GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PRESSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PRESSCHOUW

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van Goeden Vrijdag en Paschen.

Het weekblad , , In de Waagschaal" (barthiaansche redactie) bevat een artikel van ds K. H. Kroon over de iijdensprediking. Merkwaardig ouderwetsoh is deze passage uit het begin:

Een der eerste gedachten nu, die in dit verband plegen op te komen, is.deze: de Iijdensprediking is alleen maar goed, wanneer zij de volle nadruk laat vallen op de justificatie, de rechtvaardiging van de zondaar. De „veraoening door het bloed van Golgotha", zo zegt men dan. Is het beslissende in de lijdenspreek. En inderdaad, wie aal ontkennen, dat het er op aankomt, het geheel enige van Christus' lijden en sterven te prediken? Wie zal "Willen loochenen, dat elke lijdenspreek, die niet de volledige en alleen-geldige plaatsbekleding van de lijdende Christus verkondigt, onbijbels is en armelijk ? De tijd is voorbij — of behoort althans voorbij te zijn — dat wij, uit schrik voor een verkeerd voorgedragen of verkeerd begrepen „bloed-theologie" meenden te moeten afzakken naar de prediking van Christus' verheven marteldood of naar een diepe dankbaarheid, — gevoelens wekkende schildering van Zijn geduld in tegenspoed en spot, ons ten voorbeeld gegeven. Integendeel, wij hebben juist in deze tijd radicaal de gekruisigde Christus te verkondigen als de geheel enige troost in leven en sterven. De vraag is echter, of de w ij z e, waarop wij het justificatorische, het rechtvaardigende en verzoenende karakter van Zijn lijden en sterven accentueren, niet met zich meebrengt, dat wij, onnadenkend, zowel van de wezenlijke inhoud van het lijdens-evangelie als van de wezenlijke nood van de huidige mensen voorbij preken. Wij moeten immers bedenken, dat in de eerste plaats alle formuleringen omtrent Christus' lijden, slechts beelden zijn, die een geheim trachten te benade-, ren. Dat geldt ook van het juridische beeld van de „schuldbetaling". Het drukt de zaak, waarover het gaat, allerminst volledig uit!

Het zakelijk misleidende van deze passage ligt in het slot. Alle formuleeringen zijn „SLECHTS" beelden, en ze blijven staan bij „TRACH'i'EN" nog maar in het „BENADEREN".. Schrijver zegt: het „beeld" drukt de zaak niet VOLLEDIG uit. Daar zijn we 't over eens. Maar niet-volledige uitdrukking is wat anders dan alleen-miaar-beeldende uitdrukking. De waarheid is niet volledig gezegd, maar is ze toch gezegd? Daarover loopt het in deze kwestie betreffende de waarde van bijbelsch leerproza. Trouwens: als de bijbel spreekt over schuldbetaling, dan is dat ^iet „j u r i d i s c h". „Forensisch" klinkt al dadelijk anders.

De schrijver komt vervolgens tot den modernen mensch miet zijn „levens-gevoel" Hij merkt op: (existentiefilosofie).

Het huidige levensgevoel der meeste mensen heeft n.l. In eerste instantie veel méér van , doen met de machten van lijden en dood, dan met die van zonde en schuld. Het angstwekkende en brutale van dit zich stuk levende mensenbestaan, het ondoorzichtige en eenzame van onze in dit ten dode gedoemde bestaan geworpen existentie, zit de mensen veel meer aan de hals dan hun overtredingen en de straf daarop. Beter gezegd: ze kunnen onmogelijk het eigenlijke verband zien tussen beide — al willen ze het — omdat er inderdaad van het eerste naar het tweede geen behoorlijke denkweg leidt. En daarom staan ze veelal weerloos en innerlijk uitermate ondermijnd, in een soort van levens-en doodsmachten, waarin van een rechtvaardige God niets meer te bespeuren valt. Ze begrijpen allerminst, dat het besef van zonde en schuld juist een menselijke bevrijding inhoudt van alle bloot natuurlijk existeren, omdat hun dit besef niet meer uitsluitend als een b ij b e 1 s besef bekend is, doch veeleer als een natuurlijk minderwaardigheidsgevoel van het sidderend creatuur. Ze kunnen veelal met geen mogelijkheid meer verstaan, dat beseffen als zonde, straf, schuld, verzoening, rechtvaardiging, heiliging, voor zover ze legitiem bijbels zijn, bevrijdende gevolgen zijn van de kennis van Christus' plaatsbekledende lijden, en juist géén voorwaarde daartoe ? Hoe vaak wordt hun immers nog gepredikt, dat ze (vóórdat ze Christus kunnen kennen) „arme zondaren" moeten worden „in zichzelve" ?

„Ze kunnen" het verband niet zien, zegt ds Kroon. Want er leidt geen behoorlijke denk-weg van het een naar het ander. Maar is er ook een behoorlijke openbarings-weg gegeven om het denken te bevelen? Daarover loopt de kwestie. De schrijver zegt: 'ze kunnen niet. De Dordtsche Leerregels: ze willen niet. Want die gelooven wel aan dien openbarings-weg.

En dit onderscheid in al of niet gelooven aan den openbaringsweg wreekt zich. Deze schrijver denkt van de ellende te gering (niet willen wijkt voor niet-kunnen) en dus van de verlossing ook. Hij ziet al bevrijding in „b © s e f f 6 n". Wij zien deze pas in g e - loofs-kennis, die wat anders is dan een bundel beseffen. Met de laatste woorden van 't citaat zijn we het eens, maar op geheel andere gronden.

Nu de toepassing:

Veel meer dan tot dusver zullen wij de moed hebben, welbewust onze confessionele zuiverheden ten achter te stellen bij de bijbelse zuiverheid. Want bijbelse zuiverheid eist van ons In deze tijd, allereerst de nadruk te leggen op Christus' lijden als verzoenende openbaring van de rechtvaardigheid Gods tegenover de onrechtvaardige, stomme en gruwelijke levens-en doods machten. Wij zullen weer allereerst het lijdens-evangelie moeten prediken als bevrijding uit de heidense beseffen, die door de kosmos, de existentie als zodanig, gewekt worden, meer dan dat wij bezig blijven met de bevrijding van de „vloek der wet" te prediken. Beter gezegd: wij zullen over het laatstgenoemde alleen mogen spreken nadat het eerste volle nadruk heeft ontvangen en er mee In verband is gebracht. Christus als de geheel enige en volstrekte drager van ons 1 ij den en onze dood, meer dan van onze schuld en onze zonde, is (hoe vreemd het misschien ook klinken moge) de allereerste en voornaamste gestalte waarin Hij in deze tijd in de prediking Zijner gemeente naar voren moet treden en naar onze overtuiging wil treden.

Voor ons „besef" moet oonfessioneele zuiverheid de bijbelsche zijn, verkregen door genade. En Christus' lijden is voor bijbelsche-confessioneele zuiverheid geen v e r z o e n e n d e o p e n b a r i n g van iets. OPENBARING VERZOENT NIET, ondanks Karl Barth's miet woorden spelende bewering van het tegendeel.

Want deze opvatting is een terugstooten van christenmenschen in een heiden ach verzoeningsbesef. Ook de heidenen konden vertellen, dat God „verzoent" door over den a f s t a n d s - brug te komen enkel reeds door te spreken. Maar christenen leerden, dat Hij pas verzoent, als Hij over de s c h u 1 d in liefde en rechtmatig zwijgt. Gods spreken is nog geen verzoening; deze is 't inslaan van den rechtsweg die Hem" tot het v r e e d z a a m spreken machtigt uit zijn eigen vastgestelde bevoegdheid of exousia.

Isolement.

Er is een merkwaardig-fel, d.w.z. onbeheerscht en' tot verantwoording machteloos synodocratisch orgaan, Zeeuwsche Kb. Daarin schrijft ds C Stam (na eerst vermeld te hebben een amsterdamsche vergadering die protest inbracht tegen de communistische staatsgreep in Tsjecho Slowakije):

Hetzelfde nr. van „Trouw", van 6 Maart j.l., bracht ook het verslag van de rede van Prof. Dr K. Schilder, gehouden op het congres van de Unie van Geref. Studenten aan Openb. Universiteiten. Bekend onder de naam: S. S. R. Prof. Schilder heeft zijn academisch gehoor vooral teruggeleid naar de leerregels van Dordt, het opgedrongen Isolement aangewezen, hierom noodzakelijk, dat de onwedergeborene alle licht haat.

Begrijpen we het korte verslag van zijn rede goed, dan heeft deze geleerde spreker feitelijk critiek geoefend op het streven sedert de Reformatie, om in de onderbouw van de wetenschap zoveel mogelijk elkaar te vinden, terwijl men in de bovenbouw uiteenging. Daartegenover stelde hij, dat Dordt eist, ook isolement In de onderbouw. Wanneer Prof. 'Schilder dat gezegd heeft, om b.v. de noodzaak ook van het Chr. Middelbaar onderwijs aan te tonen, zijn we dat geheel met hem eens. Liever had ik het dan meer duidelijk en concreet gelezen. Mocht hij bedoeld hebben, dat op geen enkel gebied enige samengang mogelijk is, dan zal dit. juist voor het gehoor van S. S. R., toch wel een merkwaardige indruk hebben gemaakt. Want zij zoeken, juist voor de bovenbouw, leiding, wat nog meer is dan samenwerking, bij Hoogleraren die in overgrote meerderheid totaal andere levensovertuiging zijn toegedaan. Een leiding, die zij wel moeten aannemen, zullen zq ooit als Ingenieur, arts, enz. in de maatschappij worden geplaatst.

Men kan de vraag opwerpen, of dan in alle ernstig bedoelde wetenschap, buiten onze kring, geen waardeelementen, zelfs waarhelds-elementen, worden gevonden. M.a.w., hier Is het vraagstuk van de Gemene Gratie , ten volle in geding. Uitgaande van de gedachte van Prof. Schilder, zou men het samenspreken op bovengenoemde vergadering in Amsterdam, kunnen, misschien zelfs, moéten veroordelen. En, waar het einde Is van zijn consequentie, valt nog niet te zeggen. Misschien wel de grote terugtocht uit het hele leven, naar een kring van gelijkdenkenden. Die dan mogelijk tot de, voor haar, gelukkige gedachte komt, dat bij haar, en bij haar alleen, waarheldsmonopolle en waarde-element, beide voorhanden is.

Dat hier eenzelfde gevaar voor hoogmoed dreigt, als 'Prof. Schilder bij het aannemen van de „fides generalis" (algemeen geloof) ziet, valt toch niet moeilijk om te constateren. En dat hier een ernstige miskenning kan zijn van serieuze worsteling in het leven om de waarheid, is eveneens waar. We moeten oppassen, om niet met een strak schema het hele levers te willen binden. Dit zal in de ernstige tijden, die Prof. Schilder ziet naderen, weinig oplossing brengen, maar wel voortdurend groter wordende verwijdering geven. Het Christendom mag toch zeker , de eindtijd niet forceren, door zelf de positie in te nemen, waarin de wereld haar eindelijk zal brengen.

Afgaande op de indruk, welke belde verslagen geven, ; dunkt ons , , de greep" in Amsterdam zeker meer profetisch dan op de laatste dag van het congres van S. S. R.

Schrijver heeft dus niet meer dan 'n „indruk", maar •vindt hem toch der publicatie waard.

Maar als hij twijfelt aan het profetisch karakter eener rede (en dit liever daar zoekt, waar dr Okma van de V. U. een hoogleeraar der Stedelijke Universiteit van Amsterdam „aanvult" (!!!) ), waarom denkt hij bij een niet-authentiek verslagje van een gesproken rede niet aan wat van de hand van den spreker gedrukt staat? Al jaren lang? En nog pas herdrukt?

Had hij daarin gelezen, en kende hij zelf de Dordtsche Leerregels goed, dan zou hij niet schrijven, dat Dbrdt (ook) in den onderbouw isolement EISCHT. Integendeel: God verbiedt dat. Hij gebiedt iedereen, al , de door Hem ontstoken lichten te eerbiedigen, en er dankbaar gebruik van te maken. Maar Dordt constateert, dat de onwedergeboren mensch d a t n i e t wil. Hij haat het Evangelische licht, haat het Ucht der wet, haat het licht der natuur. Hij bezoedelt dat, houdt het ten onder en i s o l e e r t dus ZICH van de gehoorzamen. Net zooals ds Stam ZICH isoleerde van de gehoorzamen in de vrijmaking. Net zooals de synodocratische gemeenschap zich isoleerde van ons (want het is natuurlijk dwaasheid, het zich-al-of-niet-geisoleerd hebben te laten afhangen van het percentage).

En wat te zeggen van dat georeer over onder-en bovenbouw, over middelbaar en hooger onderwijs? Denkt schrijver heusch dat het „natuurlijk licht" alleen te maken heeft met den onderbouw, of 't „lager" onderwijs?

Waar haalt iemand die niet eens de Dordtsche Leerregels inzake dat natuiu"Iijk licht dadelijk herkent in zoo'n verslagje, den moed vandaan, te spreken van een „strak schema" ? Debelijd6nis laten spreken, en b e 1 ij d e n — is dat een strak schema?

Ik heb rare aanvallers, zoo af en - toe. DIat is niet erg.

Maar de V.U. heeft rare helpers. Dat is wel erg. Deze heeren lezen niet meer de belijdenis in en voor en tegenover de V. U. En als ik het dan doe voor S. S. R. dan kijken ze nog beteuterd ook. Zulke stukjes zijn meer ontdekkend, dan, een reeks verschuivin­ gen in de personalia.

K. S.

Wij zeiden te veel ....

Onze lezers herinneren zich dat ik onlangs prof. Veenhof's artikelen over de „bezwaarden in en onder de synodocratie" qualificeerde als handelend over „menufomai-zéggers in en onder de synodocratie" (, , memfomai" = het gaat niet goed).

Tot mijn spijt heb ik me toen niet juist uitgedrukt. Ik had niet mogen spreken van „memfomai-z è g - g e r s". Hoogstens van „memfomai-mompelaars".

Maar zéggen, wel, wel, dat is zooveel gewaagd Men weet ginds van zwijgen.

Let maar eens op, hoe men zich gedraagt tegenover het boek van ds Feenstra. Mag het tot de schare doordringen dat hij niet in overeenstemming is met 1944—1946? Dat hij zou moeten geschorst worden door die zelfde classis, die 'n candidaat wegstuurde?

Waar denkt U over? De massa wakker maken? Recht doen? Houd op. Hoor wat ds Vellenga over Feenstra's boek schrijft in Geref. K.bl. Dr. en Ov.:

Het boek van Ds Feenstra van Scheveningen heeft een uitstekende naam onder ons. Het is In menige boekenkast te vinden en op de jeugdverenigingen is het bij de behandeling van de geloofsbelijdenis wel d e bron. Het kan niemand verbazen, dat er nu dan ook een nieuwe druk nodig was. En het stemt tot dankbaarheid, dat de firma Kok deze heruitgave op zich genomen heeft en op zo keurige wijze verwerkelijkt.

Ds Feenstra Is een goed verklaarder. Hij houdt veel van indelingen en onderverdelingen en dat maakt zijn verklaring overzichtelijk en bevattelijk. Daarbij weet hij zich helder en beknopt uit te drukken. Ook is hij goed thuis in de controverse met andersdenkenden, tot op deze tijd toe. Wie iets naslaat in zijn boek wordt nooit. met een kluitje in het riet gestuurd, maar krijgt altijd een duidelijk antwoord. Zij het ook dat er natuurlijk wel eens een vraag overblijft.

Bij zoveel goede kwaliteiten van dit boek is het jammer, dat het bij de behandeling van art. 34, over" de Doop, tekort schiet. Terwijl het bij art. 30, over de kerkregering, zelfs uiteenzet hoe de. Hervormde Kerk m o-m e n t e e 1, dus na de terzijde stelling van het reglement van 1816 en vóór de invoering van een nieuwe kerkorde, geregeerd wordt, en bij art. 36, over de overheid, uitvoerig de beslissing van de synode van 1905, waar dit artikel bekort werd, weergeeft, zv/ijgt het over de leerbeslissing t.a.v. Verbond en Doop van 1905 en ook van die van 1946 geheel. Waarom toch?

Bij ditzelfde artikel laat de schrijver ons ook in de steek bij de verklaring van het „in Christus geheiligd zijn" van het doopsformulier. Hij zegt, dat , .geheiligd in Christus is een verbondsrelatie, die niet „slechts" een uitwendige heiliging is, die de inwendige heiliging ook niet buitensluit, maar toch niet altijd insluit, positief tot God en Zijn dienst en negatief tegenover de wereld en zonde". Wat dit voor een heiliging is, is mij niet duidelijk.

Afgedacht van deze opmerkingen, herhaal ik overigens graag wat ik schreef in het begin.

„Te kort' schieten". Maar er moest staan (op het standpunt van dezen uitwerper-schorser): zondigen en ketterij aan den man brengen.

„In den steek laten". Maar er moest staaii: afwijken van den gestelden regel: revolutie.

„Waarom toch? " vraagt ds V. Hij weet natuurlijk wel: waarom. Feenstra gelooft 't gedoe van '44— '46 niet. Maar dat mag men niet weten.

Ook ds Wouters (Dordrecht) beperkt zich tot wat „mompelen". Eerst prijst hij auteur en boek, dan volgt dit:

Het boek is goed bijgehouden. Allerlei besluiten van de Synodes der laatste jaren "worden gememoreerd.

Juist, omdat dit het geval is, zijn we teleurgesteld over de behandeling van de sacramenten. Terwijl dit boek in 1947 verschijnt vinden we weinig van wat onze Synodes hierover gegeven hebben. Het is echt spijtig, dat Feenstra hier niet kloeker geschreven heeft, temeer, 'omdat vele jaren lang dit boek voor onze jeugd een bron zal zijn. Waarom staat er niets in van de z.g. vervan­ gingsformule ?

Onaangenaam is ook, dat Feenstra, als het over het begrip: Geheiligd, van de doopvragen gaat, dit enkel verklaart met een citaat v. Prof. Greljdanus. En 't gebed bij den doop wordt toegelicht met een citaat van Prof. Schilder.

We hebben hier een prachtig boek. Jammer is, dat de schrijver het hoofdstuk over den doop niet wat anders geschreven heeft. Juist, omdat we veel hierin waar-' deeren, moest dit laatste ook worden gezegd.

Schrijver mompelt nog iets over „verschuivingen" bij ons, hem aangepreekt door dr Berkouwer.

Natuurlijk loopt ook dr Berkouwer 't fijne puntje voorbij. Maar weet ge, wat wèl waar is? Dit: het heele sjTiodocratische stel „verschuift". Eerst gooien ze eruit, later zijn ze van die leuke aapjes; 'k zie geen kwaad, 'k hoor geen kwaad, 'k zeg geen kwaad.

Rust Maar b.v. , , cand. Schilder" excuus vragen?

Geen denken aan.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 maart 1948

De Reformatie | 12 Pagina's

PRESSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 maart 1948

De Reformatie | 12 Pagina's