GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De pluriformiteit van de kerk in verband met de oecumeniciteit (IV)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De pluriformiteit van de kerk in verband met de oecumeniciteit (IV)

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

A. Komen we thans tot dr Volger's derde stelling. Ze luidt als volgt:

„Bij het kerk-begrip moet onderscheid (geen scheiding) gemaakt worden tusschen kerk (gemeente) en ambtelijke vergadering, die de kerk regeert.

Een kerkregeering is niet te denken zonder kerk, een kerli kan bestaan zonder kerltregeering. Nadruk op de kerlcregeering doet de lierk uit het oog verliezen, stelt het ambt eenzgdig in de regeering, en ziet voorbij, dat aUe geloovigen ambtsdragers zijn. Het ambt der kerkregeering heeft een onlosmakelijken band met het ambt der geloovigen, dat functionneert door middel van het ambt der kerkregeering".

Tot zoover de derde stelUng.

B. Zij lijkt ons van belang, omdat de bekende onderscheiding van „kerk" en „gemeente" hier om den hoek komt gluren. We hebben in de laatste jaren met het onderscheid van kerk en gemeente nog al eens hooren werken, en zijn blij, dat we hier eens gelegen­. heid krijgen, er mee af te rekenen.

Want we gelooven niet, dat we deze onderscheiding kunnen handhaven.

C. En, begrijpen we dr Volger goed, dan krijgen we den indruk, dat hij er zelf ook niet voor door het vuur wil gaan.

We wijzen op het volgende:

a) Dr Volger constateert, dat alle geloovigen ambtsdragers zijn. Daar zijn we 't volkomen over eens. Over het ambt der geloovigen zou veel op te merken zijn, dat we hier echtgr onbesproken laten. We mogen hiermee volstaan: we gelooven, dat het ambt der geloovigen naar twee kanten werkzaam kan worden gezien: een ambt ten aanzien van het christelijk leven in het algemeen, én een ambt ten aanzien van de kerkregeering in het bizonder. In den eersten zin heeft het ambt der geloovigen te profeteeren, te belijden, te leven naar de wet, te getuigen tegenover wie buiten zijn, en zoo voort. In den tweeden zin heeft 't mee te leven met en in te grijpen op de zaken van de kerk, besluiten eener kerkelijke vergadering te toet-' sen aan het Woord van God, bij een verkiezing van ambtsdragers aanwijzing te doen van hen, die geacht kunnen worden „mannen vol des H. Geestes" te zijn, de kerkelijke samenkomsten bij te wonen, en wat dies meer zij.

b) Het schijnt dat dr Volger in het kader van zijn betoog speciaal let op dat tweede element: het ambt der geloovigen in betrekking tot het interne leven der kerk. Hij zegt immers, dat het arnbt der geloovigen functionneert door m i d d e ! van het ambt der kerkregeering. De kerkregeering nu, daar zullen we het wel over eens zijn, ' is geen regeering van het leven der christenen buiten de kerk. Ook geen „r e g e e r i n g" van het leven der geloovigen in hun optreden naar buiten. Dat optreden naar buiten wordt wel „geleid" door het bijzondere ambt, b.v. door den dienst des Woords; maar het wordt er niet in den specialen zin van het woord door „g e r e g e e r d". De kerkeraad zal niet „r e g e e - rend" ingrijpen op het leven der geloovigen, zooals het zich in allerlei levenskring doet zien in zijn optreden onder de menschen. Hij kan tucht oefenen op dat leven, wanneer het n.l. bewezen is, dat het volstandig in strijd komt met de normen, die de Heere ervoor stelde. Hij kan vermanend optretien, richtlijnen aangeven, opwekken, nalatigheid bestraffen, en in den dienst des Woords de stem Gods dienaangaande doen hooren. Maar hij kan het niet „r e g e e-r e n". Anders zou de kerkeraad een college zijn van inrichting van het breede menschenleven, voorzoover de geloovigen ermee te maken krijgen, erop in te werken hebben, en wat dies meer zij. Hij zou dan hebben te regeeren het ambt van den christen, die muzikale gaven heeft, van hem, die litterair vermogen heeft, van professoren, schoenmakers, winkeliers, enfin, hij werd dan een bemoeial met een groote B.

c) Nemen we dus aan, dat dr Volger bedoelt te zeggen, dat het ambt der geloovigen ditmaal in aanmerking komt, voorzoover het mee te spreken heeft in betrekking tot het interne leven der kerk, dan krijgen we dus van hem de stelling geponeerd, dat het fimbt der geloovigen in betrekking tot het interne leven der kerk functionneert door middel van het ambt der kerkregeering.

d) Maar dan volgt daaruit, dat, als de kerkregeering in den strikten zin des woords door het ambtder-kerkregeering opgehouden is, het ambtder geloovigen niet jjaeer functionneer e n kan. Als mijn tijdehjke functies geschieden „door het lichaam", dat wel eens, met een voor mij overigens niet heelemaal helderen, term de „functiemantel" genoemd is, dan is het met mijn tijdelijke functies afgeloopen, wanneer mijn lichaam het begeeft. Zoo zou het ook afgeloopen zijn met het functionneeren van het ambt der geloovigen in den tijd, indien de stelling van dr Volger in dit opzicht de roos getroffen bad.

e) Maar dr Volger zelf zegt nu, dat een kerk kan bestaan zonder kerkregeering. Het speciale ambt van kerkregeering is dus z.i. niet noodzakelijk voor het bestaan van een kerk. Maar als ik deze stelling nu moet verbinden met wat hierboven door hem gesteld is, dan zou ik deze laatste bewering zóó moeten lezen en verstaan, dat een kerk kan bestaan zonder functionneering van het ambt der geloovigen. En dit smaakt mij niet. Want ik geloof met den Catechismus, dat het onmogehjk is, dat wie Christus door een levend geloof ingeplant zijn, niet zouden voortbrengen vruchten der dankbaarheid, d.w.z. functies van hun ambt.

f) Het is daarom, dat ik meen te mogen zeggen, ' dat dr Volger zelf niet voor zijn stelling door het vuur wil gaan.

D. Nu, dat zou ik zelf ook niet willen. Want het ambt der geloovigen is in de kerk het primaire. We bedoelen „primair" niet in den zin van „meer belangrijk", doch in den zin van „eerstkomend". Eerst zijn er geloovigen, en pas daarna komt er een kerkeraad, die belast is met de regeering. En omdat de kerkregeering toebetrouwd wordt aan mannen, „vol des H. Geestes", die evenwel voor de eerste maal worden aangewezen door de geloovigen, en die belijden moeten, dat zij wettig van de gemeente Gods en mitsdien van Hem zelf tot dit ambt geroepen zijn, daarom keeren we de stelling van dr Volger om. Hij zegt, dat het ambt dër geloovigen fimctionneert door het ambt der kerkregeering. Liever keer ik liet om: het ambt der kerkregeering functionneert door middel van het ambt der geloovigen. Niet, dat het daarin opgaat, of, eenmaal in werking getreden, afhankelijk ervan is in dien zin, dat het regeeren ophoudt regeeren, bevelen, tuchtigen te zijn. Maar wel in dien zin, dat Christus, die de ambtsdragers-van-regeering aanstelt, zijn roeping van de bedienaars van dit bizondere ambt laat geschieden door de roeping van de gemeente.

E. Maar juist daarom houdt elk ambt zijn eigen recht. Zou het tot regeeren geroepen college zijn taak verwaarloozen, dan kan en moet het ambt der geloovigen weer zijn rechten hernemen, inclusief ziin rechtvan-initiatief; zoo b.v. in tijden van inzinking en dus van noodige reformatie.

F. Om die reden is het m.i. ook niet juist te zeggen, dat de kerk er kan zijn zonder regeering. De kerk wordt altijd geregeerd, b.v. door het ambt der geloovigen. De regeering zal in normale tijden geschieden door het bizondere ambt. Maar is dat er nog niet, of is het tijdelijk non-actief, b.v. doordat de kerkelijke ambtsdragers verstrooid zijn, in tijden b.v. van kerkvervolging, dan is er toch een zekere regeering. Geen „gewone", geen „normale", maar dan toch een regeering; en die kan soms krachtiger zijn dan die vah de bizondere ambtsdragers, die tot regeering geroepen zijn.

G. Ook zulk een regeering zal dus ambtelijk zijn. We komen dan ook op tegen het waarschuwen tegen het al of niet nadruk stellen op ambt zoo of ambt zus. Het bizondere ambt moet zijn nadruk houden, even goed als het ambt der geloovigen. Wie „gemeente" van ambt zou willen losmaken, of „gemeente" van „kerk" principieel onderscheiden, neemt afstand van het bijbelsch spraakgebruik; kerk is gemeente en gemeente is kerk; ecclesia is een begrip, dat zoowel door „gemeente" als door „kerk" te vertalen is.

K. S.

Pleisteren met loozé kalk

Prof. Dr F. W. Grosheide heeft in „Belijden en Beleven" een artikel geschreven onder den titel: Schuldbelijden (nr van 1 Oct. j.l.).

Hij wijst op de Afgescheidenen en Doleerenden in hun komen tot vereeniging in 1892. En schrijft dan: „Er waren Afgescheidenen, die het den Doleerenden heel kwalijk namen, dat ze tot eigen kerkformatie kwamen op plaatsen, waar een afgescheiden gemeente was. Er waren Doleerenden, die oordeelden, dat de Afgescheidenen wel te vroeg uit de Hervormde 'Kerk waren geloopen. Stel u nu eens voor, dat men in 1892 gezegd had: nu eerst over en weer schuld belijden, en dan willen we wel vereenigen, dan was er van de vereeniging niets gekomen. Men is zoo verstandig ge-

weest alleen te spreken over Schrift en belijdenis en toen is het goed gegaan.

Dat moeten we nu weer doen. In de eerste plaats, omdat we maar niet zonder meer het recht hebben om van een ander schuldbehjdenis te vragen, In de tweede plaats, omdat hier, ik zal me voorzichtig uitdrukken, voor 't minst het groote gevaar dreigt, dat men den ander wil laten erkennen, dat wij gelijk hebben. Dat is zoet voor het vleesch. En in de derde plaats, omdat er alleen kans op vereeniging is, als we ons samen op den grondslag van Schrift en belijdenis plaatsen en niet praten over het verleden.

Wij achten deze dingen van heel veel belang. En we vragen van een ieder eens ernstig te overwegen, wat hij van deze dingen denkt. Naar onze meening brengen ze ons op den weg, die tot kerkeUjke vereeniging leidt".

Als wij hierbij aan dit verzoek van Prof. Grosheide: deze dingen eens te overwegen, voldoen, zouden we het volgende willen opmerken:

Zijn vergelijking van de situatie in 1892 en nü gaat eenvoudig niet op. Toen waren er twee kerkengroepen, die beiden zich plaatsten op den grondslag van Schrift en beUjdenis zonder meer. En van geen van die beide kerkengroepen kon gezegd worden, dat zij de andere hadden uitgesloten. Beiden hadden zich vrijgemaakt van een onschriftuurlijken, hiërarchischen vorm van kerkregeering. Beiden wilden leven naar de oude Kerkenordening.

Er waren toen gevoeligheden over en weer, o zeker. Er was aanvankelijk verschil over den te kiezen naam der kerken; men kon het niet dadelijk eens worden over de opleiding tot den dienst des Woords enz.

Maar men kon juist daarom over en weer elkander vinden, omdat men dit alles bijzaken wist te zijn en elkander volkomen erkende als Gereformeerd in belijdenis en kerkregeering.

Maar nu? Er zijn toch vonnissen geveld? Br zijn toch ambtsdragers van Christus veroordeeld wegens afwijking van Schrift en belijdenis? En mag dan over de rechts kwestie, waarvan de Synodes van 1942 e.v.j. zoo hoog hebben opgegeven, maar gezwegen worden? Dat kan niet en dat mag niet!

Prof. Grosheide is de auteur van de rapporten in de zaak Cand. (nu Ds) H. J. Schilder. In die (doof' Ds Sch. gepubliceerde) rapporten staat ronduit geschreven, dat deze candidaat tot de ambtsbediening ih de Gereformeerde Kerken niet kon en mocht toegelaten worden, omdat hij, wegens het afwijzen van de leerformules inzake het verbond van de Synode van 1942, in strijd kwam met art. 33 van de Ned. Geloofsbel. Ds H. J. Schilder heeft sinds die afwijzing zijn standpunt niet herzien. Integendeel. Zijn boek, dat al de handelingen van de Classis Gorinchem en de Deputaten voor zwarigheden en de Generale Synode anno 1944 in extenso weergeeft en bespreekt, toont wel overduidelijk, dat hij in zijn veroordeelen en bestrijden van de betreffende leerformules nóg scherper standpunt is gaan innemen.

Welnu — dan is het op het standpunt van Prof. Grosheide eenvoudig onmogelijk, wat hij zelf onder z'n eerste punt aangeeft. Dan moet hij vandaag nog zeggen: wij hebben het recht, ja den plicht en roeping van Godswege om van dezen Ds H. J. Schilder, zouden we ooit kunnen hereenigen en hem op onze kansels toelaten, schuldbelijdenis te vragen.

En als, omgekeerd. Prof. Grosheide nu niet meer staat voor z'n eigen rapporten en beweringen van 1944, als hij zich daarvoor schaamt wijl hij inziet toen een valsch getuigenis gegeven te hebben tegenover Cand. Schilder, dan moet hij naar z'n Synode gaan en daar eerlijk biechten: wij hebben toen niet goed gedaan en we moeten onze verkeerde uitspraken van toen herroepen.

Het gaat toch niet aan, dat een rechter (dat is hier dan: de SjTiode), iemand tot levenslang veroordeeld hebbende en eenige jaren later inziende: dat vonnis was onrechtmatig — er zich goedkoop van gaat afmaken en zegt: we gaan over de reehtskwestie en over schuld maar niet meer praten? De rechter moet het vonnis herroepen — onder belijdenis een rechterlijke misslag begaan te hebben!

Ook het tweede punt van Prof. Grosheide bevat wel een heel vreemde stelling.

In 1943—'44 heeft toch voortdurend de Synode de toenmaals bezwaarden willen laten erkennen, dat zij gelijk had? Ja, dat was zoet voor het vleesch van een groepje „leiders"; maar het schijnt wel heel bitter voor hun vleesch geweest te zijn, dat zoovelen gezegd hebben: wij erkennen Uw gelijk niet en maken ons van Uw zonde vrij. Als dat laatste eens niet gebeurd was, als, laat ons zeggen slechts een 10 a 20 kleine kerkjes „apart" waren komen te staan (zooals aanvankelijk door sommigen van de „overzijde" verwacht en beweerd werd, dat het zou zijn!) — dan zou men natuurlijk vandaag nóg het grootste gelijk hebben gehad!

Maar Prof. Grosheide is dan dus nu zoo ver, dat hij er niet meer op staat „gelijk te hebben". Is dat een teeken van bekeering? Of een zooveelste poging de heele zaak via den doofpot voor de eenvoudige kerkleden weg te werken?

Het gaat er ons niet om, dat „wij geUjk hebben". Het gaat er om of de Synode in haar leerdwang t.a.v. het „moeten ^houden voor wedergeboren van al de kinderen der geloovigen" en wat daar mee samenhing en in haar banvonnissen voor Gód gelijk heeft. Het gaat er om, of haar „neen" van 1943—'44 een „neen" van Christus tegen óns is!

De Synode had toen in eigen oog het volste gelijk. En de eenige vraag, die wij op dit punt' beantwoord wenschen te zien, is: hebt ge nü nóg gehjk?

Zoo ja — dan zal de Heere richten tusschen U en ons en behoeven wij niet te praten over hereeniging. Zoo neen, zeg het dan; en herroep onder sAuldbelijdenis voor God, datgene, wat voor Hem niet kan bestaan.

Wat het door Prof. Grosheide in de derde plaats genoemde betreft — hier komen we weer dat beroemde: „ons samen plaatsen op den grondslag van Schrift en belijdenis" tegen, dat ook in de correspondentie van de synodale deputaten aan onze deputaten voor contact reeds een plaats vond.

Maar het feit ligt er dan toch maar, dat Prof. Grosheide c.s. (zijn Synode voorop!) onder de belijdenis iets anders verstaan dan wij. Hun beroemde leerformules zijn immers een nadere interpretatie van de behjdenis? Zonder die formules is een mensch niet meer Gereformeerd!

„Ons samen plaatsen op den grondslag van Schrift en belijdenis" — als dit ernst is; als dit dus inhoudt: onze nadere interpretaties behoeft niemand te aanvaarden; we hebben werkelijk aan de drie Formulieren van Eenigheid genoeg •— laat men het dan toch ronduit zeggen; laat men al dien rommel, waarmee al zooveel zwendel is bedreven, opruimen! Dan zijn we al heel wat stappen dichter bij het doel, dat velen zoo begeeren of zeggen te begeeren.

Prof. Grosheide wil niet praten over het verleden, om de kans op vereeniging toch "niet te doen stranden. Het is wel wat wonderlijk. Eerst was het: we willen niet schrifteüjk vastleggen welke factoren ons in het verleden uiteendreven en hoe we de situatie nu zien, maar we willen daarover praten. Nü komt deze Hoogleeraar met de gedachte: we moeten ook maar niet gaan praten over het verleden, dus maar weer zóó bij elkaar kruipen. Een streep door heel den boel!

Maar wij zullen ons dezen weg niet laten opdringen!

Voor het laatst kan desnoods nog eens gevraagd worden aan de deputaten van de „overzijde" kort en zakelijk antwoord te geven op een paar vragen; b.v.: gelden Uw besluiten van 1942 e.v.j. nóg? Haalt ge een streep door wat ge tóen als Gods Woord hebt uitgevent of is dat het Woord Gods niet geweest? Gelden de regels voor de „rechtspleging" van toen nóg bij U of wenscht ge U voortaan te houden aan het beschreven recht in de K.O.?

En ^Is deze vragen schriftelijk beantwoord zijn op waarUjV voor God te verantwoorden wijze — dan zal er over^ommige handelingen enz. uit het verleden wellicht nog heel eerlijk gepraat dienen te worden.

Hetgeen niet goed was en verwijdering bracht, moet radicaal opgeruimd worden! • Opdat er geen herhaling kome van zulk zondig knoeien als we in die bittere jaren beleefd hebben en het heal duidelijk kome vast te staan welke de normen zijn, waarmee we weer gemeenschappeüjk beginnen.

Praten — weinig over de geschorsten, maar veel over de schorsingsgronden, zooals Prof. Schilder gezegd heeft.

Wij kunnen het verleden niet zonder meer laten rusten, omdat er een gedenkboek is voor Gods aangezicht. En in dat gedenkboek - staan nog steeds de zonden. Ze zullen daar blijven staan, als Prof. Grosheide z'n Synode er niet toe weet te bewegen die zonden weg te doen; of als hij en z'n Synode meenen te moeten volhouden, dat voor ons, wegens ons aanhangen van valsche leer, het afwijken van de behjdenis in art. 33 (zie zijn rapport in de zaak cand. H. J. Schilder!) en het bedrijven van openbare scheurmaking geen plaats is op den kansel en in de kerk en het koninkrijk van Jezus Christus.

De door Prof. Grosheide geformuleerde „voorwaarden" brengen ons niet op den weg, die tot kerkelijke vereeniging leidt. Door zulk wegwerken van de feiten wordt de kloof tusschen hèn en ons maar te dieper!

Dit is pleisteren met looze kalk!

H. V.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 november 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

De pluriformiteit van de kerk in verband met de oecumeniciteit (IV)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 november 1948

De Reformatie | 8 Pagina's