GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het antwoord van den heer J. SCHOUTEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het antwoord van den heer J. SCHOUTEN.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

(Op veler verzoek vingen we na terugkeer uit het buitenland deze reeks aan. Inmiddels bekwamen we de zekerheid, dat een door „de vijftien" gezamenlijk te onderteekenen stuk in voorbereiding is, hetgeen we wel niet geheim behoeven te houden. Daarom beperken we deze persoonlijke reeks, en hopen alleen détails aa.n te raken, die in het komende stuk der vijftien niet of niet zoo breed aan de orde zullen kunnen komen. K. S.).

1. Polemiek, zelfs als ze wordt vastgeknoopt aan een zeer kort Communiqué van vijftien menschen, schijnt niet anders dan vermoeiend te kunnen zijn. Ook dezen keer. De Heer Schouten leest in het stuk der vijftien „een onduidelijkheid, of een tegenstrijdigheid". Volgens hem is er in him advies een eigenaardigheid:

a) de vijftien zeggen „n i e't, dat die bezwaren juist zijn" (de bezwaren n.l. tegen leiding en publiek optreden der A.R. Partij)!;

b) de vijftien verklaren desniettemin, dat een thans door de A.R. Partij bijeenvergaderd kapitaal op een niet voor hun verantwoording te nemen wijze zou besteed worden „t e n z ij een volkomen d u i-delijke positie-w ij ziging zou verkregen zij n".

Hier vindt de Heer Schouten onduidelijkheid of tegenstrijdigheid); eerst zegt „men" in het advies der vijftien niet dat de geopperde bezwaren juist zijn, en 'later, dat alleen volkomen duidelijke positiewijziging de bezwaren tegen het steunen der millioen-actie zou kunnen wegnemen; daarin ligt toch zeker wél een zekere erkenning van de juistheid der bezwaren?

Lang behoeven we hier niet over te praten. Het schijnt ons duidelijk, dat de Heer Schouten alleen daardoor van onduidelijkheid of tegenstrijdigheid kon spreken, omdat hij geen voldoende aandacht schonk aan het feit, dat de vijftien tevoren duidelijk hadden verklaard, dat naar hun meening „geenszins ten onrechte" van onderscheiden zijde gewezen is op duidelijke symptomen van principieelen achteruitgang, ja, van afval, die in de leiding der A.R. Partij aanwijsbaar zijn.

Dat is evenmin onduidelijk als strijdig met het vervolg.

2. In dit verband spraken zoowel de vijftien als ook nu de Heer Schouten over de bekende brochure van mr I. 'A. Diepenhorst, getiteld: „Christelijke Staatkunde". De Heer Schouten zeg^t in zijn antwoord ten aanzien van deze brochiu-e:

Het is een niet officiële uitgave van de partij, evenmin een min of meer officieel geschrift".

Grammatisch loopt deze zin niet; we vermoeden daarom een zetfout. Stond er misschien: „het is niet een officieele uitgave van de psirtij, evenmin een min of meer officieel geschrift"?

Hoe het zij, het schijnt ons een typische bijzonderheid, dat deze uitspraak van den voorzitter van het Centraal Comité aan den binnenkant van de aflevering van „Nederlandsche GJedachten" (officieel orgaan ten dienste van de A.R. partij, haar propagandaen haar jongeren-studieclubs) te lezen staat, terwijl aan de buitenzijde van dezelfde aflevering een groote advertentie voorkomt, die bedoelde brochure van mr I. A. Diepenhorst den volke onder nummer 4 aankondigt als ééne van 13 „uitgaven va: n het Centraal Comité"; bestellingen door gireering ten name van het Centraal Comité. Ik begrijp soms niet veel van de polemiek. De Heer Schouten zegt: de partijleiding heeft de uitgave „niet verhinderd". De advertentie: ze gaf ze uit.

3. Van de critiekj die op dr Diepenhorst's brochure uitgebracht is, neemt de Heer Schouten niet heel veel nota. Dit v e r w ij t e n we hem, voorzoover het dit ééne artikel aangaat, geenszins. Maar wij behoeven ons dan ook niet verder met het geval in te laten. We kunnen verwijzen naar wat we zelf over dr Diepenhorst geschreven hebben.

4. Wel willen we op één ding wijzen. De Heer Schouten meent, dat „in den kring der vijftien en hun(ner) medestanders" ten aanzien van Kuyper's arbeid , «Dg wel eenig verschil van gevoelen bestaat, 't Zal wel waar zijn! Denkt de Heer Schouten soms, dat 't bij de Synodocraten, of bij degenen, die in d^ politiek hem in elk geval of zelfs, geheel en al volgen willen, anders is? Hoe sterk week niet dr H. H. Kuyper af van dr A. Kuyper, en dit op essentieele punten? Maar als nu de Heer Schouten zegt, dat terzake van de „g e m e e n e gratie" de Heeren Veenhof en Bremmer blijkbaar een „belangrijk (!) verschil" met ondergeteekende hebben, dan zullen, vermoed ik, niet alleen beide eerstgenoemden glimlachen, maar ook allen, die in de vergadering van het landelijk congres in Mei 1947 prof. Veenhof hoorden vertellen wat hij met Sehilder's geschriften in dezen gedaan had. De Heer Schouten grondt zijn bewering op 't feit, dat K. S. eens schreef, dat (door de synodale leiders) „weggewerkt zijn, wie Kuyper op détails afvielen" (Ref. 12 Juli '47). K. S. zou dus slechts in détails verschillen zien, de anderen zouden de verschillen zeer groot en ingrijpend achten. Maar me dunkt, dat hier alleen bewijs gegeven wordt van onvolledige kennismaking met hetgeen te dezer zake geschreven is (we voegen er eerlijkheidshalve aan toe, dat blijkbaar ook dr Hepp's alarmgeroep ter zake van de gemeene gratie door den Heer Schouten niet serieus genomen wordt). „Détails" beteekent overigens niet: pietluttigheden.

5. Maar als nu de Heer Schouten verklaart, dat zijns inziens de denkbeelden van dr Kuyper over de gemeene gratie wel groote beteekenis voor de staatkunde hebben, maar in wezen toch niet van politieken aard zijn, dan komt bij ons de vraag op: van welken „aard" zijn ze dan wel volgens hem? Kuyper spreekt over politieke kwesties (overheid, staat)-, en over wetenschappelijke (gemeene gratie in de wetenschap) en aesthetische (gemeene gratie in de kunfet), en cultureele (heerlijkheid en eer van volkeren, koningen) en sociologische (verzekeringswezen) en medische (koepokinenting), en wat aJ niet. Men kan nu zeggen: zij zijn niet van politieken, niet van wetensohappelijken, aesthetisqheh, cultureelen, sociologischen, medischert „aard". We vragen: sdjn ze dan soms van confessioneelen „aard" ? Men moet het haast wel gelooven, als men de menschen hoort, die de Heer Schouten volgt in hun na 1944 gebleken keuze van wie hem van den preekstoel al of niet, in 'sHeeren naam mogen toespreken en met hem mogen communiceeren. Hij is toch met hen in dezen verbonden als éénsgeestes met hen? Als zijn broeder en hoogleeraar Aalders vliegensvlug de pen opneemt om de Amerikanen te doen gelooven, dat zijn synode de gemeene gratie gered heeft tegen dwaling, nu, dan lachen wel wij (die beter weten), maar dan lacht de Heer Schouten niet, hij is gebonden aan zijn zestien punten, en heeft geen gravamen ingediend tegen de binding daarvan als aan een sjibboleth, weshalve hij kerkelijk ook mede zelf ons adieu zegt, zij het niet zonder leedgevoel (waarom, dat hoor ik niet).

Maar dan moet de Heer Schouten de zaak ook niet meer, voor wat de A.R. Partij betreft, bagatelliseeren, zeggende: deze denkbeelden zijn niet van politieken aard. Als de confessie er mee staat of valt, en als wie die kuyperiaansche denkbeelden niet aanvaarden, de kerk uitgezet moeten worden, nu, dan willen we niet als kwajon g-e n s behandeld worden. Als kwajongens? Ja. Want als de naaste vrienden en communicanten van den Heer Schouten eerst om die Kuyper-theorieën ons in de k e r k uit een dubbel amlg; stooten, onder het zeggen: de zaak is zeer gewichtig, en als ze al acht jaar lang ons daarom, in wat wij hun onverstand, doch zij hun getrouwheid noemen, zwart maken waar ze maar kunnen; en als ze dan daarna in de politiek zeggen: die zaak heeft hier weinig of niets om 't lijf, dan voelen we weer, dat men hier speelt met confessies en oonfessoren. Het spelen met ons als confessoren, en met wat men zelf confessioneele leerpunten noemt, "dat spelen, de Heer Schouten hoore het weer, dat is voor ons kerkelijk en politiek wijl christelijk besef 't ergste. Niet zoozeer omdat w ij het zijn, die het treft, ' doch vooral omdat z ij allemaal het zijn, die het wanstaltige bedrijf toejuichen of, nou ja, laten loopen met een schouderophaling. Het conflict is ethisch, — voor de zooveelste maal. En als het directoraat van het synodoeratische Kampen, die V.U.-dépendance, nadat nog maar nauwelijks Greijdanus en Schilder — opponenten tegen Kuyper's gemeene gratie-schema — zijn weggewerkt door verraad, een man als mr Diepenhorst daar binnenhaalt, om 't heele gemeene-gratie-kostje weer eens op te warmen, tegelijk met wat oecumenisch breedheidsvertoon en 'n tikje moderatie tegenover Barth, dan bedenken wij, dat de Heer Schouten wel ons-troosten wil met het eerlijke zeggen, dat „de kerk" toch heusch wel „dingen van den dag" bespreken mag, doch dat zijn troost voor óns nog al schraal is. Want wie in Kampen de confessie weer probeert te laten spreken tegenover Hepp-Prins-Kuyper, die wordt weggewerkt. En die wordt dus ook, en dit welbewust (als 't kon!) verhinderd, vandaar invloed te oefenen op het kader der A. R. P a r t ij. In dat licht is het optreden van auteurs en sprekers als dr Diepenhorst, wel degelijk een bewijs van een bewust tegen óns ingaande beïnvloeding der A.R. Partij, en dit van k e rk e 1 ij k e zijde, en door antirevolutionairen. Niet wij maken hier de zaken kapot, doch de naaste vrienden van den Heer Schouten, die in staat zijn. op zoo'n leelijke manier met kansels en katheders te manipuleeren. Of dacht de Heer Schouten soms, dat wij daar in Kampen niet óók aan de A. R. P a r t ij een positieven dienst wilden bewijzen, toen we — o zoo voorzichtig, " en nog meer in de pers dan van den katheder — de gemeene-gratie-speculaties van Hepp en Prins en anderen, die de confessie weerspraken(!) onder de loupe namen?

De Heer Schouten moet noch zichzelf noch anderen voorspiegelen, dat de scheur alleen een kerke 1 ij k e affaire is. Zij was het over heel de linie — een poging, om °onze inzichten voor HEEL de christelijke samenleving tot zwijgen te brengen. Door een stille begrafenis. Die is niet gelukt; maar de Heer Schouten moet nu niet probeeren (ik geloof gaarne: onbewust) die stille begrafenis toch nog te arrangeeren, door te zeggen: 't is alleen maar een kerkelijke zaak. Heeft hij soms geen stem in 't V. U. kapittel ? En kan hem als p a r t ij 1 e i d e r de boycot van zijn beste vrienden niet schelen? Hij moet eens minder luisteren naar Dijk of Ridderbos en ook ons eens gaan aanhooren'. 't Wordt tijd. Er zijn dingen, die wij beter weten dan dr Hepp of dr Ridderbos.

K. S.

De Christelijke politiek en de wereldsche.

Het valt op, dat men soms ook van onverdacht gereformeerde zijde hoort zeggen, dat het niet goed is eien gereserveerde houding tegenover de huidige Overheidspolitiek aan te nemen, en, gevolg gevend aan eigen politieke beginselen, in te gaan tegen de politieke wenschen van het overgroote deel van de Westersche wereld. Dit komt tot uitdrukking in de bepaling van het standpunt tegenover de toenemende Overheidsbemoeiing, tegenover de Indië-politiek'^), en tegenover de soort van wijsheid waaruit de Overheid regeert, in het algemeen.

De vraag is dan: moeten wij van de mogelijkheden die de grondwet ons nog biedt, gebruik maken om de Overheid steeds te dwarsboor^ien op den weg dien zij wil inslaan, of kunnen wij de omstandigheden niet erkennen, die haar tot haar feitelijk beleid voeren, en bedenken, dat het de Heere is, die deze Overheid over ons stelt. Scherper spitst deze vraag zich nog toe, wanneer ingrijpende kwesties aan de orde worden gesteld, b.v. de vraag of de algeheele opzet van de Nederlandsche grondwet — gezien den voortgaanden afval van ons volk — voor ons nog wel aanvaardbaar mag zijn. Er zijn er onder ons, die meenen zich min of meer te taoeten aanpassen aan het huidige Overheidsbeleid, en er zijn er, die hier juist met kracht tegen willen getuigen, ook in de practische politieke maatregelen, die worden voorgestaan.

Nu meenen wij, dat het voeren van een krachtige oppositie-politiek tegen een half-socialistische Regee-• ring niet op priucipiëele gronden is af te keuren. God heeft in onzen tijd de verantwoordelijke Overheid zoo over ons gesteld, dat deze moet luisteren naar het woord van de oppositie. Oppositie voeren is geen verzet tegen Gods voorzienig Bestel, maar maakt juist deel uit van dat Bestel. Artikel 112 van onze grondwet, door God aan het Nederlandsche volk gegeven, zegt, dat de wetgevende fiiacht gezameiüijk door den Koning en de Staten Generaal wordt uitgeoefend. En hoewel dit artikel heel gemakkelijk tot onjuiste voorstellingen aanleiding kan geven, maakt dit toch wel duidelijk, dat hier in Nederland een Regeering mogelijk is, waarbij het woord van de oppositie invloed uitoefent op het beleid van het verantwoordelijke kabinet, en zoo een materieelen factor gaat vormen in de machten, die over ons zijn gesteld, en die door God zijn verordend.

Oppositie voeren is daarom heel iets smders dan verzet tegen de ordeningen die God over ons heeft gesteld. Wie zijn belasting niet betaalt, verzet zich tegen hetgeen God van ons eischt, maar wie een bezwaarschrift indient tegen een te hoogen aanslag, handelt op de wijze die God verordineert heeft voor het betalen van schatting aan de Overheid.

Wij gelooven dan ook niet, dat er veel verschü in opvatting bestaat over het al of niet gerechtigd zijn tot het voeren van oppositie. Het verschil ligt echter in de vraag, of het wel van een goed politiek inzicht getuigt om oppositie te voeren. Is de huidige Regeering niet wijzer dan wij wel eens in een christelijk-politieken overmoed denken, zoo vraagt n)en soms, en loopen wij niet het gevaar te weinig op de teekenen der veranderde tijden te letten. Laten wij de jeugd niet op zoodanige wijze een taak op allerlei levensterrein voorhouden — aldus ongeveer drs A. Keizer ^) — alsof er in de machtsverhoudingen niets is veranderd, opdat ze „straks niet te overmatig verschrikt en teleurgesteld zullen zijn, doordat het gedachtenklimaat in de tijdssituatie niet paste en wij niet schuldig komen te staan aan het prikkelen van het Beest door de Hoer, vanwege een te hoogen toon en daarin zouden vergaan, in welken ondergang de Heere ons zou hebben verlaten".

Het antwoord hierop hangt af vaft hetgeen hier precies is bedoeld.

Vraagt men of wij geen oog moeten hebben voor-de veranderingen die de Westersche democratieën en de wereld in het algemeen hebben ondergaan sedert de zeventiger jaren, toen het a.r. program van beginselen voor de eerste maal werd opgesteld, dan antwoorden wij: Ja. Wij moeten daar zeker oog voor hebben, omdat onze politieke beginselprogramma's tot een ideologie worden, wanneer wij ze niet steeds, staande in den tijd waarin wij leven, toetsen aan de Schrift. Dit is juist het groote gevaar dat de a.r. partij in dezen tijd bedreigt. Wij zijn op deze kwestie elders reeds voldoende ingegaan, om hier nogmaals uitvoerig aan te moeten herinneren.

Maaf als men vraagt of het oog dat wij moeten heb-, ben voor de teekenen van dezen tijd, ons er toe zal brengen op een meer onopvallende wijze oppositie te gaan voeren dan vroeger, opdat wij onze principiëele tegenstanders niet vertoornen en priljkelen, en dan den strijd dien de Heere voert zouden miskennen, antwoorden wij met groote beslistheid: Neen. Juist het zien op de .teekenen der tijden, onder vooropstelling van de Schrift, geeft ons grooter vrijmoedigheid om van Christus' Koningschap te getuigen en te wijzen op de rechten die door God aan Christus zijn gegeven, en die Overheid en volk beide moeten eerbiedigen, opdat God hen niet vernietigt. >

Ik geloof dat het van veel belang is, dat wij niet te veel gaan speculeeren over „de teekenen der tijden", en hierdoor Gods verbondstrouw op den achtergrond schuiven. Zoo haalt J. G. de Wit bij het antwoord op de vraag wat in 1947 onze politieke taak is, een passage uit het bekende boekje van A. Janse aan^), waarin Janse eraan herinnert, dat Daniël zakelijk zeer goed met Nèbucadnezar kan opschieten als deze recht doet en wijs regeert en dan pas in botsing komt, als Nèbucadnezar zijn beeld wil laten aanbidden*). Dit citaat kon , , als voor vandaag geschreven" zijn, lezen we erbij.

Nu meenen wij met den schrijver in de Corr. bladen dat dit Ijoekje van Janse zeer belangrijk is, omdat het een waarschuwing inhoudt togen een onschriftuurlijken ijver voor „het Koninkrijk Gods", zooals Saul, Achab, Zedekia, sommige Kruisvaarders en de Doopers voorstonden. Duidelijk heeft hij gewezen op de vervloekte aanname van een tegenstelling tusschen Christus en het natuurlijke leven. Wij zijn wel geroepen de afgoden van het politieke leven te bestrijden, maar niet de wereldsche politiek als zoodamg. Heeft de Schrift niet eeif ruime waardeering voor heidensche Overheden als Nèbucadnezar, Cyrus en Nero? Janse wijst erop, dat Gods Raad door deze Overheden wordt uitgevoerd. De gansche H. Schrift en de kerkgeschiedenis zijn getuigen — aldus wordt gezegd — dat de Overheid geen christelijke Overheid behoeft te zijn om in dienst van Christus te 'zijn tot bescherming van Zijn kerk.

Wij achten de algemeene strekking van dit betoog zeker aanvaardbaar. Ons Nederland zou Nederland niet zijn, wanneer niet steeds gewaarschuwd moest worden tegen een Doopersch activisme, dat „Christus' Rijk" wil bevorderen op een wijze, die in de Schrift geen steun vindt.

Maar waarom de vergelijking met Nèbucadnezar

„als voor vandaag geschreven" is, en een antwoord moet geven op de vraag watj heden onze politieke taak is, is mij niet duidelijk. Moet de tegenwoordige Overheid soms vergeleken worden met Nebucadnezar, en moeten wij probeeren „zakelijk" wat beter met dien Nebucadnezar op te schieten? Loopen wij soms het gevaar het valsche geluid van Hananja te laten hooren, terwijl de stem van Jeremia wordt verborgen? Geraken wij in de DJoopersche lijn?

Zulk een vergelijking is zoo eenzijdig, dat ze scheef wordt. Want onze huidige Overheid vertoont wel zeer weinig het beeld van Nebucadnezar. EJerder zou men haar met de bevreesde Farao's kunnen vergelijken, na Jozefs dood. Heeft het chaotische West Europa, waar angst en onzekerheid leven, waar de een tegen den ander opstaat, waar het verraad rondsluipt, en waar niemand meer eenig vertrouwen in de toekomst schijnt te bezitten, zooveel overeenkomst met een geweldenaar als Nebucadnezar?

Eerder zouden wij zeggen, dat het juist het huidige Overheidsbeleid is, dat in fundamenteele trekken herinnert aan Dioopersch activisme Hêt moderne personalisme en de idealistische politiek van prof. Schermerhom, die voortdurend opbotsen tegen onze beginselen niet alleen, maar ook tegen de feiten (denk aan Indië), vertoont een Dooperschen trek. Etoopersche trekken vertoont ook het „democratische" beleid van hen, die weigeren te zien dat het liberale bankroet voor de deur staat, en die krampachtig willen vasthouden aan de verhoudingen, die in 1848 door onze grondwet in ons volksleven zijn gelegd.

Wajmeer men echter juist het omgekeerde zegt en een christelijk politiek getuigenis, dat ook in fimdamenteele, practische zaken — dus door politieke beginselen — opponeert, wil stellen tegenover het getuigenis dat Jeremia in zijn tijd gaf, miskent men het principiëele herstel dat de genade in de natuiubrengt en loopt men gevaar zelf in een tegenstelling ttfsschen Christus en het natum-lijke leven verstrikt t« geraken.

Want het natuvu-lijke leven is niet het leven, zooalsi dat in de kringen van de P. v. d. A. wordt voorgesteld, maar het leven zooals dit zich werkelijk voordoet. Dat is ons volksleven, dat vanaf het einde van de achttiende eeuw in toenemende mate behekst is geworden door de Fransche Revolutiebegrippen, maar thans het vertrouwen in die begrippen begint te verliezen. Groen en Kuyper zijn gestorven, en het volk wil uit het liberale diensthuis worden uitgeleid. Het vreest het regiem van verzwaarde dienstbaarheid dat zich aankondigt en de Seys Inquarten, " de Schermerhomen en de synodale uitwerpers zijn evenimn geliefd in Nederland als de latere Egyptische ktmingen bij Israël. Als hiertegen nu protesten rijzen, als men gaati bidden en zoeken naar uitkomst, is dit geen Dooperdom, dat zjch verzet tegen 's Heeren ordinantiën in het volksleven, maar een pleiten op het verbond.

In een tijd als deze is het niet slechts plicht te protesteeren tegen den afgodendienst, maar is het ook plicht te handelen met de ponden die ons gegeven zijn en aan het volk dat schreeuwt om een vasten grond in het staatsieven ook positief te laten zien, in goed omschreven beginselen, welken vasten bodem de Schrift en de Belijdenis ons leveren voor een herstel van de politieke structuur van onze samenleving.

Christelijke politiek, die gericht is op de roeping van een vrije christelijke Overheid, is - tot heil van onze ontwortelde natie.

A. J. VERBRUGH.


1) Corr. bladen ter bespr. v. pol. en soo. vragen bfl het licht V. Gods Woord, Maart 1947, Juli 1947.

2) ld., JuU 1947.

3) ld.. April 1947.

4) A. Janse, De verh. van Chr. pol. tot de wereldse, Aalten, 1933, 76.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 januari 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

Het antwoord van den heer J. SCHOUTEN.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 januari 1948

De Reformatie | 8 Pagina's