GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal met het dorre geschieden? " Luc. 23 : 31.'

VERBERGING.

De jammerende vrouwen uit Jeruzalem schijnen wel de eenige behoorlijke stoffage van de via dolorosa te zijn. In de menigte van vijanden, van spotters, van brutale ongeloovigen of van vreesachtige geloovigen, zorgen zij, naar het schijnt, als de eenigen voor den passenden stijl: ze weenen en klagen. Quis non, fleret ?

De Heiland echter laat zich door haar niet dienen Hij wijst haar stijl af. , , Weent niet over mij", zoo spreekt Hij ze aan, d.w.z. „ houdt op met over mij te weenen". Het is een duidelijk ver bod. Daarop volgt een duidelijk g e bod. „Weent integendeel over u zelf en uwe kinderen", en dan komt er een voorspelling van de groote smart, die accompagneeren zal den val van Jeruzalem, die aanstaande is. De wegen waar-langs deze droefheid haar uitweg zoekt, zullen wegen des doods zijn. Ja, wegen van den vollen dood. En daarin ook wegen van den eeuwigen dood. Want gelijk in zijn eschatologische redevoeringen te voren reeds de Christus de lijn van het profetisch perspectief zoo ver doortrok, dat de val van Jeruzalem voor het menschelijk gezicht samengroeide met den ondergang van heel de wereld, zoo is het ook nog hier. Daarom hooren wij ook Hem zeggen, dat bij den val van Jeruzalem het geeste- Ujk steriele volk zijn vloek zag slingeren tegen het in biotischen zin niet gesteriliseerde: „Vervloekt de schoot die voortbrengt!"

Welnu, in het laatste bijbelboek vernemen wij een herhaalde aankondiging van ditzelfde schrikkelijke woord, opklinkend nu als een kreet in uitersten doodsnood vanuit de in het jongste oordeel door God zelf opgeblazen sterkten en burchten der antichristeUjke-wereld, als ? ij ter helle vaart. „Bergen valt op ons! Heuvelen bedekt ons! En vloek over het leven, dat ander leven voortbracht!"

Die ondergang is zeker. Dat wist de kerk, zoover zij de bondsUjn naar het schriftuurhjk onderwijs placht door te trekken, reeds lang uit de Schriften. In zooverre is Ohristus' woord voor den goeden lezer der al-oude profetieën niet anders dan een duidelijke bevestiging van de hoofdsom van al haar aan de bondswraak gewijde kapittels. Een volk, een kerk, een uiterste geslacht, dat zijn eigen Messias verwerpt, kan niet anders dan door de Groote Wraak verslonden worden. , , Mijne is de wraak, ik zal het vergelden", spreekt de Heere.

Wat de kerk, die de profetieën pleegt te lezen met een geestelijk oog, echter niet voetstoots kan verklaren, is de m an i e r waarop Christus dat komende gericht verbindt aan zijn eigen dood. Hij stelt het immers zóó voor, alsof de-ondergang van het ontrouwe volk, dat zijn Messias verwerpt, een logische consequentie is van zijn eigen verwerping door dat volk en zijn priesters. Een consequentie zeiden we, — maar dan ditmaal niet van Gods wrekende gerechtigheid, doch van de satanische drift. Spreekt Hij niet een raadselspreuk, wanneer Hij zegt: „Indien zij dit doen aan het groene (vochtige) hout, wat zal met het dorre geschieden J"

Hierin is wat wonderUjks.

Het lijdt geen twijfel of met dat groene, nog vochtige hout doelt de Christus op zich zelf. In zulk hout is nog leven. Men kan nog beloften eruit wachten. Misschien kan men nog een boom ervan maken; wanneer het benedenwaarts wortelen schiet, zal het ook opwaarts vruchten kunnen dragen. Maar het dorre hout is droog; het vocht is er uit, men kan het slechts verbranden, want het heeft geen beloften meer. En 't lijdt wederom geen twijfel, of met dit dorre hout doelt Christus op de ongeloovige, hardnekkige, vleeschelijke Joden.

Zoo schijnt de logica van zijn verkondiging als volgt te, wezen:

„Indien men mij, den boom, waaraan nog zoo veel goeds was, toch niet meer de moeite van bemesting en beplanting, de moeite van het sparen waard acht, hoeveel te minder u, die ledig en onvruchtbaar zijt? Als de tuinlieden en de opzichters van het werelden van het kerkpark van mij, den groenen boom durven zeggen: „ruk hem uit, hij beslaat onnutteUjk de aarde, hoe veel te eer zal men u, dorre, doode boom_en, uitrukken uit den grond? Als de brutaal aanrollende wagen-van-victorie, waarop de overste dezer wereld gezeten is, voor zich een heirbaan wil ontwdipen zien dwars door de tuinen van Abrahams kerkvolk heen, en als i k dan op zij moet, i k, de groene boom, opdat de wegwerkers van den anti-christ hun gang kunnen gaan, naar het bestek van den wegenbouw der zonde, hoeveel te meer zal men dan u, ' dorre struiken, uitrukken en terzij van den weg-in-aanbouw op den grooten hoop verbranden?

Ge voelt nu zelf: hierin is wat wonderlijks. Het wordt zóó voorgesteld, alsof de macht, die in de wereld Christus vonnist in den naam van Rome's Caesar, dan ook wel in des te grooter onbezorgdheid de anderen op zal ruimen.

Maar staan de zaken eigenhjk niet volkomen andersom? Zegt niet het vleesch, dat - eigenlijk de Christus het dorre hout is, en wie Hem uitwerpt tot het groene hout behoort? Is niet veeleer de logica waarmee de Satan de Kajafassen en de Pilatussen infecteert hieraan te kennen, ' dat zij den Christus nutteloos noemt, en schadelijk, en een dwaasheid, en den grooten aanstoots-steen; en al wie Hem blijft ver-werpen een factor noemt van wederopbouw, die constructief is?

Het kan niet ontkend worden: Christus zelf heeft dikwijls zóó de situatie geteekend. Hij zelf heeft meer dan eens de schrikkehjke conclusies van Satans syllogismen ons doen hooren. Tenslotte, tenslotte, teenslotte luidt hun conclusie niet, dat Christus nog voordeelen heeft boven zijn verwerpers, dat H ij, relatief gesproken nog wat te beloven had en de anderen niets meer, doch, vlak omgekeerd, zóó luidt de slotsom: „Hij is de groote schadepost, de dorre boom, de parasiet, de worm, die den wortel verteert, de kever, die de vruchten wegvreet éér ze groeien, en wie Hem gram is, die is wijs, die spaart den hof, dien noeme men: „de Hovenier" "

Inderdaad, — en voor zoover de dingen zóó staan rest ons geen andere conclusie dan deze, dat Christus, zelfs enkele oogenblikken voor zijn uiterste smarten, zich nog bedient van de leermethode der raadselspreuk. Dat is te zeggen: üij openbaart zich, maar nog steeds in verberging. Zijn „Messias-geheim", waarover theologen zoo heel veel schreven, geeft Hij nog niet prijs. Hij redeneert met deze klaagsters op de via dolorosa gansch-in haar eigen stijl. Zij beweenen hem als één vafl Abrahams veel belovende zonen, als wonderdoener, ziekengenezer, Romeinen-bestraffer, priester-corrector, volksvriend, kindergezel en wat al meer. Maar als Messias kennen zij Hem niet. Die paar, die den Messias in Hem zagen, zijn óf gevloden, óf volgen van verre. Maar in het vrouwenkoor 'zoekt men hen te vergeefs.

Zoo ligt er een oordeel in het kiezen van deze leermethode van de raadselspreuk door Christus. Hij kiest deze riiethode naar zijn eigen Woord, „opdat zij ziende niet zien, en hoorende niet bemerken".

Toch is de verberging in dit woord slechts ten deele. Er blijft openbaring in. Want zich zelf als het groene hout aandienende, in tegenstelling met het Jodendom, dat het dorre hout genaamd wordt, laat Hij toch duidelijk merken, wie Hij is en wie zij zijn. Hij is Israels ware zoon, beloofd aan de vaderen en in Hem alleen draagt Abrahams stam vruchten naar den aard. Wie tot Israels boom behooren wil, behoort bij Hem. En zóó iemand zal nog in deze ure bedenken, wat tot zijn vrede dient. Hij zal het leven vinden in Christus' dood, de rechtvaardiging ontvangen uit zijn verdoemenis, en als een brandhout uit dat vuur gerukt worden, dat Hem verteert.

Zoo is de Christus groot en souverein in het kiezen van zijn leermethode, maar Hij is ook ge nadig. Want terwijl Hij het raadsel opgeeft, geef Hij meteen den sleutel in de hand, die het geheim kan doen ontsluieren; en zalig is hij, die in de beschrijving van den persoon van Jezus Christus door hem zelf geen reden neemt om zich van hem voor eeuwig te distancieeren, doch om bij hem neer te vallen met het ootmoedig gebed, dat Hij, die het raadsel opgeeft, het ook moge oplossen. Zulk een menschenkind komt terecht bij Hem en zal van hem weer worden verwezen naar de Schriften. Voor dezen laatsten mensch zal het eene woord aanleiding zijn om te vragen naar alle andere woorden, dat is: naar het eene Woord van God, dat ons den Messias teekent in zijn volkomen offerande.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 april 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 april 1946

De Reformatie | 8 Pagina's