GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET BOEK VAN DE WEEK

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE FRIESCHE BIJBELVERTALING, i) i

Mijnheer de Praetor, Mijne Heeren Studenten, Geachte vergadering,

Mij werd namens u gevraagd, tot u in het Hollandsoh te willen spreken over de Fries-ohe Bijbelvertaling. Die uitnoodiging meende ik niet te moeten afwijzen. Zelf een Fries, en aan Friesland en de Friescihe zaak hartelijk verbonden, ben ik uitteraard steeds gaarne bereid, deze te dienen waar en voorzoover mij dat mogelijk is. Daarbij wil ik niet minder gaarne u een genoegen doen en van eenig nut zijn, in zoover mij dat doenlijk is, als gij mij dat vraagt, en nu gij aangaande de Friesche Bijbelvertaling iets naders zoudt wenschen te worden ingelicht.

Over drie pim.ten moge ik ter zake van dit onder- , werp nu handelen:

over de wenschelijkheid of noodzakelijkheid der Friesche Bijbelvertaling; over hare tot standkoming; over haar karakter.

Wanneer ik spreek van ihai-e wenschelijkheid of noodzakelijkheid, zult gij dit wel niet verkeerd opvatten. Ik bedoel toch noodzakelijkheid niet in den zin van natuumoodwendigheid, zooals een boom noodzakeUjk schudden of ook breken moet, wanneer een geweldige stormwind er zich tegen werpt, of gelijk een voorwerp warm wordt, als de zon er met felle stralen op schJjnt, of zooals een stuk ijzer, de lucht ingeslingerd, weldra weer door eigen zwaarte of de aantrekkingskracht der aarde naar beneden valt. Geeft gij van uw finantiën al maar uit, zonder er ook maar iets bij te ontvangen, dan vermindert met noodzakeüjkheid uw geldschat, en bezit gij misscihien straks ook zelfs niet meer één cent.

, Maar nu is noodzakelijkheid gemeend in den zin van plichtmatigheid, van behooren, van iets dat dient te geschieden om getrouw aan zijne roeping te zijn.

En wat de wenscheUjklieid betreft: deze moet uitteraard in bei)erkten zin genomen worden. Wij kunnen een Engelsche Bijbelvertaling moeilijk wenschelijk noemen voor Chineezen of Argentijnen of Papoea's, evenmin als eene Fransoihe voor Russen of Denen of Balineezen, en een HoUandsche voor Grieken of Ieren of Finnen. Vanzelf moet dan bij het spreken van wenschelijkheid gerekend worden met omstandigheden van onderscheiden aard, en geldt het niet algemeen en zonder eenige begrenzing.

Zoo nu ook, wanneer de Friesche Bijbelvertaling wenschelijk genoemd v/ordt. Dan wordt daarmee gezien op het Friesche volk, en wel bepaald in Friesland.

Waarom is nu voor de Friezen in Friesland de vertaling van den Bijbel in het Friesch noodig en gewenscht? Kunnen de Friezen anders den Bijbel niet lezen? Natuurlijk wel. Zij leeren immers van hun jongste schooljaren het HoUandsch. En veelal wordt alle onderwijs, ook 'het Godsdienstig onderwijs, in Friesland gegeven in het HoUandsch. In de latere jaren wordt op verschillende , lagere scholen ook wel eenig onderricht in het lezen en schrijven van het Friesch gegeven. Dat dateert evenwel uit den lateren tijd. In mijn jeugd was daar nog nergens sprake van, noch eenige kijk op. Maar over het geheel is het Hollandsch voertuig bij alle onderwijs door overheid en kerk ook in Friesland.

Dat is zeer zeker een misstand. Hierin heeft de Nederlandsche wetgeving misgetast. De Regeering meende op deze wijze de eenheid van het Nederlandsche volk het best te dienen. Maar zij zocht die eenheid in den trant der Fransche revolutie, en in dien van allerlei streven op wereldiiik gebied, n.l. met uitsluiting van de verscheidenheid die God schiep. Men meent dan, dat de mensch alles kan regelen naar eigen inzicht en beUeven, erkent niet de verschillen, welke God in Zijn werken aangebraciht heeft en steeds weer tot stand brengt en handhaaft, tracht aldus kunstmatige eenheden te bewerken, die echter meermalen toch niet hecht zijn, omdat zij niet de levensverbanden tot hun recht laten komen, en daarom ook niet beantwoorden • aan het doel, dat men er mee bereiken wilde.

Nu is dit niet rekenen der overfheid in hare wetgeving met Friesche taal en Friesche volkseigenaardigheid ook voor een deel, en groot deel, schuld van het Friesche volk zelf, bizonder van zijn leidslieden, die reeds eeuwen de Friesche taal en haar eischen en rechten verwaarloosden en niet lieten gelden, zooals dat behoorlijk was geweest. We leven in de hoop, dat én in Friesland zelf, én in den Haag, de oogen meer geopend zullen worden voor de levenswaarheden ook op taalgebied en volksbestaan, zoodat het Friesch alletigs meer zijn recht bekomen zal bij onderwijs en gebruik ook in school en kerk en rechtspraak en maatschappelijke ordening.

De Friezen kunnen dus wel HoUandsch verstaan en lezen. Zij leeren dat van jongs af op de lagere school en verder. Inzoover, zou men kunnen meenen, dat er geene behoefte was aan de vertaling des Bijbels in het Friesch.

Maar waarom moet zij dan toch wenschelijk en noodzakelijk genoemd worden? Vooreerst, omdat het Friesch een eigen taal is, en als zoodanig een eigen schepsel Gods, met eigen taalregels en eigenaardigheden, die in veel wel ovei'eenkomst moge hebben met andere talen, ook met het HoUandsch, dodh niettemin een eigen schepsel Gods is met eigen karakter en leven en hoedanigheden. En moet nu God verheerhjkt of geprezen worden in al Zijn werken, dan behoort dat ook te geschieden in de Friesche taal. En wat ligt dan meer voor de hand, dan om hierbij eene voorname plaats toe te kennen aan het gebruiken van het Friesch ook op Godsdienstig gebied, en dus ook in of door eene vertaling van Zijn Woord in het Friesch. Daardoor spreekt Hij dan a.h.w. Zijn Woord ook in het Friesch, en kunnen Zijne deugden ook in het Friesch verkondigd worden naar Zijn eigen spreken in het Friesch.

Dit is dus eigenlijk eene wenscheUjkheid of noodzakelijkheid van Godswege, en om Gods wil, krachtens - Zijn scheppingswerk en tot Zijne Schepperseere. Uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Dat geldt ook van het Friesch, en heeft daarom ook door ons, en wel aUereerst door de Friezen, erkend en nagestreefd te worden.

Maar daar is ook de wenscheUjkheid of noodzake- Ujkheid van menschenkant, van de zijde der Friezen in Friesland.

Toen de apostel Paulus te Jeruzalem gevangen was genomen en tot het volk zou spreken, verwachtte de schare büjkbaar, dat hij in het Grieksoh tot haar spreken zou. Dat zij dat verstonden, valt hieruit af te leiden. Maar hij sprak tot hen in het Arameesch, hun moedertaal. En toen zij dat hoorden, hielden zij zich te meer stil, staat er, Hand. 22 : 2. Wat blijkt daaruit? Dat de moedertaal, die men van jongs af leert, als van moeders lippen, er het diepst bij ons ingaat, en eene geheel eenige plaats in ons zielsbestaan bUjft innemen, ook wanneer wij later andere talen er bij leeren. Vandaar ook dat, naar men zegt, bij zieken wel voorkomt, dat zij in hun ijlen gaan spreken in hun moedertaal, die zij in hun kindsche jaren gebruikten, hoewel zij daarna in andere omgeving gewoon waren eene andere taal te spreken. Ofschoon een mensch vele talen kan leeren, is de taal toch niet gelijk aan een kleedingstuk, dat men aantrekken en uitdoen kan naar beUeven, en dat wel om ons hangt, maar niet met ons Uchamelijk of zielsbestaan samenhangt. Taal is zielsuiting. Naar het zielsbestaan is, is de taal. En naar dat zielsbestaan van de jeugd gevormd wordt, krijgt het zijne plooi, zijne min of meer vaste geaardheid of hoedanigheid, die in het latere leven en handelen, en op taalgebied, ook in het denken en spreken, doorwerkt.

Och ja, een klein kind, dat in zijn jongste dagen, voordat het nog spreken hoorde en leerde, weggevoerd wordt naar een ander land en volk, leert de taal van dit volk en land, en zal dat even gemakkeUjk doen, of die taal dan het Fransch, of het Engelsoh, of het Russisch, of het Indiaansch zij, zonder ooit kennis van de taal van het volk en land zijner geboorte te verraden. Want talenkennis en taalgebruik berusten op aanleg of innerlijk vermogen, éif op vorming van dien aanleg of dat vermogen. Waax die vorming uitbüjft, zuUen ook wel die kennis en dat gebruik achterwege bUjven. En naar die vorming is, zal die kennis en zal dat gebruik zijn. Maar wanneer van de vroegste jaren de vorming van dien aanleg geschiedt, zal zij ook tot resultaat hebben een min of meer duiirzame fatsoeneering en na-' of doorwerking, die natuurlijk sterker of zwakker, en langduriger of kortstondiger kan zijn, al naar den duur en de kracht van die eerste vorming. Maar waar die vorming dan doorgaat, zooals bij voortdurend verblijf onder of te midden van het eigen volk en land van geboorte, daar heeft zij ook een als onuitwischbaar gevolg. Daar vindt om zoo te zeggen een samengroeien van taal en ziel plaats, zoodat de ziel het innigst geroerd kan worden door de moedertaal, en zich in haar het intiemst uit.

Prof. Dr F. A. C. Went zeide in 1924 in eene lezing die hij in België te Brussel en op andere plaatsen hield, over Het universitaire leven in Nederland, met betrekking tot het geven der coUeges in de landstaal, o.m.: „Ten einde niet misverstaan te worden, wil ik over die taalkwestie tot slot nog een paar woorden zeggen. Ieder mensch is alleen dan in staat zijn denkbeelden volledig weer te geven, wanneer hij zich van ajn moedertaal bedient; hoe goed hij een vreemde taal ook moge schrijven of spreken, hij zal daarbij altijd moeiüjkheden ondervinden, sonmaige fijne nuances niet voelen. Omgekeerd zal ook zijn gehoor hem slechts dan volledig kunnen volgen, wanneer het in zijn eigen taal wordt toegesproken. Vandaar de gerechtvaardigde eisoh, dat aan de Universiteiten van een volk gedoceerd worde in de moedertaal van dit volk, dat ook de leerboeken zooveel mogeUjk daarin zullen verschijnen; aan dit aUes wordt ten onzent vrijwel volledig voldaan! Een heel enkele maal wordt een vreemdeling als hoogleeraar aan een onzer Universiteiten verbonden. Die begint dan zijn coUeges in zijn eigen taal te geven, om na enkele jaren in het Nederlandsch te doceeren. Hij zal dit nooit zoo goed doen als in zijn moedertaal, maar daar tegenover bereikt hi) op deze wijze toch beter zijn toehoorders", blz. 69-70.

Is dit aUes juist, dan volgt, dat de Friezen in Friesland of in Friesche omgeving het innigst aangedaan zullen woFdea door eene Fri^che yeitaliug van Gods

Woord, eene goede Fnesche vertalmg, meer dan door de Hollandsere. De HoUandsche taal bUjft voor de meeste Friezen in Friesland eene vreemde taal, waarmee zij zich niet vertrouwd gevoelen, die zij wel verstaan en wel kunnen spreken als het noodig is, en zoo goed en kwaad als het dan gaat, maar die him toch niet eigen is. Zij is niet de taal uit hunne ziel, maar als uit hun verstand, die niet als, vanzelf opwelt uit hun innerUjk bestaan, maar waarbij zij hun denken opzetteUjk inspannen moeten om te overleggen, hoe ze dit of dat uitdrukken of zeggen moeten. Met het Hollandscih gevoelen zij zich niet op hun gemak, dat is voor hen a.h.w. geen gereedschap waaraan zij gewend zijn, en om er zich spontaan van te bedienen. Natuurlijk is hier verschil van persoon, van oefening, van arbeid, van miUeu en verkeer. Doch niet naar de min of meer talrijke uitzonderingen moet hier gerekend worden, maar naar de meeste Friezen voornameüjk op het platteland. In de steden wordt dikwerf een gebroken taal gebruikt, een mengelmoes van Friesch en HoUandsch, ihier zóó, daar wat anders genuanceerd.

Toen ik in Friesland predikant was, kon ik meer-. malen merken, vooral bij de eenvoudigen, die niet zooveel lazen, en weinig met HoUandsch sprekenden in aanraking kwamen, dat zij zich meer eigen voelden, en meer innerüjk vat aan Gods Woord schenen te hebben, wanneer ik Friesch met hen praatte. Dan viel voor hen a.h.w. eene zekere scheiding weg, niet alleen tusschen persoon en persoon, maar ook als tu3schen het Woord Gods en hen. Dit te meer omdat zij onderUng gemeenlijk ook in het Friesch over geestehjke dingen samenspraken en de ouderlingen en diakenen dat evenzoo met hen deden.

Toch waren er vroeger niet weinige Friezen, en zij zullen er nog wel zijn, hoewel in afnemend aantal, die het bespreken van Godsdienstige zaken en van het leven des geloofs, in het Friesch minder gepast vinden, en dus ook de vertaling van den Bijbel in het Friesch weinig of in het geheel niet gewenscht of noodzakeUjk achtten. Dat kwam door ongewoonte en door onkunde, en omdat er weinig Christeüjke literatuur in het Friesch gevonden werd. Zooals ik reeds zeide, is het Friesch in Friesland reeds eeuwen op onderwijs- en kerkeUjk gebied veronachtzaamd, en niet in het heiUge gebruikt, dan door een enkele. Men sprak het Friesch in onderling verkeer. En van het hooren en spreken van het Friesch in het dagelijksche leven en den gewonen omgang leerden de kinderen het Friesch verstaan en spreken. Maar men leerde het niet lezen noch schrijven, dan alleen de enkelen en privatim. Voor het gebied van het heilige was de ge. legenheid om het Friesch te leeren gebruiken in spreken en schrijven, zooals uit het zooeven genoemde valt af te leiden, en naar ons zondige menst^eüjke leven nu eenmaal is, waarin we onderling veel meer over tijdelijke, aardsche, stoffelijke dingen spreken, dan over geesteUjke en GoddeUjke, nog geringer.

Daardoor ontstond er als vanzelf zeker vooroordeel, alsof het Friesch niet paste voor het geesteUjke en Godsdienstige, het hoogere, daarvoor te plat, te boersch was, niet heilig genoeg. Immers werd de HeiUge Schrift aUeen in het HoUandsch gelezen en gehoord. Werd in de kerk alleen in het HoUandsch gebeden en gepreekt en de liturgie gelezen. Werd op de catechisatie enkel het HoUandsch gesproken, geschiedde het onderwijs op school alleen in het Hollandsch en moest daar het HoUandsch gesproken worden. Dit maakte als onwillekeurig den indruk bij schier allen van jongsaf, dat het HoUandsch wat hooger en heiUger was dan het Friesch, en dit laatste wel goed mocht zijn voor den dageUjkschen omgang onderling en voor de aardsche werkzaamheden, maar niet goed voor het hoogere en heilige. Moest men immers ook niet in het Hollandsoh spreken, wanneer men in de pastorie kwam, of zijn onderwijzers iets moest vragen of zeggen, of met lieden van hoogeren of voornamen stand in aanraking kwam?

Daarbij kwam nog, dat er wel enkele Friezen waren die aan üteratuur deden, Friesch schreven, maar dit waren veelal menschen, die van de HeiUge Schrift als het Woord Gods, van ware Godsvrucht, van het Christendom naar rechtzinnige opvatting, niet weten wilden, en met Gods Woord en Godsdienst en rechtzinnigheid den spot dreven. Dat drukte te meer een stempel van minderwaardigheid op het Friesch, of zelfs van onheiligheid, althans van ongeschiktheid tot gebruik op heilig terrein.

Men reaüseerde zich niet, dat ook het Friesch eene schepping Gods is, en dat Hij ook in het Friesch moet v/orden verheerlijkt, en men leerde aldus ook niet kennen, dat het Friesch uitnemend geschikt is ook voor gebruik in het heiUge, wanneer het maar aangewend wordt en naar zijn bestaan en hoedanigheden en ontwikkelingsmogeUjkheden ontplooid.

Nu mag aangenomen worden, dat deze meeningen in den loop der latere jaren heel wat gewijzigd zijn. De toestanden toch zijn ook op het Friesche taalgebied allengs niet alleen veranderd, maar ook verbeterd. Allerlei personen en vereenigingen of gezelschappen hebben in Friesland gewerkt om daar de kennis en het gebruik en de waardeering van het Friesch te vermeerderen en te verhoogen, om werken in het Friesch te doen verschijnen, ook wat wij gewoon zijn „Christe- Ujke boeken" te noemen, maai voorts werken op onder» scheiden teirein van kennis en arbeid en kunst, waar.. door de uitnemende bruikbaarheid van het Friescb

voor- aUe vak van ffinetenscüap en wierkzaaxolteid duldeiïjk aan het licht Icwam. Dat heeft de belangstelUng voor het ïViesch vermeerderd buiten Friesland niet slechts, maar ook in Friesland, vroegere vooroordeelen zooal niet weggenomen, dan tooh verminderd, den tegenzin er tegen als voor hoogere en heilige doeleinden indien al niet afkeurenswaard, dan toch minder aanbevelenswaard, bij velen doen wegvallen, en alom de beteekenis en waardij van het Friesch beter doen inzien.

Dat alles kan de vrensoheüjldieid of noodzalcehjkheid der vertaling van de Heilige Schrift ook in het Friesch te meer doen verstaan. Door eene goede Friosche Bijbelvertaling kan Gods Woord a, h.w. dichter bij het innerlijk van het Friesche volk gebracht worden, als dieper in zijn ^elsbestaan ingedrukt, beter met zijn inwendig le-> fen naar gevoelen en denken en spreken vereenigd en als samengesmolten worden. Gij voelt u toch om zoo te zeggen ook meer thuis in en met den Bijbel, wanneer deze voor u gelezen wordt in het HoUandsch, dan wanneer hij in het Duitsch óf Engelsch óf Fransch óf eenige andere taal u in de ooren klinkt. En leest gij zelf hem in het HoUandsch, dan vindt hij natuurlijker, inniger aansluiting bij uw gemoedsbestaan of innerlijk leven, dan wanneer gij hem in zijn oorspronkelijke óf in eenige der andere, zoo even genoemde talen leest. In dit laatste geval moet gij uw verstand meer gebruiken tot overzetting of vertalen, wat als vanzelf de aandacht richt op de juistheid der overbrenging, en min of meer aftrekt van het innerlijk luisteren naar Gods stem in het gelezene. Er komt dan a.h.w. zekere scheiding of afstand tusschen Gods Woord en het inwendige gemoedsbestaan der menschen, zeker intermediair, eenige tusschenschakel. Dan is de aansluiting van Gods Woord aan het diepste en innigste van 's menschen zieleleven om zoo te zeggen niet zoo rechtstreeksch, onmiddelüjk, als wanneer dat Woord in de eigen moedertaal van den hoorder dezen toespreekt. „Als zij nu hoorden dat hij in de Hebreeuwsche taal hen aansprak, hielden zij zich te meer stil", Hand. 22 : 2.

Dit algemeen menschelijk gegeven wordt uitteraard ook bij het Friesche volk gevonden, en geldt ook ten aanzien van de Friesche taal, en heeft zijn beteekenis dus evenzeer met betrekking tot de vertaling van den Bijbel aJs Gods Woord in het Friesch.

1) We ontving'en op ons verzoek den tekst der rede, die pïwf. Öreijdanus hield voor het Studentencorps EUdes Quaerit Intellecnus, 25 Qct. '4& , — Redactie.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 november 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 november 1946

De Reformatie | 8 Pagina's