als kerkmenschen eindigen zóó als Fichte geëindigd is: Es ist daher kein Ausweg: wenn ihr versinkt, so, versinkt die gansche Menschheit mit, ohne Hoffnung einer einstigen Wiederherstellung.

In het geloof echter aan Gods volharding in Zijn heiligen, welk geloof Fichte's woorden van daareven tot een spreken in den modus irrealis proclameert, verklaar ik den cursus voor gesloten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juli 1945

De Reformatie | 8 Pagina's

OPVOEDING EN ONDERWIJS

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juli 1945

De Reformatie | 8 Pagina's