De geestelijke keurmeester.
Met beroep op David in zijn zonde met Bathseba en Uria, en op Petrus in zijne verloochening. van den Heere, en op Manasse, vroeg ik in mijn Be zestien uitspraken etc, wie in staat was om bij goddeloos levende leden van 's Heeren gemeente met zekerheid vast te stellen, dat de zoodanige toch niet ten eeuwige leven uitverkorenen en de wedergeboorte (in enger zin) deelachtig zijn kon. Prof. Ridderbos Sr komi tegen dit laatste op in Gereformeerd Weekblad, 28 Dec. 1945, en acht zich dus, naar het schijnt, wel bekwaam om in dergelijk geval met stelligheid uit te maken, waar de wedergeboorte- (in enger zin) gemist wordt. Dan konden kerkeraden, die over slecht levende gemeenteleden in twijfel zijn, wat zij van hen denken moeten, en die gaarne zeicerheid dienaangaande zouden bezitten, zich tot dezen geestelijken keurmeester wenden met het vriendelijk verzoek, hun betreffende die of die bepaalde personen^ stellig de innerlijke gesteldheid in dezen te willen bekend maken. Nu, Prof. Ridderbos Sr, moge wanen hier he-!list en beslissend te kunnen spreken, ik acht het beter, mij maar te houden aan den ouden kerkregel: de intimis non judicat ecclesia, d.w.z. over het innerlijke en verborgene des harten oordeelt de kerk
niet.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 januari 1946
De Reformatie | 8 Pagina's