GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

OM HET HART DER REFORMATIE, XVI.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OM HET HART DER REFORMATIE, XVI.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het woord bevat alle beloften Gods, en het geloof neemt ze alle aan. De inhoud van het woord is Christus, de gansche Christus Dr H. Bavinck.

DE BOODSCHAP VAN WORWISER.

We gaan met volle aandacht luisteren naar de klare boodschap, welke Wormser in den broederstrijd der Afgescheidenen liet hooren. Ik ben er van overtuigd, dat de lezers, als ze alles rustig in zich opnemen, verbaasd zullen staan over de bezonnen wijsheid, welke deze juist dertig jaar oude kantoorklerk-ouderling ten beste gaf. 1)

Wormser's, door Scholte uitgegeven, verhandeling verscheen in den vorm van een „open brief", welke tot opschrift heeft: Brief aan den Eerw. Ouderling D. D. Drukker over deszelfs korte verklaring van denkinderdoop. Zijn betoog is dus een brok polemiek, maar — van de allerbeste soort! Ik zal, vooral ook omdat dit geschriftje van Wormser uiterst zeldzaam voorkomt, wat royaler citeeren dan voor ons betoog strikt noodzakelijk is.

Op de volgende, fijn gevoelde en keurig gestelde, wijze motiveert Wormser het opnemen van zijn pen: „Waarde Broeder! Bij het lezen van uwe Korte Verklaring van den Kinderdoop, in vragen en antwoorden, onlangs in het licht verschenen met eene voorrede van den Weleerw. Ds H. de Cock, zijn tegen vele uwer stellingen en redeneeringen onderscheidene bedenkingen bij mij opgerezen. Indien dezelve van minder gewigt waren geweest, zou ik het zelf beter geoordeeld hebben, die aan u in het bijzonder en schriftelijk mede te deelen. De overweging echter, dat uw schrijven, door den druk openbaar gemaakt zijnde, zich in veler handen bevindt, heeft mij daarvan teruggehouden, omdat ik begreep, dat, indien mijne bezwaren gegrond mogten zijn, dezelve mede voor de bezitters van uw werkje moesten verkrijgbaar gesteld worden. Ik vertrouw derhalve, dat gij, van mij eenen gedrukten brief ontvangende, in deze mijne handelwijze geene onbescheidenheid omtrent uwen persoon zult vinden, vooral wanneer gij in aanmerking neemt, dat op mij, even als op u, de roeping en verpligting berusten, om zoo veel in mij is, te waken en mede te werken, dat geene verkeerde of ongegronde gevoelens omtrent de leer en praktijk van den H. Doop worden geleerd en voortgeplant". 2)

Vervolgens geeft Wormser met een paar trekken een teekening van de situatie en wel aldus:

„Reeds spoedig nadat de Heere Zijne Kerk bij vernieuwing in ons vaderland had openbaar doen worden, werden onder de geloovigen uiteenloopende gevoelens omtrent de p r a k t ij k des H. Doops opgemerkt, welke van tijd tot tijd blijken ook met de leer omtrent dit Sacrament in het naauwste verband te staan". 3)

Men ziet het voor de zooveelste maal: het ging in den twist der eerste Afgescheidenen in de eerste plaats om de bediening, de prakt ij k van den doop.

Wormser is evenwel in het minst niet bezorgd over het gerezen verschil! Hij ontdekt er met name geen enkele instantie in, welke tegen de pas geschiede afscheiding kan worden aangevoerd! Wie daaruit ook „ongunstige gevolgen omtrent onzen uitgang uit het Hervormde Kerkenootschap zou willen afleiden, of de toekomst donker tegemoet zien" — Wormser niet! Ik voor mij — zoo schrijft hij — „mag in het vaste vertrouwen verkeeren, dat ook deze broederverschillen, hoedanige in de Kerk van den Heere CHRISTUS, door alle eeuv/en heen, niet ongewoon waren, zullen moeten medewerken om het licht des Evangelies, dat zoo lang verborgen is geweest, op nieuw met kracht te voorschijn de doen komen. Ware de afscheiding slechts een strijd tusschen hetgeen in een' wetenschappelijken en godgeleerden zin, waarheid en onwaarheid is, het, zou mogelijk zijn dat wij van deze verschillen niets vernomen hadden. Maar juist omdat de afscheiding voorbereid werd en ontstond door de behoefte naar geestelijk voedsel; juist omdat zij, op sommige plaatsen meer, op Eindere minder, het kenmerk van alle ware reformatie vertoont, ontstaat er een wrijving, verschil van meening en gevoelen, ja eenigermate botsing, bij hen die den Heere in opregtheid wènschen te dienen; want het beginsel van alle ware reformatie is: de dienst des Heeren bij vernieuwing in te rigten naar Zijn Woord; bestaande inrigtingen, praktijken en gewoonten daaraan te toetsen, en hetgeen daarmede strijdt te verwerpen of te herstellen". 4)

Na deze fijne omschrijving van het wezen van alle reformatie wijst Wormser de oorzaak van de meeningsverschillen aan, de perspectieven welke een goede behandeling daarvan openen en de w ij z e waarop dit zal moeten geschieden.

„Het laat zich gemakkelijk begrijpen — zoo lezen we — dat na een tijdperk van ongeloof en diep verval der godsdienst, zich omtrent de herstelling der Kerk in sommige opzigten verschil van meening en gevoelen vertoonen moest, ook bij hen, die anders hetzelfde geloof deelachtig zijn, en zuiver gevoelen en belijden wat de grondwaarheden des Christendoms betreft. Eene nadere ontwikkeling en openhartige blootlegging der gronden van verschillende zijden, zoo die het gevolg zijn van een eerbiedig onderzoek dtó Woords en van een kinderlijk afhangen van de leering en leiding des Heiligen Geestes, kan dan ook door de genade des Heeren een gezegend uitwerksel hebben. Daarvan kan, gelijk ik hoop en vertrouw, het gevolg zijn, dat het gewigtige leerstuk des H. Doops, waaromtrent sedert eene reeks van jaren, zoo veel duisterheid, slordigheid en ontrouw geheerscht hebben, bij vernieuwing beter gekend en getrouwer in beoefening gebragt wordt. Maar dit zal alleen dan het geval kunnen wezen, wanneer zij, die van elkander in dezen verschillen, staan naar de bewustheid des gemoeds, voor het aangezigte des Heeren, dat zij niet hunne eigene personen, hun eigen eer en gevoelen verdedigen, maar dat zij alleen bedoelen de waarheid voor te staan en aan het licht te brengen, en in eenvoudigheid des harten daardoor ook voor hunne broeders nuttig te zijn". 5)

En Wormser beëindigt de inleiding van zijn opstel met deze hartelijke aanspraak tot Drukker:

„Ik verlang dan ook, waarde Broeder! dat gij de volgende aanmerkingen op uw werk uit dit oogpunt zult beschouwen, en dat alle verdenking van mijne bedoelingen, zoo die in uw hart mogten oprijzen, door u zullen worden tegengegaan. Ik voor mij, wensch niets anders, dan mijn gevoelen zoodanig voor te dragen, dat het blijkt dat hetzelve de leer is van Gods Woord, en overeenstemt met de Belijdenisschriften onzer Kerk.

Ik mag vertrouwen dat gij mij zult toestemmen dat wij maar al te dikwijls betoonen meer geoefend te zijn in het spreken over de dierbaarheid van Gods Woord, dan in de dadelijke en praktikale kennis en beoefening van hetzelve; en dat wij dikwijls moeten opmerken, dat vele geloovigen, welke een' loffelijken ijver aan den dag leggen voor de leer onzer vaderen, maar al te dikwijls regtmatig het verwijt verdienen van degenen, die ons tegenstaóm, dat zij niet dan zeer gebrekkig bekend zijn met onze Formulieren van eenigheid, waaruit die leer gekend moet worden. Zoodanig was geenszins de praktijk onzer vaderen van vroegere eeuwen. Onze krachtige en voortreffelijke belijdenisschriften zijn daar om ons te toonen hoedanig zij den Bijbel onderzochten; en welke daarvan, door Gods genade, de vruchten waren, is bij vele gelegenheden openbaar geworden.

Deze beschuldigende vergelijking van ons zelve met de vaderen zal sommigen misschien hard voorkomen. De beschuldiging is niettemin gegrond, en ik' heb geene zwarigheid gemaakt dezelve hier neder te schrijven, evenmin als ik zwarigheid maak, die telkens mondeling te doen, wanneer de gelegenheid zich daartpe aanbiedt, omdat ik mij overtmgd houde, dat niet het bedekken, maar het openbaren van onze wangestalten, ' het zij dan ook pijnlijk, tot ware reformatie leiden zal.

Mochten dan de tegenwoordige broederverschillen over den H. Doop die uitwerking hebben, dat wij bij al hetgeen daaromtrent thans geschreven en gesproken wordt, het voorbeeld volgden van die Bereën, om dagelijks de Schriften te onderzoeken of deze dingen alzoo zijn. Hand. XVII : 11. Mogt het tegenwoordige geslacht met de daad betoonen prijs te stellen op het voorbeeld en de vermaning der vaderen, die bij het eindigen van de Synode te Dordrecht aldus spraken: Waarom zoo velen als den naam onzes Zaligmakers JEZUS CHRISTUS godvruchtig aanroepen, van deze Dordrechtsche synode bij den naam des Heeren betuigd worden, dat zij van het geloof der Gereformeerde Kerken, niet uit hier en daar bijeengeraapte lasteringen, noch ook uit bijzondere gezegden van niet weinige, zoo vroegere als latere. Leeraren, die dikwijls óf ter kwader trouwe aangehaald, óf verminkt, óf in eenen anderen zin verdraaid, voorgesteld worden, oordeelen: aar uit de openbare Belijdenissen derzelver Kerken" enz.". ") Na deze inleiding pakt Wormser de kwestie zélf aan.

We zullen zijn beschouwingen, evenals die van Smeedes en Drukker, in een overzichtelijken vorm en zoo objectief mogelijk weergeven. We gaan dat doende uit van wat Wormser in het opstel, dat we momenteel bespreken, betoogt. Maar we zullen ter adstructie en verduidelijking van wat hij daar zegt telkens ook citeeren wat hij veertien jaar later in zijn reeds genoemde breede studie over den Kinderdoop publiceerde. Dit is geoorloofd, omdat de beschouwingen van Worniser uit het jaar 1837 (dit opstel) zakelijk volkomen overeenstemmen met die van 1851 (het boek). Bovendien is het gewenscht dat te doen, omdat Wormser in zijn boek zijn ideeën in veel helderder licht plaatst en ze veel breeder uitwerkt.

DE BELOFTE DES VERBONDS.

„Na den afval van ons geslacht van God, grondde de Heere Zijne Kerk op de belofte van den Messias aan ADAM gedaan". Deze belofte komt voort uit „vrije genade en ontferming". Maar God gaf aan deze belofte , , de natuur van een verbond" Op deze wijze werd aan hen die „door het geloof" aan deze belofte „deel hadden" „een nieuwen grond van gehoorzaamheid geschonken, dewijl die van het eerste verbond vernietigd was". Deze belofte, omdat zij het karakter van een verbond draagt, sluit in zich „de genade, die God aan zondaars in den Messias wil bewijzen, maar ook tevens de gehoorzaamheid welke hij van hen vordert".') Het is geen , , volstrekte", geen absolute belofte, maar een belofte, welke een verbond is „dat twee deelen heeft". 8)

Wat deze belofte precies inhoudt wordt duidelijk uit het Doopsformulier.

Volgens het „tweede stuk" daarvan wordt ons immers in den doop betuigd en verzegeld de afwassching der zonden door Jezus Christus. En wanneer dit formulier deze gedachte uitwerkt, dan blijkt daaruit dat daarmede bedoeld wordt, dat den gedoopte niet slechts „eene volkomene verlossing en zaligheid" „voorgestel d", maar „b e t u i g d", , , v e r-z e g e 1 d" en „verzekerd" wordt: „D e V a d e r, en de Zoon, en de Heilige Geest hebben hun (den gedoopten) volgens de leer van de Gereformeerde Kerk, in den doop een overvloedige volheid van genade en de afwassching der zonden door JEZUS CHRISTUS betuigd, verzekerd en verzegeld; — van die doopsverzegeling mag niets worden afgedaan". 9)

Maar in onderscheidenlijk verband met deze belofte, ja, als integreerend moment daaruit wordt „het tweede deel" van het verbond, de roeping, de eisch, de wet des HEEREN door God gegeven en opgelegd.

De Gereformeerde Kerk , , laat het e e u w i g v e r b o n d der g e n a d e tot zijn volle regt komen voor ieder, die het zegel van dat verbond ontvangen heeft; maar, zij legt dan ook een u i t n e m e n d gewigt op het TWEEDE deel van het verbond". 10)

Het doopsformulier zegt immers, dat wij van God door den doop ook vermaand en verplicht worden tot een nieuwe gehoorzaamheid. Velen kunnen die woorden: , , wet, gebod, pligt, gehoorzaamheid" we! niet verdragen, en ze willen ze „althans niet tot de verlossing en zaligheid in verband gebragt zien". Maar „de vaderen waren voor die woorden zoo schuw niet". Omdat zij het eerste deel van het verbond krachtig en ten volle erkenden, waren zij voor het tweede deel niet bevreesd".

Het „is dus juist de aard van het geloof: zich aan de wet van God te onderwerpen; en de woorden wet, gebod, pligt, gehoorzaamheid zijn den geloovige, staande in de vrijheid der verlossing van CBKISTUS en niet meer in het werk-maar in het genadeverbond, bij uitstek liefelijke woorden geworden. Het geloof toch bereikt zijn toppunt in het doen, waardoor uitgedrukt wordt wat de geloovige door de genade geworden is; het nieuwe wezen, dat hij heeft o n t - van gen". 11)

Kort samengevat is dus voor Wormser de belofte des verbonds — de belofte, welke naar haar natuur een verbond is —: : een niet-absolute belofte. Zij is immers een belofte, aan welke de wet, de eisch, de roeping onlosmakelijk verbonden, ja geheel en al inhaerent is en die dus ook nooit zonder die wet gesproken en aldus gegeven wordt.


1) Wormser werd geboren in Amsterdam, 4 Juni 1807. Hij behaalde, als kweekeling op de Stads-armenschool, achtereenvolgens de acte van schoolonderwijzer vierde en derde klas. Op zijn negentiende jaar kwam hij op het kantoor van Mr F. A. van Hall. Door de lezing van Brakels Redelijke Godsdienst, hem door een werkster van zijn kantoor ter hand gesteld, kwam hij tot bekeering. Wanneer hö het opstel, dat we hier bespreken schrijft, is hij net dertig jaar oud. Hij onderteekent dan reeds met „ouderling". Als Dr Van der Does schrijft, dat Wormser 5 April 1839 ouderling werd, a.w. p. 348, is dat dus niet juist, althans niet volledig. Wormser werd in 1839 deurwaarder bij de Arrondissements rechtbank van Amsterdam.

2)pag. 1. 3) pag. 2.

4) pag. 2. 5) pag. 3.

6) pag. 5; Wormser citeert dit laatste uit de door Ds H. P. Scholte opnieuw uitgegeven en met een voorrede voorziene „Formulieren van Eenigheid der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland", uitgegeven te Amsterdam bij H. Höveker, te 's-Gravenhage bij J. van Golverdinge, 1836.

7) pag. 9/10. 8) pag. 34.

9) De Kinderdoop, pag. 52. Ik citeer steeds de editie van 1852. In 1851 was Wormser's studie In tijdschriftartikelen verschenen. (In „De Vereeniging", Christelijke Stemmen) het bekende „maandschrift" van den Reveilkring). Na Wormser's dood bezorgde Groen van Prinsterer een nieuwe uitgave van Wormser's boek, de tweede (feitelijk: de derde) druk. In 1885 kwam, blijkens een in mijn bezit zijnd exemplaar, de derde (feitelijk de vierde) druk uit. Daarin schreef Wormser's zoon, J. A. Wormser Jr. een voorrede. In 1938 verscheen de laatste uitgave. Deze is een zorgvuldig bewerkte en de hoofdzaak volledig intact latende, verkorte editie, verzorgd door' Ds J. A. Schep, wien deze bewerking toen „een weelde des harten" was. Uitgeefster was N.V. Dagblad en Drukkerij De Standaard, Amsterdam. Ds Schep duidt zijn editie aan als „de zesde druk". Wanneer de aangehaalde citaten ook in de editie Schep voorkomen, wijs ik de vindplaats met het tweed§( cijfer aan. Noot 9 wordt dan zoo: ') De Kinderdoop, pag. 52-41.

10) A.w. pag. 54—44.

11) A.W. pag. 55/6—45/6.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 juni 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

OM HET HART DER REFORMATIE, XVI.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 juni 1947

De Reformatie | 8 Pagina's